De Parelduiker. Jaargang 3
(1998)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Oscar Wilde en zijn vertaler, P.C. Boutens, getekend door Frits Müller
| |
[pagina 61]
| |
Marco GoudGa naar voetnoot+
| |
[pagina 62]
| |
Van Rouwenoort. Voor deze uitgave had Lodewijk van Deyssel een inleiding geschreven. Naar aanleiding van de publicatie berichtte Jacob Israël de Haan (1881-1924) aan Van Deyssel: ‘nu hebben wij het in Holland. Ik bid U, beschermt die Wilde wat. Wat 'n sterke vent hè? Nu is hij dood.’Ga naar eind5 De Haan was een groot bewonderaar van Oscar Wilde en publiceerde twee gedichten over hem. Bovendien stuurde De Haan zijn roman Pathologieën (1908) aan Lord Alfred Douglas, met een opdracht.Ga naar eind6 In 1909 maakte K.H. de Raaf op verzoek van Eduard Verkade een vertaling van het toneelstuk A Florentine Tragedy.Ga naar eind7 Van hetzelfde stuk verscheen dat jaar eveneens een vertaling van de hand van P.C. Boutens, bestemd voor de acteur en toneelleider Willem Royaards.Ga naar eind8 P.C. Boutens (1870-1943) was een van de grootste beijveraars voor het werk van Wilde in Nederland. De in Middelburg geboren dichter en classicus gaf na een persoonlijke crisis in 1904 zijn betrekking als leraar aan de jongenskostschool Noorthey op om zich in Den Haag vrijwel volledig aan het dichten en vertalen te wijden. Vanaf die tijd werd hij financieel ondersteund door onder anderen zijn oud-leerling Anton baron van Herzeele (1882-1960).Ga naar eind9 Na Boutens' al genoemde uitgave van Een Florentijnsch treurspel, zouden nog drie vertalingen van Wildes werk volgen. Zo bracht de Wereldbibliotheek in 1911 een nieuwe vertaling van De Profundis, van de hand van Boutens, op de markt. Op de titelpagina stond dat het een ‘geautoriseerde vertaling’ betrof. Van Deyssel boog zich in april 1913 in het Grand Hôtel des Ardennes te Laroche over Boutens' vertaling en zal zich erover hebben verbaasd - en Boutens over die verbazing hebben geschreven - dat hij een totaal andere tekst onder ogen kreeg dan die hij in 1905 was tegengekomen. Op 11 april 1913 antwoordde Boutens in een brief: ‘De vertaling van Wilde's De Profundis heb ik in der tijd ondernomen ten gevolge van vriendschapsbetrekkingen met zijn litterairen boedelredder, den Heer Ross. De vroegere vertaling was niet uit het Engelsch, maar uit de Duitsche bewerking overgezet, en vertoont naast de Duitsche misvattingen tallooze bewijzen van gebrek aan algemeene ontwikkeling, aan litteraire en historische cultuur. Het geschrift van Wilde staat vol reminiscensen van allerlei aard, en het verwarren van den Venetiaanschen bouwheer Palladio met de Paladijnen is éen van de vele vergissingen die de bewerking der baronesse v. Rouwenoort een niet bedoelde grappigheid verleenen. Er zijn er droevige onder.’ Ga naar eind10 Boutens' vertaling bleef niet onopgemerkt. Albert Verwey schreef in De Beweging dat het een ‘voortreffelijk vertaling’ was. Verwey ging in zijn bespreking ook in op de inleiding van Boutens. Daarin gaf Boutens zijn visie op de positie van de kunstenaar aldus weer: ‘De kunstenaar staat buiten de maatschappij in wier midden hij leeft. Het leven zelf scheidt hen. De kunstenaar kan de maatschappij als zoodanig verstaan of niet verstaan, maar de maatschappij den kunstenaar nimmer. Hun verband is daarom steeds een eenzijdig verbond, en wordt door elken oprechten kunstenaar verbroken zoodra zijn onafhankelijkheid gevaar loopt. Want onafhankelijkheid is voor den kunstenaar de eenige mogelijkheid van leven. Hij is de | |
[pagina 63]
| |
P.C. Boutens, ca. 1910
Titelpagina van Boutens' vertaling uit 1911
opperste individualist.’ Verwey kon dit inzicht niet delen. Volgens hem was ‘er geen enkele reden om aan te nemen, dat de kunstenaar enkel eenling-gevoelens hebben zou en geen deel hebben aan het gevoelsleven van de gemeenschap waartoe hij behoort’. De opvatting dat de kunstenaar buiten de maatschappij zou staan ‘heeft jaren geleden hier te lande zijn tijd gehad en daarna nog lang genoeg nageziekt’.Ga naar eind11 Ongetwijfeld zal Boutens zich aangetrokken hebben gevoeld tot het decadentisme en het estheticisme van Wilde. Maar bovenal zal hij met zijn vertalingen kenbaar hebben willen maken dat hij zich verbonden voelde met homo-erotische literatuur, hoewel hij nooit openlijk voor deze verbondenheid heeft willen uitkomen. Zijn leven lang heeft Boutens ontkend de auteur te zijn van de homo-erotisch getinte Strofen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe, die hij in 1919 ‘bezorgde’.Ga naar eind12 Met Oscar Wilde zelf heeft Boutens geen contact gehad, wel met de twee belangrijkste figuren uit de kring rond Wilde, namelijk Alfred Douglas en Robert Ross. | |
