Jaarboek Multatuli 2015
(2015)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| ||||||||||||||||
Anna en de minotaurus
| ||||||||||||||||
FamiliebandenAnna is de middelste dochter van Catharina, de enige zuster van Eduard Douwes Dekker, en Cornelis (Kees) Abrahamsz jr - ‘junior’ omdat zijn gelijknamige vader ook koopvaardijkapitein was. Kees en Catharina kregen drie dochters: Catharina, Anna en Sietske - in deze volgorde - en een zoon, Theodoor. In dit gezin zag Multatuli een tijdlang een rol voor zichzelf weggelegd. De band van Eduard met zijn oudere zuster Catharina was sterk, ze was altijd een tweede moeder voor hem geweest. Multatuli's latere belangstelling voor haar kinderen is hierop terug te voeren. De verhouding met zijn zwager lag, misschien ook daardoor, vanaf het begin gecompliceerd. In 1822 had Eduards vader, de koopvaardijkapitein Engel Douwes Dekker, de jonge Kees Abrahamsz aangenomen als derde stuurman op zijn schip de ‘Maria’. Kees had hem aanvankelijk nogal intimiderend gevonden. Vooral als de kapitein de spot dreef met zijn gelovige achtergrond, voelde Kees zich tussen twee vuren zitten. Terugkijkend zou hij met zelfkennis schrijven: ‘De kapitein die ik zeer vreesde en ontzag spotte dikwijls met de fijne[n], [...] mijn aard was helaas al te volgzaam zoowel naar de eene als de andre zijde.’Ga naar eind1 Maar gaandeweg groeide er wederzijds waardering, zelfs vriendschap. Tien jaar later trouwde Kees met zijn enige dochter Catharina. Eduard heeft deze ontwikkelingen waarschijnlijk met terughoudendheid ge- | ||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||
volgd. In zijn verlovingsbrieven aan Tine schreef hij zuinig over zijn zwager: ‘Ik geloof, dat het een goed mensch is, maar wij passen niet bij elkander. Hij [...] efforceert zich, geloof ik, om ouderwetsch te zijn.’Ga naar eind2 Later zou hij zich minder genuanceerd over hem uitlaten, maar dan is er al veel gebeurd. | ||||||||||||||||
Een bijzondere reisWie over Anna schrijft, kan niet heen om het aan haar toegeschreven reisverslag. Van juli 1847 tot juli 1848 voer zij met haar moeder en twee zusjes mee op het schip van haar vader, van Amsterdam naar Batavia en over Soerabaja terug. Een grote gunst van reder Theodoras Johannes Kerkhoven, omdat het gezin werd geteisterd door ziekte en sterfgevallen en de afwezigheid van de vader steeds zwaarder ging wegen. Onderweg onderwees Abrahamsz zijn dochters dat hele jaar zelf aan de hand van een lesrooster. Het is aan het verslag van deze reis, het Journaal eener Oostindiesche Reis, te danken dat Anna in 1990 hoofdpersoon was in een aflevering van een kinderserie over vaderlandse geschiedenis die werd uitgezonden door de VPRO.Ga naar eind3 Dat is maar weinig kinderen uit de negentiende eeuw gegeven, zelfs Multatuli niet. Het reisboek verscheen in 1993 in druk met een inleiding, slotbeschouwing en annotaties van Marc A. van Alphen. Al meteen is er twijfel over de authenticiteit. In het verslag zelf wordt haar naam niet expliciet genoemd. De woordkeus is niet die van een tienjarig kind, zelfs niet van een goed onderwezen, intelligent kind (gesteld dat Anna dat was), en de belangstelling die eruit spreekt is wat schoolmeesterachtig. Vooral in het begin ligt de nadruk op maten, benamingen en het geven van uitleg, pas na aankomst in Indië verschuift de aandacht wat meer naar het ongewone en exotische. De vertellende instantie is vrijwel altijd een ‘wij’ die verwijst naar Anna en haar oudste zusje Catharina. Een heel enkele keer is er een ‘ik’ aan het woord die alleen Anna kan zijn. Het Journaal is handgeschreven en er staan spel- en schrijffouten in. Hebben we nu te maken met een egodocument van Anna? Tristan Haan wees mij op een brief van Anna's zus Sietske aan hun neef Engel Douwes Dekker (de zoon van Multatuli's broer Pieter) die op dit punt ingaat.Ga naar eind4 Zij schreef op 3 september 1903 - 56 jaar later, maar in mijn ogen overtuigend: Naar ik meen is het ‘Journaal eener O.I. reis’ opgesteld door vader in den kindertoon, daar Cath[arina] en Anna 't moesten schrijven als waren zij aan 't woord. Thuis gekomen is de copy meegenomen naar school, overgeschreven en zeker ook | ||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||
verbeterd onder de leiding der onderwijzeres. We gingen toen school bij de dames Middelberg - Binnenkant - Als rariteit van 48 zou 't misschien van waarde zijn, maar als onvervalscht kinderwerk kan 't niet worden aangeboden. Ten overvloede wil ik 't Anna nog eens vragen. Aan haar andere zuster, Catharina, kon Sietske niets meer vragen, ze was al in 1876 overleden. Deze beschrijving klopt met een opmerking van Kees Abrahamsz in zijn memoires over ‘het journaal dat de meisjes de afgelegde reis gehouden hadden’. Het dicteren van de tekst, misschien na een gesprekje over wat vermeldenswaard was, paste in het stramien van de dagelijkse lessen aan boord. Na thuiskomst zal Anna de tekst hebben overgeschreven, in opdracht van haar vader of op eigen initiatief, met kleine aanpassingen en, ondanks begeleiding van een leerkracht, niet foutloos. Het Journaal is geen egodocument, maar groepswerk met een educatieve functie. Daarnaast is het, door de - opzettelijk - onbevangen blik en de interesse voor het exotische, een vroeg voorbeeld van een toeristisch reisverslag zoals dat nu nog altijd, maar met andere middelen, wordt gemaakt. Vader en dochters beseften dat ze iets bijzonders meemaakten en wilden dat vastleggen. Als zodanig is het ook gebruikt. Het werkstuk kwam in de familiekring vaak op tafel, er werd uit voorgelezen en het ‘gaf noch lang stof tot bespreking en vertellen’. In haar brief wees Sietske op de ‘kindertoon’ die haar vader in het verslag gebruikte. Uit zijn memoires blijkt, veel meer dan uit het Journaal, met hoeveel plezier, aandacht en empathie hij zijn kinderen heeft gadegeslagen. Het vinden van de juiste toon moet hem gemakkelijk zijn afgegaan. Hier één voorbeeld uit zijn memoires, dat meteen iets laat zien van de verhouding tussen vader en dochters en de sfeer in het gezin - informatief voor wie Multatuli's latere beoordeling ervan kent. Anna en Catharina, toen tien en twaalf jaar, mochten met hun vader mee naar een Oudejaarsavondbal in de sociëteit in Passaroean - op zichzelf al een opmerkelijk gegeven. Kees schreef daarover: [De meisjes] keken hunne ogen bijna uit het hoofd, op de menigvuldige ligten, aan de kronen der zolderingen en op de mooije japonnen der dames waarvan de meeste der jongeren met rosé randen van onderen, en waarvan zij toen een paar uuren later thuiskwamen, bijna niet konden uitscheiden, met vertellen en den geheelen nacht bijna niet slapen [...]. Maar, schreef hij, zijn dochters zagen niet wat hij zag: dat de verlichting, de versieringen en de kleding ‘zeer onkostbaar en eenvoudig, wij zouden zeggen een behelpje’ waren. Hij liet de verbazing en bewondering van zijn dochters intact. | ||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||
Over zijn vijfjarige dochter Sietske schreef hij bij dezelfde gelegenheid: ‘De jongste van onze drie was door hare zenuwachtige opgewondenheid, een kind dat wij voor te veel drokte en levendigheid bewaren moesten, vooral 's avonds voor 't naar bed gaan, deze moest ik dus thuislaten [...].’ Met het oog op Anna's latere opname in het Utrechtse gesticht is het opvallend dat hij Sietske, en niet Anna, ‘zenuwachtig’ noemt. Verder merkte hij op dat de heren en dames op het bal zijn beide dochters zagen als ‘beleefde en vriendelijke meisjes die tevens zo vrijmoedig waren’. | ||||||||||||||||
