Dat met dit laatste niets kwaads bedoeld is, zal ieder kunnen constateren die een bundeltje in handen krijgt.’ En de bundels werden gelezen. In nummer iv voegde Roegholt een inlegvel toe, waarin hij meldde dat nummer i uitverkocht was. Maar hij had zijn tijdschrift ook gratis uitgedeeld tijdens de love-ins in het Vondelpark.
Vanaf het zesde nummer kreeg Spiegel van Sem enige uitbreiding: in plaats van 20 pagina's bedroeg het blad er voortaan vier meer. En tot zijn eigen verbazing kreeg Roegholt een royale subsidie voor zijn tijdschrift. Op de achterkant van de nummers vii en viii vermeldde hij dan ook trots: ‘De Stichting Fonds voor de Letteren kende Richter Roegholt een eenmalige subsidie toe van f1000,- voor zijn periodieke poëzie-uitgave Spiegel van Sem’.
In de eerste afleveringen van Spiegel van Sem staan overwegend gedichten met afstandelijke commentaren op de maatschappij, spiegeltjes van een tijdperk. De dichter houdt zich op de achtergrond, geeft alleen weer wat hij ziet. Naar aanleiding van het zevende nummer schreef het Utrechtsch Nieuwsblad (3-8-1968): ‘De poëzie van Roegholt [...] laat zich het best omschrijven als praatpoëzie, makkelijk leesbare verzen, soms (toch wel) over erotiek, maar nog vaker over aktuele onderwerpen, dingen die op straat gebeuren, kleine filosofietjes.’ In de latere nummers komen meer gedichten voor met natuurimpressies, zoals ‘Droog’, dat Roegholt opdroeg aan Chris van Geel. ‘De duinen eigenaardig kaal / met stekelig gewas en als je goed kijkt / tussen de dorre duindoorn en hard helm / heel kleine bloemen viooltjes vroegeling / dat is het voorjaar je weet nog niet / wat er gaat komen de taal lijkt onvruchtbaar / je ziet de duinen kale namaakbergen / het is nog niet de tijd / van gele vlaktes muurpeper en slangenkruid / zo blauw die diepe open kelken / van dichtbij rood gevlekt [...]’ (nr. ix, p. 6).
Als een rode draad loopt door alle nummers een cyclus gedichten heen met de titel ‘De dikke vrouw’. De dikke vrouw is het symbool van de stad en de tijd, in haar komen alle lijnen samen. Het laatste gedicht van de cyclus luidt: ‘De dikke vrouw / veegt haar slaapplaats aan / zij staat gebukt / achter het monument / dit - zegt de Belg - / is een schoon gezicht / nu ligt zij opgerold / in haar slaapzak / ook met plastic emmer wc papier / een dikke vrouw / tussen de hippies’ (nr. x, p. 5).
In maart 1970 verscheen de laatste aflevering van Spiegel van Sem. Inmiddels had Roegholt opdracht gekregen de geschiedenis van De Bezige Bij te schrijven, waarop hij later zou promoveren. Helaas leverde ook het contact met De Bezige Bij niet de gehoopte ingang op voor zijn poëzie. Meer succes kreeg hij als historicus van de hoofdstad, met als hoogtepunt zijn tweedelige Amsterdam in de 20ste eeuw (1976/1979), waarvan in 1993 een herziene editie verscheen. Terugkijkend op Spiegel van Sem, waarin hij in totaal 197 gedichten publiceerde, schrijft Richter Roegholt: ‘Er staat wel of niet wat er staat. Er was een sfeer, een geur, een voorjaar, een wolk van mogelijkheden.’