Jaarboek Multatuli 2015
(2015)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
De enige die bij herlezing wint
| |
[pagina 82]
| |
Simon Vestdijk (17 nummers), Willem Frederik Hermans (13 nummers), Gerard Reve (9 nummers) en Kees Ouwens (7 nummers). Dat Kellendonk Bordewijk bewonderde, trad meer dan eens aan het licht. Onder meer in zijn kleine monografie over het werk van Bordewijk.Ga naar eind4 De prominente aanwezigheid van het werk van de enigmatische Kees Ouwens wekt meer verwondering. Multatuli stond nummer zes in Kellendonks canon van de Nederlandse literatuur. De ordners laten zien om welke uitgaven het gaat: de Huygens-editie van Max Havelaar (Rotterdam, Ad. Donker), drie door J.J. Oversteegen uitgegeven Salamanderpockets met Minnebrieven, Miljoenen-studiën en Duizend en enige hoofdstukken over specialiteiten en de tweedelige, door Mimi Hamminck Schepel bezorgde editie van Woutertje Pieterse, in 1890 in Amsterdam bij Elsevier uitgegeven.Ga naar eind5 Pas met de uitgave van De brieven van Frans Kellendonk is duidelijk geworden dat Multatuli in de kast geen slapend bestaan kende. Al is het eerste boek van Multatuli dat opduikt in de correspondentie van Kellendonk dan niet uit eigen boekerij afkomstig, maar uit de Public Library van Birmingham: een exemplaar van Woutertje Pieterse. In Birmingham verrichtte hij onderzoek voor zijn doctoraalscriptie en dissertatie. In een brief die hij 28 oktober 1973 schreef aan Jan Duyx, de in Nederland achtergebleven partner van Kellendonk, vertelt hij over het verhaal waar hij aan werkt. In de beschrijving die hij van dat verhaal geeft, is duidelijk dat het hier om Bouwval gaat. Bijzonder helder is de omschrijving van de thematiek van Bouwval en andere verhalen in wording, als een poging een traditie te scheppen, ‘het mislukken daarvan en de mogelijkheden om zonder traditie iets tot stand te brengen’. Het heeft er alle schijn van dat Kellendonk zich over die mogelijkheden weinig illusies maakte. Naar eigen zeggen kwam Woutertje Pieterse voor hem daarbij ‘op een belangrijk moment’, ‘want het gaat ook over een jongetje dat moet opgroeien in een upper lower class milieu’. Dat andere jongetje, dat in Bouwval langzaam tot wasdom kwam was Ernst, die de bijnaam ‘de kroonprins’ droeg. Kellendonk vergeleek beide ventjes: Maar Woutertje is een erg aardig jongetje, dat in het water springt om meisjes te redden, terwijl de kroonprins juist erg onsympathiek is. Je moet Woutertje Pieterse maar eens lezen, Jan. Het is een fantastisch boek; enerzijds schater je van het lachen (ik heb nog nooit zo kunnen lachen met een boek; de tranen rolden me van de wangen); anderzijds is het onbeschaamd moralistisch maar dat onbeschaamde is juist in de meeste gevallen een ‘saving grace’. Ik sta steeds verbaasd hoeveel Multatuli je terugvindt in Van het Reve (en Nescio).Ga naar eind6 Op die lovende woorden is weinig af te dingen, maar er valt wel wat over te zeggen. | |
[pagina 83]
| |
Om te beginnen blijkt Kellendonk zich plotseling, na Multatuli-lectuur, bewust van de gelijkenis tussen Woutertje en Ernst. Beiden behoren volgens Kellendonk tot de ‘upper lower class’, een onderscheiding die door zijn verblijf in Engeland aan realiteit en scherpte had gewonnen. Later, terug in Nederland, gebruikte hij die verfijnde Britse standsonderscheiding niet meer en beschouwde hij zich met zijn generatiegenoten als kinderen van de verzorgingsstaat, ‘veeleer dan kinderen van onze ouders’. De vraag die zich naar aanleiding van deze passage stelt, is of er meer van Woutertje te vinden is in Ernst. De gelijktijdige aanwezigheid van humor en moralisme is iets wat Kellendonk aangenaam treft in het werk van Multatuli. Het is niet moeilijk om in het denken en schrijven van Kellendonk beide kwaliteiten aan te treffen. Wat minstens zo opvalt, is dat Kellendonk de confrontatie met de Nederlandse literatuur - in Birmingham leent hij ook Het genadeschot van Vestdijk, maar daarover schrijft hij niet in zijn brieven - ‘in ballingschap’ opzoekt. Alsof hij zich buiten Nederland met het Nederlands wil voeden en zich scherper bewust wordt van Nederlandse tradities: zo ziet hij in Birmingham dat er veel Multatuli te vinden is in het werk