Biografische bronnenOm inzicht te krijgen in de betekenis van Multatuli voor Anna - en omgekeerdis een beschrijving van haar leven vóór zijn bemoeienis met het gezin van zijn zuster onmisbaar. Een belangrijke bron vormen de al genoemde memoires van Anna's vader die hij in 1873, na zijn pensionering, schreef. Het is onvermijdelijk dat zijn verhaal gekleurd is. De brieven van Eduard Douwes Dekker bevatten bekende, anders gekleurde gegevens. Deze twee bronnen worden met elkaar in verband gebracht en in elkaar geschoven. Het archief van het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen in Utrecht (de Willem Arntsz Stichting) en in mindere mate de bevolkingsregisters van het Stadsarchief Amsterdam leverden nieuw materiaal op.Ga naar eind5 Het is onvermijdelijk dat een biografie van Anna lege plekken vertoont. Maar ook lege ruimten hebben een vorm, die bij aandachtige beschouwing betekenis kan krijgen. | ||||||||||||||||
Een gelukkig huwelijkAlles wijst erop dat Anna's ouders gelukkig getrouwd waren. Kees laat daar in zijn memoires geen misverstand over bestaan. Vlak voor hun bruiloft op 18 juli 1832 leek even het geloof een hindernis. De Dekkers waren doopsgezind en de Abrahamszen gereformeerd (in de toenmalige betekenis van Nederlands-hervormd), maar hiervoor kwam snel een oplossing. Kees stemde erin toe dat zijn huwelijk in de doopsgezinde kerk werd ingezegend en zijn kinderen doopsgezind werden opgevoed - dus niet kort na de geboorte gedoopt. ‘Ik die zoo kneedbaar was als was, gaf in alles toe wat men zou willen als ik maar mijn doel bereikte om op de bestemde tijd getrouwd te zijn.’ Voor zover bekend heeft dit nooit tot problemen geleid. Of Abrahamsz een strenge protestant is geweest zoals later wel over hem is gezegd, valt alleen al op grond hiervan te betwijfelen. Een blijvende moeilijk- | ||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||
heid in hun verbintenis was van andere aard: het steeds opnieuw afscheid nemen dat nu eenmaal bij het zeemansbestaan hoort. Abrahamsz, die liever een baan aan wal had gehad, noemde dit ‘altijd noch een pijnlijke zaak’. Anna - alle kinderen krijgen bewust maar één naam - werd in Amsterdam geboren op 16 november 1837. Ze was de tweede Anna in het gezin. Het eerstgeboren kind van Kees en Catharina had ook Anna geheten, naar haar overleden grootmoeder van vaders kant Anna Swart. Ze was vanaf het begin ziekelijk geweest en stierf na twee maanden. Daarop volgde een gezond meisje dat naar haar moeder Catharina werd genoemd. En nu was er dus opnieuw een Anna, gezond en wel na een snelle bevalling waarvoor zowel de vroedmeester als de baker te laat kwamen. Voor het eerst was Kees erbij. ‘Ik bleef noch tot na 6 januari thuis en had dus behalve een paar zeer genoeglijke maanden thuiswezen het genot gehad een mijner kinderen te zien geboren worden [...].’ Voor beide ouders moet dit een gewichtig feit zijn geweest. | ||||||||||||||||
Van Amsterdam naar Middelburg en terugKees en Catharina woonden op een bovenhuis in de Haarlemmerstraat, toen een nette zeemansbuurt, met als buren de (schoon)familie Douwes Dekker.Ga naar eind6 In de eerste huwelijksjaren van Catharina was haar moeder alleen komen te staan - de kinderen uit huis, haar echtgenoot bijna altijd op zee. Multatuli zou later schrijven: Moeder is overdreven gesteld op hare kinderen, als er in Moederliefde iets overdrevens wezen kan. Het is compleet eene soort van jalousie. Toen mijne zuster trouwde, konde zij zich maar niet verbeelden, dat er nu iemand meer regt had op haar dochter dan zij [...] Er is niemand in staat haar zóo te beminnen, als zij wel verlangen zoude en dat veroorzaakt wel eens, dat zij meent gemankeerd te zijn [...].Ga naar eind7 Inderdaad deed ze een voortdurend beroep op haar enige dochter, ook of juist als Abrahamsz thuis was. Kennelijk liepen de spanningen zo hoog op dat Anna's ouders besloten te verhuizen. Eind april 1839 vertrokken ze met hun beide dochters, Catharina van drie en Anna van één jaar, naar Middelburg. In het najaar werd hun broertje Cornelis geboren en drie jaar later hun zusje Sietske. Moeder Catharina verhuisde daarna nog enkele malen binnen de stad. Hoewel grootmoeder Douwes Dekker ondanks de afstand geregeld op bezoek bleef komen, stelde Abrahamsz terugkijkend vast: ‘Wij hadden een regt gelukkig leven.’ Over zijn thuiskomst in 1842 schreef hij: ‘[...] de 2 oudste waren zeer wel en voordelig, Anna breide reeds, en | ||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||
Katharina zoomde.’ Alles zoals het paste in de gangbare meisjesopvoeding. Begin 1844 verging zijn schip. Het gezin verhuisde in mei - Anna is dan zes jaar-terug naar Amsterdam waar Abrahamsz aan de slag kon bij rederij Kerkhoven & Coutinho. In het najaar vestigden ze zich, na een tijdelijk verblijf bij zwager Jan Douwes Dekker, in de Buiten Bantammerstraat. De twee oudste dochters gingen naar school. | ||||||||||||||||
Een aaneenschakeling van sterfgevallenKalm werd het leven niet, nog afgezien van de aanhoudende verhuizingen. In 1845 maakte Anna twee sterfgevallen mee. Op 24 januari stierf haar jongste broertje Engel, één dag oud, en op 5 mei haar grootmoeder Douwes Dekker. Voor Kees zal dit laatste een opluchting zijn geweest, voor Catharina was het een extra belasting omdat ‘ze veel te stellen had met haar vaders huishouding en hemzelf’. Twee jaar later, op 9 april 1847, overleed Anna's enige broer Cornelis op de leeftijd van zeven jaar. Kees kreeg dit pas na aankomst in Den Helder te horen van zijn zwager Pieter Douwes Dekker. Over zijn thuiskomst daarna - de meisjes hadden alle drie de mazelen - schreef hij later: Het duurde dan ook niet lang of ik had ze alle drie aan mijn hals hangen, en vertelden me van hunne ziekte en van 't verlies door Cornelis, maar voegden telkens als of ze me wilden vertroosten erbij, maar wij zijn nu veel beter, we moeten noch maar wat uit de tocht blijven. We spraken te samen dagelijks noch veel over onze gestorvene Cornelis, ieder ogenblik vonden we daartoe aanleiding. In dit citaat valt op dat het verlies gezamenlijk werd beleefd en dagelijks onderwerp van gesprek was. Verder dat de meisjes hun vader wilden geruststellen over hun gezondheid, dat hij dit opmerkte én het zich jaren later nog herinnerde. Het overlijden van Cornelis was de rechtstreekse aanleiding voor de gezinsreis in 1847 en 1848. De onderlinge banden zullen daardoor zeker zijn versterkt. Abrahamsz verheugde zich op ‘zoo'n lang tijdvak dagelijks bij elkander, en met de kinderen te zijn, en [dat we] elkanders bijzijn konde genieten, zonder verstoring van invloed van familie of vrienden’. Verder tekende hij op dat de matrozen veel schik hadden in de meisjes, ‘omdat zij zoo bevattelijk waren, in het leeren van allerhande kunstjes en handgrepen, inzonderheid Sietske die toen 4½ jaar oud was en bijzonder vlug naar ligchaam en geest was’. Zelf was hij trots op zijn drie ‘voorlijke kinderen’. Op de thuisreis beviel Anna's moeder opnieuw van een zoon, die Theodorus werd genoemd - als dankbetuiging aan reder Theodorus | ||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||