Boutens en douglasIn 1908 bezorgde Boutens een privé-uitgave van de Poems van Alfred Douglas (1870-1945), in een oplage van veertig exemplaren. Boutens had deze uitgave samengesteld uit de tweetalige editie van Douglas' Poems (1896), uitgekomen bij Mercure de France in Parijs, en de in Londen verschenen bundel The City of the Soul (1899). Boutens' exemplaar van de tweetalige editie van Douglas' Poems is bewaard gebleven. Dit exemplaar is destijds lange tijd in handen geweest van Lode- | |
[pagina 64]
| |
wijk van Deyssel, want voorin staat in potlood ‘K. Alberdingk Thijm / Baarn Holland’, waaronder in inkt geschreven staat: ‘hield dit boek wel heel lang in leen! P.C.B.’Ga naar eind13 Douglas was de hartsvriend van Wilde. Aan hem richtte Wilde zijn De Profundis, de brief die hij tijdens zijn gevangenschap (1895-1897) schreef, maar die pas na zijn dood in 1905 in gekuiste vorm door Robert Ross werd uitgegeven. Arthur Ransome schreef in zijn boek Oscar Wilde. A critical study (1912) over De Profundis: ‘The letter, a manuscript of “eighty close-written pages on twenty folio sheets,” was not addressed to Mr. Ross but to a man to whom Wilde felt that he owed some, at least, of the circumstances of his public disgrace. It was begun as a rebuke to this friend, whose actions, even subsequent to the trials, had been such as to cause Wilde considerable pain.’ Met ‘a man’ en ‘this friend’ werd uiteraard Alfred Douglas bedoeld. Douglas was hier niet van gediend, hoewel zijn naam niet door Ransome genoemd werd. In maart 1913 begon hij een proces tegen Ransome, de zogenaamde ‘libel action’.Ga naar eind14 Douglas verloor het proces, maar in de heruitgave van zijn boek in 1913 verving Ransome bovengenoemde passage door ‘The letter [...] was not addressed to Mr. Ross but to another friend’. Ook andere passages waarin impliciet verwezen werd naar Douglas werden geschrapt. Boutens was van deze gang van zaken op de hoogte. Hij bezat de tweede, ingekorte, uitgave van Ransomes boek. Daarin had hij een paginagroot knipsel gelegd uit The Times van 18 april 1913 met het verslag van het proces. Bovendien heeft Boutens in zijn exemplaar de geschrapte passages er weer bij geschreven.Ga naar eind15 Volgens Johan Polak heeft Boutens een exemplaar van zijn uitgave van de Poems aan Douglas gezonden, waarop deze reageerde met een bedankbriefje: ‘The book you sent me is altogether charming, & the paper & printing are beautiful. I am gratified to think that my poems are read by a few connoisseurs in Holland. When you are in London I hope you will give me the pleasure of coming to see me.’Ga naar eind16 Of Boutens en Douglas elkaar ooit ontmoet hebben, is niet bekend. In 1908 schreef Anton van Herzeele vanuit Venetië aan Boutens: ‘Even als jouw persoon zou ik Douglas hier verlangen.’Ga naar eind17 Maar mogelijk doelde Van Herzeele op Boutens' uitgave van Douglas' Poems. Van Herzeele vertelde in 1956 aan de verwoede Boutens-verzamelaarster mevrouw C.C.V. van Lier-Schmidt ErnsthausenGa naar eind18 over het contact tussen Douglas en Boutens: ‘B. die deze gedichten als van allerhoogste waarde schatte heeft ze in zeer kleine oplaag gedrukt en uitgegeven verzameld in Private Circulation en een presentexemplaar aan Douglas aangeboden die daarop een vrij zure bedankbrief kreeg waarin hij zijn werk eigenlijk verloochende [...]. Kortom deze interessante brief had B. mij gegeven en bewaarde deze in een zijner [...] boeken. Kortom deze brief heb ik niet kunnen terugvinden na de revolutie van 1945 met al zijn andere verliezen. Nu heb ik nog de hopelooze hoop die nog eens terug te vinden! Dus B. kende hem niet en stond verder niet in relatie met hem.’Ga naar eind19 De genoemde brief is dus uiteindelijk door Johan Polak gevonden. | |
Boutens en rossEen andere vriend van Wilde met wie Boutens contact had, was Robert Ross (1869-1918). Ross was een van de weinigen die Wilde bleven steunen | |
[pagina 65]
| |
Robert Ross, 1916
tijdens de processen. Tijdens zijn gevangenschap benoemde Wilde Ross tot zijn literaire erfgenaam. In die hoedanigheid publiceerde Ross in 1905 enkele gedeelten uit De Profundis. Deze eerste editie verscheen niet in Engeland, maar in Duitsland. Boutens was, met instemming van Ross, enige jaren auteursrechthebbende op Wildes nalatenschap voor het Nederlandse taalgebied. Over de relatie tussen Boutens en Ross was tot nu toe weinig bekend. Een tweetal recente vondsten werpt nu echter enig licht op hun relatie.
