other explanation has yet to be provided.’
Toen stilte, en serendipiteit. In het voorjaar van 1996 maakte ik een ontwerp voor het register op de Brieven 1888-1961 van Alexander Cohen. Zijn boeken verschenen tijdens zijn leven zonder register, evenals de herdrukken van zijn memoires In opstand en Van anarchist tot monarchist in de Stoa-reeks van G.A. van Oorschot. Het register op de Brieven 1888-1961 zal aangeven of persoonsnamen en titels ook eerder in werk in boekvorm van Cohen voorkomen. De lezer kan daarmee zicht krijgen op dwarsverbanden en samenhang in zijn werk. Daardoor kwam ik Soleilland in een Parijse correspondentie uit 1907 tegen, het jaar dat Elsschot in Parijs woonde. In Uiterst rechts: journalistiek werk 1906-1920 publiceerde Max Nord Cohens artikel ‘Argumenten vóór de doodstraf’ uit De Telegraaf van 15 februari 1907 opnieuw:
Een gevaarlijke krankzinnige, die Soleilland, die een hem toevertrouwd twaalfjarig kind schendt en vermoordt - of vermoordt en schendt - het lijkje gepakt in zakken-linnen, deponeert, tegen ontvangst van een reçu, aan het bagage-bureau van een spoorstation, dàn naar huis tramt - hij had voor de goedkoopte een “overstapje” genomen - èn, éérst aan zijn eigen conciërge, vervolgens aan de eigen conciërge van de ouders van het vermoorde kind gaat vragen of de kleine Marthe soms al thuis was? Hij, Soleilland, was het meisje kwijt geraakt, verteld’-ie, in het gedrang aan den ingang van het café-concert, waar hij haar mee naar toegenomen had.
Een gevaarlijke krankzinnige, dien men wijs zal doen buiten omloop te brengen en te houden, en die, achter een stevige omheining of geïnterneerd op een kinderloos eiland, te algemeenen nutte zou kunnen worden bestudeerd door weetgierige aliënisten en soortgelijke vakmannen.
Maar dien kerel de kop afslaan, zooals de bijna-unanimiteit der reactionaire kranten eischt en de overgroote massa der krantenlezers verlangt?
Alexander Cohen, tegen wil en dank kinderloos en levenslang kinderminnaar, besluit toch zijn artikel met de gevolgtrekking dat de doodstraf niet op zijn plaats is.
Daarmee is op slag helder dat Elsschot in 1910 de naam Soleilland als metafoor had gebruikt, een naam, toen even bekend als Clemenceau, en als die van Marc Dutroux nu, de Waal die van meervoudige moorden op jonge kinderen met zedenmisbruik wordt beticht. Soleilland is na een grote naamsbekendheid volstrekt in vergetelheid getaakt. Slechts de grootste misdadigers leven voort, zoals Jack de Ripper en Landru. Ida De Ridder, Johan Anthierens en Wieneke 't Hoen van het Constantijn Huygens Instituut zijn het met mij eens, dat Elsschot deze zedenmoordenaar op het oog had.
Elsschot woonde ten tijde van deze moord in Parijs. Hij zal het verhaal in de Parijse bladen gelezen hebben of in zijn pension gehoord. Ida De Ridder sluit niet uit dat Elsschot De Telegraaf werd opgezonden. Eerder dan een Nederlander in Parijs, zal een Vlaming belangstelling voor Nederlandse kranten hebben gehad, meent zij. Net als tegenwoordig zal De Telegraaf in de Parijse krantenkiosken ook te koop zijn geweest. Het is dus denkbaar dat Elsschot Cohens artikel in Parijs onder ogen heeft gehad. Ik ga er echter vanuit dat Elsschot rechtstreeks geïnformeerd was over de spraakmakende zedenmoord van Soleilland. (In april 1996 liet Ida De Ridder mij nog weten dat de achternaam Soleilland ontleend kan zijn aan het gehucht Les Soleillants in de Provence. Het is een vlek in de omgeving van Fontaine-de-Vaucluse.)