Kerkhoven die de reis mogelijk had gemaakt, maar ook om de betekenis van deze naam, ‘godsgeschenk’. Ruim een jaar later werd het gezin opnieuw getroffen door sterfgevallen. Eerst Anna's broertje Jacobus, drie dagen na zijn voortijdige geboorte, en nog geen maand later - op 7 december 1849 - Anna's moeder Catharina, negenendertig jaar. Misschien was haar dood het gevolg van de vorige, niet goed begeleide bevalling op de thuisreis uit Oost-Indië, misschien speelde de cholera-epidemie een rol die Amsterdam in het najaar van 1849 in haar greep had. Voor de vier kinderen, die in de eerste plaats werden opgevoed door hun moeder, was het een ramp. In afwachting van de thuiskomst van Kees die nog van niets wist, werden de kinderen ondergebracht bij familie. Catharina, de oudste, bij haar oom Pieter Douwes Dekker, de jongste twee kinderen, Sietske en Theodoor, bij hun grootvader Cornelis Abrahamsz. Anna, net twaalf geworden, kwam in huis bij een broer van haar vader, Jacobus Abrahamsz en zijn vrouw Anna Charlotta Eleonora Gildemeester. Jacobus, achtereenvolgens fabrikant, makelaar en handelaar in effecten, was vanaf het begin bij het gezin van zijn broer betrokken geweest. Hij was getuige geweest bij zijn huwelijk, had bij zijn afwezigheid overlijdens aangegeven en begrafenissen geregeld en zijn schoonzuster met praktische zaken geholpen. Toen hij Anna in zijn gezin opnam, waren nog maar twee van zijn vijf zoons in leven, de dertienjarige Jan Paulus en de tienjarige Jacob, allebei ongeveer van haar leeftijd. Behalve drie zoons hadden Jacobus en zijn vrouw ook een dochtertje aan de dood verloren. Dit zou Anna's leven mede gaan bepalen. Kees Abrahamsz ontving het bericht van Catharina's dood bij zijn thuiskomst op 2 februari 1850. Hij betreurde het dat zijn kinderen uit elkaar gehaald waren, ‘die de Moeder zoo gaarne, zoo lang mogelijk bij elkander zou gehouden hebben, het was noch eene van haar laatste wenschen geweest.’ De kinderen keerden voor korte tijd terug naar het ouderlijk huis waar een zuster van hun vader, Antje, de zorg op zich nam. Maar dat was een voorlopige oplossing. Kees overdacht allerlei mogelijkheden, onder meer het doopsgezind weeshuis, zonder tot een besluit te komen. Zijn zwager Eduard heeft overwogen om twee of drie van de kinderen Abrahamsz in huis te nemen, maar het uiteindelijk niet gedaan ‘omdat ik inzag dat nooit ik kinderen van Kees zoude kunnen opvoeden’.Ga naar eind8 Tien jaar later zou hij daar anders over denken. Ten slotte volgde Kees het advies van zijn broer Jacobus op. Hij bracht de kinderen onder in het pension van de weduwe Patoir - de winkelierster Lucia Agnera Maria Raabe - op het Waleplein. Eind maart trokken ze bij haar in. Jacobus behartigde hun financiën zoals uitgaven voor schoolgeld en kleding. Op 7 april | ||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||
moest Kees weer vertrekken, ‘de drie meisjes deden mij met juffr. Patoir uitgeleide tot aan Buiksloot.’ Hij had twee ‘moeilijke en zorgvolle maanden thuis doorgebragt, maar ook veel hulp en belangstelling van mijn Familie en Patroons ondervonden, het meest noch van mijn Broeder Koo & zijn lieve vrouw’. Bij zijn volgende thuiskomst trof hij de kinderen ‘in de beste welstand’ aan. Maar van opvoeding kon niet worden gesproken en van huiselijke zaken leerden de meisjes niets. | ||||||||||||||||
Een voorliefde voor AnnaJacobus - ‘oom Koo’ - en zijn vrouw - ‘tante Anni’ - drongen er herhaaldelijk bij Kees op aan Anna te laten terugkeren in hun gezin. Kees schreef hierover: Ze hadden zelve geene dochter, en hadden dikwijls hunne begeerte te kennen gegeven om eene van de mijne onder hun opzicht in huis te hebben, en hadden daartoe eene bijzondere voorliefde voor Anna, zodat ze me nu daaromtrent ook weder polsten. Kees voelde er aanvankelijk niets voor. Hij hechtte eraan de kinderen bij elkaar te houden. ‘Ook hinderde mij die voorliefde voor Anna, daar Catharina de oudste was.’ Het klinkt alsof hij dezelfde voorliefde had. Wat kan hebben meegespeeld is dat Anna Gildemeester verwant was aan de Réveil-families De Clercq en Pierson. Dit wijst erop dat het gezin van Jacobus - meer dan dat van Kees - behoorde tot de hogere en gegoede burgerij. Misschien vreesde Kees dat de afstand tussen Anna en zijn andere kinderen te groot zou worden, niet alleen in sociaal en financieel, maar ook in religieus opzicht. Bij het huwelijk van Kees en Catharina had standsverschil een rol gespeeld, zijn ouders hadden haar afkomst aanvankelijk afgekeurd. Weliswaar was de familie Abrahamsz dubbel verwant aan de Douwes Dekkers - Kees' zuster Maria trouwde met Eduards broer Pieter -, de band met de deftige Réveil-families was evengoed dubbel: een andere zuster van Kees, Hendrika Jacoba, trouwde met Abraham Capadose, fanatiek bestrijder van kindervaccinatie. Waarschijnlijk waren Jacobus en zijn vrouw in religieus opzicht conservatiever dan Kees. Zeker is dat Kees zijn kinderen liet vaccineren. Ook vond hij voor zijn dochters goed onderwijs belangrijk, zo nodig moesten ze in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. Daarentegen hadden aanhangers van het Réveil - die een orthodoxe, bevindelijke vorm van protestantisme voorstonden in combinatie met actieve maatschappelijke bewogenheid - niet veel op met vrouwenrechten. Kees' redenen om zijn dochters onderwijs te laten volgen waren waarschijnlijk | ||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||
meer van financiële dan van emancipatorische aard, toch is het aannemelijk dat de sfeer in zijn gezin vrijzinniger was dan in het gezin van zijn broer. | ||||||||||||||||
Een nieuw levenUiteindelijk gaf Kees met tegenzin toe. ‘Doch zij wisten mij zoo te bepraten, en te beloven dat ze de andren er niet om achter zetten zouden, en die temeer bij hun aan huis zouden vragen dan vroeger, dat ik, de lijfderijke en zorgvuldige behandeling, die ze daar aan huis vooral van hunne lieve Tante Anni ondervonden, in aanmerking genomen, er eindlijk in toegestemd had, dat Anna bij hun opgevoed zou worden [...].’ Hij stelde wel voorwaarden. Er moest niet te snel een dokter worden gehaald - misschien neigden zijn broer en schoonzuster daartoe na het verlies van vier kinderen - en Anna moest hetzelfde onderwijs krijgen als haar zusters. Tussen haar dertiende en zestiende jaar bezocht Sietske een particuliere meisjesschool op de Herengracht, mogelijk deed Anna dat ook.Ga naar eind9 Op 10 december 1852 verhuisde Anna, inmiddels vijftien jaar, naar haar oom en tante. Haar neef Jan was toen zestien en Jacob dertien jaar. Ze werd officieel ingeschreven op hun adres aan de Nieuwedijk 186. Haar godsdienst bleef doopsgezind. Anna begon aan een nieuw, enigszins gespleten leven. Haar vader schreef daarover: ‘De condities waren goed, de voornemens ook, doch de uitkomst heeft helaas door bijkomende omstandigheden, niet aan de verwachting beantwoord.’ De bijkomende omstandigheden hebben betrekking op de invloed van haar oom Eduard, maar daarover later. | ||||||||||||||||