In de magazijnen van de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg trof Ronald Rijkse, conservator bijzondere collecties, onlangs een exemplaar aan van Oscar Wildes Salome (1912), geïllustreerd door Aubrey Beardsley. In dit exemplaar staat een opdracht van Robert Ross aan Boutens: ‘To my friend / Dr. Boutens / Sept 1912 / fr. Robert Ross’.Ga naar eind20 Dit exemplaar heeft Ross vermoedelijk persoonlijk aan Boutens overhandigd. Op 29 september 1912 schreef Boutens immers aan Arij Prins (1860-1922): ‘Woensdag in Londen heb ik een lange conferentie gehad met Robert Ross, die dinsdag pas uit Manchester was teruggekeerd. Wij zijn het volkomen eens met elkaar geworden. Van Douglas vernam ik niets.’Ga naar eind21 Boutens had in 1912 een privé-druk van Arij Prins' De heilige tocht bezorgd in een oplage van 72 exemplaren. Ook van zijn vertalingen van Wilde maakte hij dergelijke uitgaven. Aan Prins schreef hij hierover: ‘Menigmaal maak ik zelf een beperkte uitgaaf van werk dat al in de W.B.Ga naar eind22 verschenen is. Zoo komen nu ook “Prometheus” en “De Profundis” particulier uit, terwijl zij reeds in de W.B. zijn opgenomen. De combinatie lijkt mij juist zeer goed. Een uitgaaf voor Jan-en-Alleman en een voor literatuurbeminnaars daarnaast. Zoo vindt elk zijn gading.’ Van twee van zijn Wilde-vertalingen bezorgde Boutens een privé-uitgave. Een Florentijnsch treurspel verscheen in 1909 en Salome twee jaar later. Beide werken zijn gedrukt door de Sinte-Catharina Drukkerij - in Boutens' uitgaven The Saint Catherine Press genoemd - van Eduard Verbeke te Brugge, in een oplage van vijftig exemplaren.Ga naar voetnoot23 Bij de Wereldbibliotheek verscheen in 1910 een uitgave van beide titels in één deeltje in een oplage van vijfduizend exemplaren, het werd in 1915 herdrukt. Een bibliofiele uitgave van Boutens' Aischylos-vertaling Prometheus geboeid verscheen in 1914 in een oplage van zeventig exemplaren, ditmaal gedrukt door Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem. Twee jaar daarvoor was de Wereldbibliotheek- | |
[pagina 66]
| |
Deel van de brief van P.C. Boutens aan Robert Ross, 28 september 1922
uitgave van Prometheus geboeid verschenen in een oplage van 6200 exemplaren. Voor zover bekend, is van Boutens' vertaling van De Profundis nooit een privé-uitgave verschenen. Boutens mocht dan een liefhebber zijn van het mooie boek, zijn vriend en mecenas Van Herzeele vertelde een opmerkelijke anekdote aan mevrouw Van Lier: ‘Deze Rob. Ross heeft B. gekend en hem eenige malen in Engeland bezocht. Ook heeft hij (R.R.) aan B. een bladzijde van het handschrift van Wilde (een stuk van het tooneelstuk Duchess of Padua) aangeboden, welke B zoo vriendelijk was in twee stukken te scheuren en mij de helft daarvan te geven, wat zeer aardig van hem was en zeer blij mee maakte en nog steeds maak [sic].’Ga naar eind24
De tweede vondst is buitengewoon interessant. In een Amerikaanse bibliotheek zijn onlangs twee brieven van Boutens aan Robert Ross boven water gekomen.Ga naar eind25 In de brieven, die hier voor de eerste maal in druk verschijnen, schrijft Boutens over zijn vertalingen van Wilde. De vraag hoe hij in contact kwam met Ross blijft echter onbeantwoord, evenals de vraag waarom Boutens het alleenrecht kreeg op het vertalen van Wilde. the Hague, 19 Westeinde | |
[pagina 67]
| |