van Van het Reve en Nescio. Het is natuurlijk denkbaar dat hij zich daarvan pas bewust is na de lectuur van Woutertje Pieterse en de invloed op de eerder gelezen Van het Reve en Nescio nu pas merkt, het is waarschijnlijker dat de lectuur van Woutertje Pieterse hem bevestigt in een al eerder verworven inzicht en dat hij ook voordien al werk van Multatuli had gelezen. Dat laatste vermoeden vindt steun in een passage in een brief aan Jan de Vries. Op 12 november 1981 schrijft Kellendonk vanuit Minneapolis, waar hij bij het Dutch Department van de University of Minnesota als ‘writer in residence’ verblijft, dat hij een cursus moet geven over ‘onze Nederlandse klassieken, boeken die ik voor het merendeel vijftien jaar geleden voor het laatst heb ingezien’.Ga naar eind7 Vijftien jaar vóór 1981 bezocht Frans Kellendonk in Nijmegen het Sint Dominicus College en was zijn leraar Nederlands dr Richard Bromberg, een pater-dominicaan, die bij leerlingen grote faam genoot vanwege zijn theatrale Multatulivoordracht.Ga naar eind8 Bromberg putte in het bijzonder uit Max Havelaar en favoriet was behalve het Droogstoppelhoofdstuk de ‘Toespraak tot de hoofden van Lebak’. Een leerling die zich onder het gehoor van Bromberg bevond, herinnerde zich dat in het bijzonder retorische aspecten bij de bespreking van de Toespaak het volle pond kregen: ‘Ik zal nooit meer vergeten wat een captatio benevolentiae is.’ Als leesgierige gymnasiast zal Kellendonk zich het aanmoedigend woord van zijn leraar geen tweemaal hebben laten zeggen, hij zal in het vervolg de héle Max gelezen hebben. Misschien was dat wel verplichte lectuur. Zeker was de tekst gemakkelijk beschikbaar: Huygens' goedkope editie van Max Havelaar stond op het Dominicus College enkele jaren op de lijst van verplichte aan te schaffen | |
[pagina 84]
| |
literatuur, maar onzeker is of dat ook voor de schooljaren van Kellendonk gold. Volgens Kester Freriks moet Max Havelaar ‘een boek voor Kellendonk’ geweest zijn. Net als de door Kellendonk bewonderde en vertaalde Laurence Sterne brak Multatuli ‘met de traditionele vertelvormen’. Sterne en Multatuli vonden elkaar bovendien in het ‘onconventionele’.Ga naar eind9 In 1981 is hij andermaal enthousiast over Multatuli: Multatuli is de enige die bij herlezing wint en dan word je ook duidelijk waar Van Deyssel en Hermans en Komrij en Brouwers hun mosterd halen, namelijk uit zijn Ideeën.Ga naar eind10 In Minneapolis blijft hij Multatuli lezen. Aan Jan Duyx schrijft hij op 13 januari 1982 over de cursus waar hij in november ook al over schreef. Kellendonk zegt dat die cursus voor hem ook zo leerzaam is, omdat hij zich ‘na vijftien jaar weer eens systematisch kan verdiepen in onze vaderlandse letteren’: Ik heb de laatste week veel Multatuli gelezen en die Nederlander blijkt dan even opwindend als Nietzsche, of Bernard Shaw. Wistje dat Multatuli de lievelingsschrijver van Sigmund Freud was? Ik keek er ook van op toen ik dat las.Ga naar eind11 Opnieuw ziet Kellendonk Nederlandse tradities met Multatuli beginnen, al is het dan nu de polemische traditie. Opnieuw stimuleert een verblijf in den vreemde hem tot lectuur van Nederlandse literatuur, al is de aanleiding in Amerika dan wat logischer, namelijk de cursus Nederlandse klassieken die hij er als ‘writer in residence’ moet geven. De afdeling Nederlands van de universiteit van Minnesota beschikte over ‘een kleine bibliotheek met in het Engels vertaalde Nederlandse literatuur’, zoals Kester Freriks zich herinnerde. Bij de door de Stichting voor Vertalingen verzamelde vertaalde literatuur zouden zich vast ook Multatuli's Ideën hebben bevonden.Ga naar eind12 De invloed van de lectuur van Multatuli's Ideën op het denken en schrijven van Kellendonk is wat minder gemakkelijk aanwijsbaar, al was het maar omdat hij daar zelf niets over zegt. Misschien hebben de Ideën Kellendonks polemische talenten ontwikkeld en heeft hij lessen sarcasme gevolgd bij Multatuli. In zijn denken ruimde hij weliswaar een belangrijke plaats in voor de ironie, maar in zijn werk en in zijn brieven was sarcasme prominenter aanwezig. Met dank aan Jaap Goedegebuure, Léon Stapper, Michel Uyen, Kester Freriks en Carl Matser voor hun hulp. |
|