Op verlof uit IndiëEind december 1852 kwamen Eduard en Everdine Douwes Dekker aan in Nederland voor een verlofperiode die meer dan drie jaar zou duren. Tijdens zijn verblijf in de Oost waren Dekkers jongste broer Willem, zijn zuster Catharina en zijn beide ouders overleden. Omdat zijn broer Jan in Indië verbleef, waren op dat moment de familie Abrahamsz en zijn broer Pieter zijn enige familieleden in Nederland. Hij zocht hen dan ook snel op. In haar ‘Multatuli-herinneringen’ schreef Sietske dat Multatuli vooral het overlijden van zijn zuster betreurde en zijn genegenheid voor haar overdroeg op haar kinderen.Ga naar eind10 Haar vader herinnerde zich, enigszins gekleurd door latere ervaringen, dat zijn zwager | ||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||
zeer opgewonden [was] geweest van blijdschap om de kinderen zijner zuster in gezondheid weder te zien en gaf hun allerlei geschenken en beloofde nog veel meer en kenmerkte zich vooral als een zeer royaal heer, die zeer menschlievend en milddadig was, en zich zeer veel ergerde over bekrompen woningen, bekrompen denkwijzen en wat niet meer hier in Holland zoodat men hem haast voor een Millionair zou gehouden hebben. Ik zal van zijne dwaasheden hier niet meer vertellen, daar die bij velen bekend zijn. Genoeg: dat hij mijne kinderen zeer verblijdde met de mooije presenten die hij gaf. Dit heeft zich afgespeeld in het chique Amsterdamse hotel De Garnalen Doelen waar de Dekkers toen verbleven. Het is waarschijnlijk maar niet zeker, dat Anna -die toen al bij Jacobus woonde - bij deze ontmoeting aanwezig is geweest. De kinderen Abrahamsz zochten hun oom en tante daarna geregeld op na het bijwonen van de zondagscatechisatie in de Doopsgezinde kerk. Tine en Eduard woonden daar enige tijd tegenover en ontvingen hen hartelijk.Ga naar eind11 Ook Anna bezocht de catechisatie en zal dus zeker zijn meegegaan. Of alle kinderen Abrahamsz op 10 juni 1853 het beroemde onthaal van de weeskinderen meemaakten, beschreven in Max Havelaar en in Sietske's ‘Multatuli-herinneringen’, is niet na te gaan. In deze periode maakten vooral Anna en Sietske een goede indruk op Dekker en zijn vrouw. Dat valt af te leiden uit de opmerkingen die Dekker later, in 1860 en 1861, over de zusjes zou maken. Catharina viel hem toen mee, schreef hij Tine, hij stelde haar ‘veel hooger dan ik vroeger meende. Zij is heel lief en heeft veel bon sens.’ Maar Anna viel hem juist tegen: ‘Anna is de minste. Zou je dat gedacht hebben?’Ga naar eind12 Kees Abrahamsz, die het gezinsleven in een pension toch niet ideaal vond, was intussen op zoek naar een nieuwe moeder voor zijn kinderen. Na een relatie die juist daarop afsprong, polste hij zijn Utrechtse nicht Helena Elisabeth Onnen. ‘Er was veel voor, en ook wel tegen, maar het volmaakt goede is hier op de wereld niet te vinden.’ Vlak voor zijn vertrek in oktober 1853 gaf ze haar jawoord. In afwachting van zijn thuiskomst in de zomer van 1854 onderhield Helena met alle vier de kinderen een ‘aangename briefwisseling’ om over en weer kennis te maken. Eduard en Tine waren van deze plannen op de hoogte. In juni 1854 schreef Tine: Gisteren zijn de drie Abrahamsjes by ons geweest, Anna is met haar Nicht Onne mede gegaan om een 14 dagen by haar Ed. door te brengen. Den 10 April was Abrahamsz nog niet van Batavia vertrokken, maar dacht toch spoedig de reis te beginnen dus die kan alweer spoedig hier wezen om dan de huwelyks reis te aanvaren, naar ik hoor moet Jufvr. Onne een zeer lief mensch wezen ik hoop zy eene goede moeder voor de kinderen zal wezen.Ga naar eind13 | ||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||
Het huwelijk van Kees en Helena werd voltrokken op 21 september 1854 in de Lutherse kerk in Utrecht. Waarschijnlijk behoorden Tine en Eduard tot de gasten. Ruim een half jaar later, op 20 mei 1855, vertrokken de Dekkers met hun eenjarige zoontje Edu naar Batavia in afwachting van herplaatsing. | ||||||||||||||||
De stem van AnnaKees en Helena vestigden zich aan de Brouwersgracht 17 in een door Jacobus gehuurd huis. Opnieuw speelde de vraag bij wie Anna zou gaan wonen. Kees schreef: ‘Mijn dochter Anna bleef met onderling goedvinden, omdat mijn Broeder zulks gaarne had, zijzelve dit liever wilde, en dat ons huisje weinig ruimte had, bij mijn broeder Koo inwonen en kwam alle weken vast een dag bij ons doorbrengen.’ De ruim zestienjarige Anna had dus een stem in de besluitvorming - als er tenminste geen druk op haar is uitgeoefend. Dit zou de eerste keer zijn dat de stem van Anna hoorbaar is, al is het dan door tussenkomst van haar vader. Waarom Anna zich niet bij het nieuwe gezin van Kees wilde voegen is niet bekend. Was ze, na bijna twee jaar, te sterk verbonden geraakt met de familie van Jacobus? Voelde ze zich aan hen verplicht? Of had de logeerpartij bij Helena Onnen, waarover Tine schrijft, niet aan de verwachtingen voldaan? Het blijft gissen. | ||||||||||||||||
Tussen twee gezinnen inIntussen ging het leven zijn gewone gang. Volgens Kees kregen de beide oudste meisjes - Catharina en Anna - godsdienstonderwijs van de doopsgezinde dominee Jan Boeke die ook zijn tweede huwelijk had ingezegend. Na diens overlijden nam dominee Pieter van der Goot de lessen over. Catharina deed in 1855 belijdenis, waarschijnlijk ook Anna. Verder kregen Catharina en Anna eens in de week aan huis les in de Franse taal van de heer Kellerman, en leerden de meisjes alle drie pianospelen van mejuffrouw Rikkinga. Al spoedig kreeg Jacobus te maken met tegenslagen. Op 11 november 1854 stierf zijn jongste zoon Jacob, anderhalf jaar later, op 27 juli 1856, overleed Anna Gildemeester. Was dit voor de achttienjarige Anna een ramp die de dood van haar moeder weer in herinnering riep? Anders dan toen hoefde ze niet te verhuizen. Ze kon bij haar oom blijven wonen en ze bleef dat doen, ook toen het gezin van haar vader in 1858 naar de Geldersche Kade verhuisde. Het contact met het thuisfront bleef in stand. In juli 1859 logeerde Anna met | ||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||
haar vader, Sietske en Theodoor bij Jan Douwes Dekker op de Buthe, een huis met land tussen Brummen en Zutphen. In datzelfde jaar dook haar oom Eduard af en toe in Amsterdam op bij de familie Abrahamsz. Hij was dan, schreef Kees, ‘altijd bijzonder vriendlijk en gul en toonde veel belangstelling, in onze kindren’. Bijna vier jaar na de dood van zijn echtgenote besloot de zestigjarige Jacobus te hertrouwen met een familielid van zijn vrouw, de zestien jaar jongere jonkvrouwe Catharina Elisabeth Jacoba Beels. Er is een portret van haar als meisje door Charles Howard Hodges, gevierd portrettist van aanzienlijke families.Ga naar eind14 Jacobus en Catharina trouwden op 31 mei 1860 in Haarlem en vestigden zich in Amsterdam. Kees schreef: ‘Broeder Jacob was ondertussen weder hertrouwd met een rijke dame uit Haarlem en Anna woonde noch bij hun in [...].’ Anna, inmiddels 22 jaar - in die tijd nog niet meerderjarig - kreeg te maken met een nieuwe en voorname vrouw des huizes. Waarschijnlijk heeft ze een paar stappen terug moeten doen. Haar positie werd minder vanzelfsprekend. | ||||||||||||||||