in the Dutch translation you get the public issue (5000 copies) of Salome + Florentine Tragedy in order to complete the Bibliography. A private edition is also in existence of The Florentine Tragedy, Bruges, July 1909, but I have no copy left. Waarom zouden Boutens en Ross zich zo geïnteresseerd hebben voor het werk van M.R. James? In gegevens over Boutens' bibliotheek ben ik geen titels van James tegengekomen. The Life and Miracles of St William of Norwich gaat over Sint William, die als kind op gruwelijke wijze gemarteld en gedood werd en daarna als heilige werd vereerd. Wellicht interesseerden Boutens en Ross zich hiervoor vanwege de parallellen met Sint Sebastiaan, een icoon voor homoseksuelen. Ook aan Arij Prins schreef Boutens, in zijn brief van 29 september, over de zeer goede verkoop van De Profundis: ‘Toen ik thuis kwam, lag er een schrijven van SimonsGa naar eind31 over een tweede uitgaaf van “De Profundis”. De 5000 exx. zijn sinds Nov. van het vorige jaar uitverkocht. Er schijnt veel belangstelling voor Wilde te bestaan.’ De tweede druk van Boutens' vertaling van De Profundis verscheen in 1913 bij de Wereldbibliotheek in een oplage van drieduizend exemplaren. In de tweede brief aan Ross komt Boutens terug op de geschriften van M.R. James én op de vertaalrechten van het werk van Oscar Wilde. | |
[pagina 68]
| |
19 Westeinde the Hague Met het vinden van een uitgever viel het uiteindelijk wel mee. Individualisme en socialisme verscheen in 1914 bij de Wereldbibliotheek in een oplage van vijfduizend exemplaren. En vijf jaar later werd een tweede druk opgelegd van drieduizend exemplaren. Tegelijk werd ook een derde druk van De Profundis uitgebracht. Hiermee kwam het totaal van deze titel op elfduizend exemplaren. Belangstelling voor Wilde was er dus zeker in Nederland. Uit een brief aan Carry van Bruggen blijkt dat Boutens streng de hand wilde houden aan zijn alleenrecht. Van Bruggen wilde een vertaling publiceren van Wildes A woman of no importance. Op 15 februari 1911 antwoordde Boutens haar: De autorisatie die ik indertijd kreeg van den Heer Ross, werd mij verleend met de voor de hand liggende bedoeling dat ik zelf een Hollandsche bewerking van Wilde het licht zou doen zien, niet om haar aan derden over te doen voor vertaalwerk dat mij persoonlijk onbekend is. Het zal U dus in geenen deele verwonderen dat ik op Uw verzoek niet kan ingaan. | |
[pagina 69]
| |
en worden gepubliceerd. Ik sprak reeds in die zin met den Heer van Nouhuys, en gaf hem enkel het recht van vertooning van Uw overzetting, daar de door mij in uitzicht gestelde bewerking nog niet bestaat.Ga naar eind35 De publicatie van een vertaling van de hand van Van Bruggen wist Boutens dan te voorkomen. Dit betekende echter niet dat er geen vertalingen van anderen verschenen. Zo nam het tijdschrift Europa in 1909 en 1910 vertalingen op van prozagedichten, gemaakt door onder anderen Hélène Swarth. In 1911 publiceerde Chr. van Balen Jr. de vertaling Ballade van de gevangenis te Reading. En een jaar later verscheen zijn vertaling ‘De Sphinx’ in Groot-Nederland.Ga naar eind36 Waarom Boutens is gestopt met het maken van vertalingen van Wilde, is niet bekend. Mogelijk wilde hij zich meer toeleggen op het vertalen van klassieke werken. Boutens' Wilde-vertalingen zijn op diens eigen verzoek niet opgenomen in zijn Verzamelde werken (1943-1954). Na Boutens nam Van Balen de fakkel over en vertaalde onder meer An Ideal Hushand, The Importance of Being Earnest en Salome. Daarna volgde nog een stoet aan vertalers, tot op de dag van vandaag. |
|