Twee brieven van MultatuliOp 14 mei 1860 verscheen Max Havelaar. Op 16 juni schreef Multatuli aan Tine: ‘[...] men is dol over M.H. Ronduit gezegd, ik heb nooit zulk een effect gezien. Vreemden hebben mij aangesproken.’ Van de ene dag op de andere was hij een gevierd schrijver. Ook de meisjes Abrahamsz - we weten niet wie - liepen weg met het boek: ‘Dat alles had ik niet gedacht van dien kant.’Ga naar eind15 Een paar dagen later kwam Dekker langs: ‘Ik heb van middag thee gedronken bij de Abrahamsjes. Ik vind Sietske en Theodoor heel lief. Catharina was niet te huis. Ze hebben mij gevraagd om morgen nog eens te komen. Ik zal het doen.’Ga naar eind16 Over dit - of een ander bezoek uit dezelfde tijd - schreef Sietske in haar ‘Multatuli-herinneringen’: ‘We kregen een exemplaar van den Max Havelaar, en kwamen onder eene machtige bekoring toen de auteur voordroeg: De toespraak aan de Hoofden en de geschiedenis van Saïdjah en Adinda.’Ga naar eind17 Als Anna er niet bij is geweest, heeft ze er zeker over gehoord. Ook hervatte Multatuli in deze tijd zijn belangstelling voor ‘biologeren’ ofwel magnetiseren; hij schreef er Tine een paar weken later over.Ga naar eind18 Mogelijk zijn de zusjes Abrahamsz gewillige kandidaten geweest en heeft hij hen - al dan niet met succes - gehypnotiseerd. Ook een latere mededeling van Jacob van Lennep wijst daarop.Ga naar eind19 Kort na zijn eerste bezoek werd Multatuli verliefd op zijn achttienjarige nichtje Sietske. Zo begon de periode waarover Sietske later de veelgeciteerde zin zou schrijven: ‘In den cirkelgang van ons eentonig meisjesbestaan viel hij binnen als | ||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||
een meteoor, met zijn stralenkrans van martelaarschap voor de rechten van den Javaan.’Ga naar eind20 In de zomer van 1860 schreef Multatuli twee ongedateerde brieven aan Anna.Ga naar eind21 Hij zocht vaker toenadering tot de zusjes van vrouwen op wie hij verliefd was. Haan spreekt zelfs van het ‘zusterstramien’.Ga naar eind22 In de eerste brief nodigde hij haar uit met hem een tentoonstelling te bezoeken, de catalogus stuurde hij mee. ‘Ik gis dat Uw grootpapa niet te huis is, en gij dus niet terstond zult kunnen antwoorden. Ik zal daarom morgen vroeg den kruijer zenden om Uw antwoord te halen.’ De rol van grootvader Abrahamsz bij het beantwoorden van haar post - grootvader Dekker was al in 1850 overleden - is raadselachtig. Maar dat ze op dat moment bij haar grootvader zou inwonen, zoals Stuiveling veronderstelde, lijkt niet juist. Misschien heeft ze er gelogeerd, maar ze woonde bij Jacobus - dat was waarschijnlijk juist de reden waarom Multatuli haar schreef. Anna ging niet mee. Wel heeft ze hem, zoals blijkt uit de tweede brief van Multatuli, duidelijk haar principes uit de doeken gedaan. Misschien schriftelijk, misschien in een gesprek of zelfs in een discussie. Dit is dan de tweede keer dat Anna's stem hoorbaar is, nu in de woorden van Multatuli, die voor zijn doen uitzonderlijk respectvol met haar mening omging. Hij begon zijn tweede brief met: lieve Anna! Ik hoop dat gij 't niet kwalijk neemt dat ik U zoo familiair bij den naam noem. Ik doe 't gemakshalve. [...] Kijk, ik vind dat ik zoo mal ben afgekomen van de tentoonstelling der Schoolmeesterij; ik herinner mij dat gij (uit principe, en dat vind ik perfekt) liever niet medegaat naar 't park, naar de komedie, of zoo iets. Met de ‘tentoonstelling der Schoolmeesterij’ doelde hij ongetwijfeld op de tweede internationale Onderwijstentoonstelling, die in juli 1860 in Amsterdam werd gehouden in het sociëteitsgebouw van de Vereeniging voor Volksvlijt aan de Hogesluis. Dit maakt het waarschijnlijk dat de twee brieven ook in juli zijn geschreven (en niet begin september zoals Stuiveling veronderstelde). Deze tentoonstelling, een initiatief van Samuel Sarphati en het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap, trok veel belangstelling. Multatuli zag hier waarschijnlijk een kans om Anna - en zonder twijfel ook Sietske - te enthousiasmeren voor een opleiding in het onderwijs, de enige manier om door te leren. Ook Kees Abrahamsz schreef in zijn memoires over een onderwijsopleiding voor Anna en Sietske, omdat de meisjes in hun eigen onderhoud moesten kunnen voorzien. Volgens Kees werd de cursus verzorgd door Johannes Hermanus Swildens, onderwijzer te Amsterdam. Swildens was ook hoofdbestuurslid van het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap en als zodanig bij de tentoonstelling betrokken. De catalogus bevat een artikel van zijn hand. | ||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||
Multatuli vervolgde: Nu heb ik lang zitten bedenken wat ik zou kunnen doen om U eenige verstrooijing te verschaffen, en dat brengt mij op 't idée U dat ding te zenden dat ik eerst aan de meiskes had willen voorlezen, maar waarvan tot nu toe niets gekomen is. Als het lezen daarvan U eenige uitspanning verschaft, is die uitspanning zeker onschuldig, zelfs voor de gemoederen die in de beoordeeling van zoo iets, naauwgezet zijn; -eene naauwgezetheid die ik overigens zeer apprécieer. Doelde hij hiermee op het nauwgezette zelfonderzoek dat tot het gedachtegoed van het Réveil behoorde, om Anna gerust te stellen omtrent zijn persoon en zijn bedoelingen? Hij ging verder: ‘Ik kan alle gevoelens lijden die konsequent zijn. Wie A denkt, moet A doen. Ik veracht hen die A denken en met B meêgaan.’ Anderhalf jaar later zou deze opvatting terugkeren in Idee 185: ‘Geloof wat ge wilt maar handel naar uw geloof.’ Multatuli besteedde in zijn brief veel ruimte aan ‘dat ding’ het toneelstuk dat hij meestuurde. ‘Welnu, die Holm (de held van 't stuk) is een gebrekkig product van ziekelijke overdrevenheid. Neem hem als zóódanig, en niet als model van menschenwaarde. Deze waarschuwing is te meer noodig, omdat hij inderdaad iets meêslepends heeft, en men dus tegen dat meêslepen op zijn hoede moet wezen. En weet gij waarom Holm meêsleept? Hij had geleden! Lijden is letterlijk: passie, en passie geeft compassie, sympathie. Caroline staat oneindig hooger. Zij doet haar pligt zonder phrases, zonder omhaal, zonder martelaarsair. Daarom heet het stuk ook naar haar: <de hemelbruid>, en niet naar Holm: <de Eerlooze>, zooals ik het primitief noemde.’ Door deze introductie hoopte hij waarschijnlijk zijn stuk aantrekkelijker en acceptabeler maken voor Anna. Haar reactie is niet bewaard gebleven. Hij lijkt vooral zijn ideeën te willen uitleggen en overdragen. De komende tijd zouden die ideeën steeds revolutionairder worden. Zijn voornaamste thema's: godsdienst, gezin en de opvoeding van meisjes. | ||||||||||||||||
Na tweemaal zien verliefdIn de late zomer van 1860 schreef Multatuli Tine over zijn lievelingsonderwerp van dat moment, de meisjes Abrahamsz: ‘Ik houd Anna voor de minste, maar die ken ik niet goed.’ En de volgende dag: ‘'t Is komiek, ik geloof dat die Anna het ook beet heeft, en dat ze op dit punt niet koel is.’ Een paar dagen later: ‘O heden nog iets: Begrijp eens dat Anna A. verliefd op mij is. Ik heb haar maar tweemaal | ||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||
gezien, en dus ditmaal heb ik geen schuld. Je zult weer zeggen: O!!!!! Nu moet ik weer zeggen als Ds. Hasebroek.’Ga naar eind23 Anna verliefd - het zou goed kunnen, het huis moet van verliefdheid hebben gezinderd. En van Multatuli kreeg ze aandacht, brieven en een toneelstuk. Bovendien, als je Multatuli mag geloven, waren in deze periode alle meisjes op hem verliefd. ‘Over 't geheel is 't of de vrouwen mal zijn, zelfs op straat en in Artis. Maar ronduit gezegd onpleizierig vind ik het niet. Je zoudt me ook niet geloven als ik zei dat ik het onaangenaam vond.’Ga naar eind24 Anna voelde zich toen, dat kan niet anders, in de schaduw staan van haar jongere zusje Sietske op wie Multatuli naar eigen zeggen ‘puur verliefd’ was.Ga naar eind25 Sietske moet bovendien sprankelender dan ooit zijn geweest. ‘[...] iedereen is verliefd op Siet, en ik zelve ook,’ had Catharina oprecht opgemerkt.Ga naar eind26 Anna, volgens Multatuli ‘niet koel’, moet ongelukkig zijn geweest maar in welke mate is moeilijk te zeggen. In deze periode was Kees thuis. Zijn bezorgdheid over de invloed van zijn zwager op zijn kinderen, vooral op Sietske, groeide met de dag. Begin september schreef Multatuli dan ook: ‘Maar papa en mama klagen dat ik de heele boel in de war breng, en ik geloof dat ze God zouden danken als ik weg was. Maar de meisjes hangen mij aan.’Ga naar eind27 En een paar dagen later: ‘Bij Kees en zijne vrouw ben ik op 't oogenblik zeer gezien. Eerstdaags komen zij op mijn kamer theedrinken.’Ga naar eind28 Hoopten ze toen nog de kwestie in een goed gesprek te kunnen regelen? Het hele najaar bleef Multatuli een geregelde gast. Hij leerde de meisjes schaken, met instemming van hun ouders ‘want ze beschouwden dit als een rem voor 't verkondigen zijner wereldhervormende theorieën.’Ga naar eind29 Misschien zat ook Anna wel eens achter het bord - om na afloop altijd weer terug te keren naar het behoudende gezin van Jacobus. Ze moet hebben nagedacht over Multatuli's, in haar ogen subversieve, ideeën. Ook als ze die in eerste instantie heeft afgewezen, kan ze zich later - in haar verliefdheid of bij nader inzien - toch aangesproken hebben gevoeld. Is ze gaan twijfelen, uiteindelijk aan alles inclusief zichzelf? Die herfst schreef Multatuli opnieuw aan Tine: ‘Anna is de minste. Zou je dat gedacht hebben?’Ga naar eind30 | ||||||||||||||||
Een familietragedieIn het voorjaar van 1861 volgden Anna en Sietske inderdaad de opleiding tot hulponderwijzeres. Over Anna schreef Multatuli bovendien: ‘Anna is ten huwelijk gevraagd door een jongen dominé, maar 't is afgesprongen ik geloof door haar weifelen. Zij weet niet wat zij wil. Ja, neen, neen, ja. Zij is gedecideerd de | ||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||
minste van de drie, zoowel in kennis als oordeel.’ Een week later volgde zijn - voorlopig - laatste bericht over haar: ‘Die Anna is waarachtig in de war, ik geloof nu met Siet en Catharina dat er een streep doorloopt. Zij heeft mij een brief geschreven die wel lijkt te wezen van een kind van tien jaar.’Ga naar eind31 Een jaar later zou Anna worden opgenomen in het Utrechtse krankzinnigengesticht. Bij haar opname werd genoteerd dat haar verwardheid op dat moment langer dan een jaar bestond. Dit betekent dat ze in het najaar of de winter van 1860 ziek moet zijn geworden. In april 1861 vertrok Kees voor tien maanden naar de Oost. Helena en Anna kwamen bij hem aan boord aan het Nieuwe Diep om afscheid te nemen. Sietske, Theodoor en Catharina, toen onder Multatuli's invloed, bleven thuis. Had Anna in de steeds verder oplaaiende strijd rond haar oom de kant van haar vader en stiefmoeder gekozen? Of was ze zo in de war dat ze haar niet alleen thuis durfden laten? Helena - in rustiger tijden beschreven als een goedwillende, verstandige, wat koele vrouw - kwam er nu alleen voor te staan. Tegelijkertijd kreeg Multatuli veel meer speelruimte. Er ontstond een buitenissige situatie waarin Helena de regie al snel ontglipte. De maatregelen die ze nam werden steeds drastischer, de sfeer in huis steeds onaangenamer. ‘Ze kommandeert als een pruissische korporaal,’ schreef Multatuli.Ga naar eind32 De bemoeienis van familieleden scherpte de tegenstellingen nog verder aan. Een maand na Kees' vertrek concludeerde Dekker: ‘Ik word bij de familie (vader, moeder, oom Koo, grootvader enz. enz.) geduld, maar de omgang met de meisjes wordt als hoogst verderfelijk aangezien.’Ga naar eind33 Catharina en Sietske kregen het verbod om vrij te wandelen, te lezen, te schrijven of te schaken, Sietske werd in de familiekring belasterd, door haar stiefmoeder beschimpt en ten slotte opgesloten in huis. Multatuli schreef: ‘Siet is bepaald gecompromitteerd en niet om iets wat zij of ik gedaan hebben, maar om den laster van hare betrekkingen. Oom Koo is daarmee begonnen. Ik heb hem, en ook aan Siets vader een brief geschreven die kras is.’Ga naar eind34 Dat Sietske geen belijdenis deed maakte de zaak nog erger. Jan Douwes Dekker probeerde tevergeefs te bereiken dat zijn broer de toegang tot huize Abrahamsz werd ontzegd. Later haalde hij met succes Catharina in het andere kamp. Anna moet het slagveld van terzijde hebben aangezien. Haar oom Jacobus en andere volwassen familieleden hadden positie tegen Dekker gekozen, haar zusjes en broer vóór hem. Zij stond tussen beide kampen in. Kees ontving verontrustende brieven van zowel Helena als zijn kinderen. Hij was zeer bezorgd ‘daar ik uit hunne brieven als ook uit die van hun 2e moeder, bemerkte hoe zij door, voor kinderen, zoo ongeschikte redeneringen, en opstoking | ||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||
van hunne jaloersche Oom Eduard, tegen hun Vader en Moeder opgestookt werden.’ Over Anna schreef hij: ‘Ook Anna die toen een aardig lief meisje was, was nu door verschillende oorzaken en redeneringen van ooms van zeer uiteenlopende denkwijzen, geheel in de war geraakt, en veroorzaakte mijne vrouw grootte zorgen.’ Helena meende het volgens hem goed ‘doch tegen wie [de kinderen] op gestookt werden, door iemand die aan al haren goede bedoelingen een verkeerde uitlegging gaf, en hun onze Godsdienst als onzin en dwaasheid voorstelde, ja zelfs de plichten van ouderliefde en dankbaarheid als onzin deed beschouwen.’ Jaren later herinnerde hij zich nog hoe bezwaard hij zich voelde: ‘Ver van huis dacht ik hier te Cheribon wandelende, dikwijls eraan wat mij te wachten stond wanneer ik weder thuis zoude komen.’ Dat zou in februari 1862 zijn en het zou bepaald niet meevallen. Ondanks alles legde Sietske in oktober 1861 met succes het examen voor hulponderwijzeres af. Over Anna geen bericht. | ||||||||||||||||
Wel model, geen portretIn deze zelfde zomer werkte Multatuli, geïnspireerd door zijn verhouding met Sietske, aan zijn nieuwe boek Minnebrieven, dat op 18 augustus verscheen. Hij hield zich hierin nog steeds bezig met de ‘zaak van de Javaan’, maar verbreedde zijn aandacht naar een andere onderdrukte groep, die van meisjes en vrouwen. Als eerste in Nederland schreef hij over de betekenis van kerk en godsdienst, maatschappij, gezin en opvoeding voor de positie van vrouwen. Hij beschreef het mechanisme van de onderdrukking van meisjes en deed dat overtuigend en beeldend. Het gezin van Kees was de proeftuin voor zijn ideeën geweest. Als eersten had hij de meisjes Abrahamsz en hun familie met zijn opvattingen geconfronteerd. Hun reacties, positief en negatief, leverden de noodzakelijke stof waarin hij zijn ideeën vorm kon geven. De familie Kappelman in zijn Minnebrieven is gemodelleerd naar de familie Abrahamsz - de paralellen liggen voor het oprapen - maar toch schreef hij uitdrukkelijk geen familieportret. Zijn boek is daarvoor te poëtisch, te eigenzinnig en vooral, het was zijn bedoeling niet. Als hij zijn personages had willen peilen, hun recht had willen doen, had hij een heel ander boek geschreven - en afbreuk gedaan aan de idealen die juist zijn drijfveer waren. Anna komt in Minnebrieven niet voor. Maar één van de bezorgde ooms die aan het woord komen, volgens Sietske een broer van haar vader, kan alleen maar de bevindelijk-godsdienstige Jacobus zijn, die zich zorgen maakte over alle zusjes maar vooral over Anna. | ||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||
Gezicht vanaf de Agnietenstraat te Utrecht op de zij- en voorgevel van het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen (Lange Nieuwstraat A 302) te Utrecht, 1845-1865. NB: het adres Lange Nieuwstraat A 302 is in 1890 gewijzigd in Agnietenstraat 2; het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen is in 1929 omgedoopt tot Willem Arntsz Stichting (Het Utrechts Archief: cat.nr. 3843).
| ||||||||||||||||
‘In staat van krankzinnigeheid’Op 20 februari 1862 kwam Kees Abrahamsz na een reis van tien maanden thuis. Het werd hem snel duidelijk dat het met Anna helemaal mis was. Hij - niet Jacobus - ondernam stappen om haar te laten opnemen in het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen in Utrecht. De Krankzinnigenwet van 1841 regelde dat een verzoek tot opname moest worden ingediend bij de president van de arrondissementsrechtbank. Dit kon de patiënt zelf doen, de familie of de officier van justitie. Daarnaast was de verklaring van een zenuwarts nodig. De president van de rechtbank kon een voorlopige machtiging verlenen tot opname voor vier weken. In deze periode was de behandelend geneesheer verplicht dagelijks een ziekteprotocol bij te houden. Daarna kon de rechtbank besluiten tot verlenging. In dat geval ging er een proefperiode in van maximaal één jaar. Het afgeven van deze machtiging kon tweemaal worden herhaald, na drie jaar werd de patiënt onder curatele gesteld.Ga naar eind35 Deze route volgde ook Kees Abrahamsz. | ||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||
Portret van J.L.C. Schroeder van der Kolk (1797-1862), regent van het Krankzinnigengesticht te Utrecht, hoogleraar in de geneeskunde aan de Utrechtse hogeschool, ca. 1857 (Het Utrechts Archief, cat.nr. 106396).
Op 14 maart diende hij bij de Amsterdamse rechtbank een verzoek tot opname in. Hij voegde een verklaring bij van de arts Martinus Nieubuur, eveneens wonend aan de Geldersche Kade. Deze verklaarde dat Anna ‘in zoodanigen staat van krankzinnigheid verkeert dat hare opname in een krankzinnigengesticht ter voorkoming van ongelukken noodzakelijk is’. Op 18 maart 1862 werd Anna, vierentwintig jaar, ingeschreven als patiënte van het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen in Utrecht. Op 28 maart verleende de Amsterdamse rechtbank officieel toestemming en gingen de wettelijk verplichte vier weken van observatie in. Toen Anna in het Utrechtse gesticht arriveerde, was een verbouwing die tientallen jaren had geduurd juist achter de rug. De arts en ook regent van het gesticht, J.L.C. Schroeder van der Kolk, had zich krachtig ingezet voor het in praktijk brengen van - voor Nederland - nieuwe inzichten over krankzinnigenzorg. Gestichtsverpleging moest zoveel mogelijk tot doel hebben de patiënt te genezen, hij sprak dan ook over een geneeskundig gesticht om het verschil aan te geven | ||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||
met de vroegere dolhuizen, waar krankzinnigen alleen werden opgepast en niet behandeld. Het Utrechtse gesticht moest daartoe eerst ingrijpend worden verbouwd, waarvoor vanaf 1830 geld beschikbaar kwam. ‘Onherstelbaren’ en ‘herstelbaren’ werden gescheiden gehuisvest. Aan alle bewoners werd licht, lucht en ruimte, rust en ontspanning geboden in overeenstemming met de nieuwe inzichten. Ook kwamen er mogelijkheden om binnen het gesticht te werken als onderdeel van de therapie. Op het terrein verschenen onder meer een houtzagerij, een ververij, een bakkerij en een naaiatelier. Verder een bibliotheek, een tuin, een piano en allerlei spellen. Dwangmiddelen werden zo min mogelijk gebruikt. Onder Schroeder van der Kolk werd het gesticht in Utrecht een modelinrichting met landelijke uitstraling. De organisatie werd geënt op die van een ziekenhuis. Vanaf 1859 was het hoofd van de instelling niet meer, zoals vroeger, een directeur of directrice, maar een arts. De eerste geneesheer-directeur was J.P.T. van der Lith, leerling van Schroeder van der Kolk. Hij zou ook de behandelend arts van Anna worden. De ‘hoofdopzichteres’ van haar afdeling stond rechtstreeks onder zijn toezicht. Het gesticht bood ruimte aan ongeveer tweehonderd patiënten. Mannen en vrouwen woonden gescheiden en waren verdeeld in drie klassen. Anna werd opgenomen als patiënte van de tweede klasse. De eerste klasse waren de ‘fatsoenlijken’; voor 600 tot 800 gulden per jaar kregen ze een eigen, gemeubileerde kamer, luxe maaltijden en persoonlijke bediening. Patiënten van de tweede of ‘burgerlijke klasse’ deelden hun kamer met enkele anderen, aten eenvoudiger en betaalden ongeveer 250 gulden per jaar. De derde klasse, die van ‘de armen’, was op zaal gehuisvest en moest het doen met simpel voedsel; hun verblijf kostte 100 tot 140 gulden per jaar.Ga naar eind36 Ter vergelijking: het jaarlijks inkomen van een arbeider bedroeg in die tijd ongeveer 260 gulden. De inspecteurs van het staatstoezicht oordeelden in 1864 zeer gunstig over de gezondheidstoestand van de bewoners en de kwaliteit van het voedsel, dat deels in het gesticht zelf werd geproduceerd.Ga naar eind37 Het aantal patiënten in de eerste en tweede klasse groeide snel. De regenten bevorderden de instroom door een actief voorlichtingsbeleid, de inkomsten waren zeer welkom. In Anna's bewaard gebleven patiëntendossier - nu zou dat na een bepaalde periode worden vernietigd - zijn de dagelijkse observaties gedurende de eerste vier weken terug te vinden. Die zijn niet erg informatief. Per dag werden maar enkele woorden genoteerd die achteraf lastig zijn te interpreteren. Op 18 maart, de eerste opnamedag, werd opgetekend dat Anna ‘wispelturig’ was. Op 19 maart ‘begrijpt hare positie niet’, op 20 maart ‘allerhande dwaze handelingen’, op 21 maart ‘zeer eigenzinnig’, op 22 maart ‘schrijft zeer verwarde brieven’. Zo'n brief moet Multatuli ook hebben ontvangen, toen hij zich erover verbaasde dat Anna schreef als ‘een kind van tien jaar’. | ||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||
Het eindverslag op 28 april spreekt over ‘waanzinnigheid kenbaar uit hare nog voortdurende zonderlinge denkbeelden en handelingen, die van haar gemis aan zelfbeheersing getuigden, daar zij zonder aanleiding de meest afwisselende gemoedsstemming verraadt [...]’. De opnameduur werd met één jaar verlengd tot 28 april 1863. De diagnose was ‘mania’. Opnieuw duikt een interpretatieprobleem op: wat is ‘mania’? Het verslag van de inspecteurs van het staatstoezicht geeft een definitie die weinig toevoegt: ‘Onder mania wordt verstaan de acute vorm van krankzinnigheid, waarmede bijzondere levendigheid, opgewektheid en verwarring van begrip gepaard gaan.’ Het is een diagnose die in 1864 landelijk gezien bij 44,5 procent van de vrouwelijke patiënten en 41,9 procent van de manlijke werd gesteld.Ga naar eind38 Hoe een huidige arts haar zou diagnosticeren is niet vast te stellen.
Het gesticht heeft de patiënten veelvuldig en nauwgezet geregistreerd, omdat statistische gegevens konden bijdragen aan een juiste inschatting van het ziekteverloop. Ook Anna is in diverse registers terug te vinden. De formulieren maken allereerst onderscheid tussen ‘herstelbaar’ en ‘onherstelbaar’; voor Anna vond ik hierover geen informatie. Verder werden onder meer de volgende gegevens vastgelegd: godsdienst; datum van opname en uitgang; duur der krankzinnigheid voor de plaatsing - bij Anna ‘langer dan een jaar’; provincie van herkomst; huwelijkse staat; recidieven; leeftijd; diagnose. De lijst van mogelijke diagnoses is dezelfde die ook de inspecteurs van het staatstoezicht hanteerden en omvat de aandoeningen mania, monomania, melancholia, dementia, idiotisme en epileptia. Het zijn kennelijk de gangbare benamingen. Wat op deze lijst ontbreekt is de diagnose hysterie, waarover later meer. Over de behandeling van Anna is niets bekend. Bij mania kon die onder meer bestaan uit medicatie. Morfine zou in bepaalde gevallen een gunstige werking hebben. Schroeder van der Kolk stond daarna en daarnaast ‘psychische behandeling’ voor, waarbij ‘gezond verstand en menschenkennis doorgaans beter leiden dan vele regelen en voorbeelden, die men zelden in bijzondere gevallen kan toepassen’.Ga naar eind39 Hij legde herhaaldelijk de nadruk op zachtzinnigheid. ‘[De geneesheer] zal vooral met de meeste zachtzinnigheid en liefde de verpleegden behandelen, zooveel mogelijk alle gestrengheid en hardheid vermijden en door welwillende toespraak zoeken te leiden.’Ga naar eind40 Bij een patiënt met ‘dwaalbegrippen’ zoals Anna gold de regel ‘dat wij ons zelven inden toestand en denkwijze des lijders trachten te verplaatsen, en ons voor oogen te stellen, wat wij zelven zouden doen, indien wij, innig van de waarheid onzer denkbeelden overtuigd, hierin plotselings al onze vrienden ons zagen wederstreven en tegenspreken, en ons met hunne tegenspraak aanhoudend zagen | ||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||
vervolgen. Wij zelve zouden aan eene ons onverklaarbare zamenspanning en aan geheime bedoelingen beginnen te geloven [...].’Ga naar eind41 Het is beter om de patiënt af te leiden in een gesprek of de juiste verhouding van werk en ontspanning aan te bieden. In sommige gevallen paste hij een interventie toe die nu ‘dramatherapie’ zou heten.Ga naar eind42 | ||||||||||||||||
Ideeën over de positie van de vrouwIn deze zelfde periode - maart 1862 - was Multatuli druk bezet. Hij werkte aan zijn eerste bundel Ideeën en gaf lezingen. Op 6 maart hield hij zijn tweede voordracht in Frascati, voor een publiek dat op zijn verzoek ook uit dames bestond, over de positie van de vrouw. Hij bepleitte een grotere deelname van vrouwen aan het publieke leven. Een recensent noemde hem een ‘kampioen voor de emancipatie der vrouwen’. Op 29 maart kwam de eerste aflevering van zijn eerste bundel Ideeën in de handel, op 11 april de tweede. Multatuli werkte er van dag tot dag aan, de kopij werd ook dagelijks afgehaald en gezet. Het was een werkwijze die bij zijn manier van schrijven paste: hij had de gelegenheid om reacties op de actualiteit, losse invallen en dagelijkse belevenissen heet van de naald te publiceren. Van eind maart tot begin april schrijft Multatuli een reeks stukken over de positie van vrouwen en meisjes. De serie begint bij Idee 181 waarin hij de invloed van het christendom - bijbel en kerk - op de opvoeding van meisjes behandelt. Maar, vervolgt hij, meer dan de (christelijke) wet zijn het de zeden die meisjes dwingen tot liegen en huichelen. ‘Ze mogen niet weten wat zy weten, niet voelen wat ze voelen, niet begeren wat zy begeren, niet wezen wat ze zyn.’ (Idee 195). Tegenover de wet en de zeden stelt hij de wetten van de Natuur. De grootste kracht in de Natuur is de aantrekkingskracht, de neiging tot vereniging, de liefde. ‘Waar aan die neiging wordt toegegeven, zedelyk en stoffelyk, kàn het meisje voldoen aan haar bestemming, dat is: mens zyn. Waar voortdurend die neiging wordt te keer gegaan, kan zy niet voldoen aan haar bestemming.’ (Idee 199) Maar, stelt hij, dat laatste is nu juist wat in de opvoeding gebeurt. ‘Onze hele opvoeding van meisjes is 'n moorddadige opstand tegen het goede.’ (Idee 200) Deze opvoeding is vruchteloos, want de Natuur laat zich niet weerhouden en kan niet worden verloochend. Het gevolg is wel dat het meisje lijdt: ‘[...] 't arme kind [...] teert weg, bezwykt en sterft als 'n slachtoffer - één van de duizenden - die we, jaar-in jaar-uit, met vrome wreedheid voorwerpen aan den minotaurus onzer zeden.’ (Idee 201) Hij werkt het concept van de minotaurus uit in Idee 202: ‘Juist: Minotaurus! 't Is een veelslachtig wezen met 'n muil als een statenbijbel, en een reusachtige | ||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||
breikous tot achterlyf dat uitloopt in een borduurnaald. En de naam van 't monster is: hysterie! Het eet meisjes, altyd meisjes [...].’ De minotaurus is de ziekte die ontstaat door onderdrukking van de natuur en die ziekte heet hysterie. Hier onderbreekt hij zijn betoog voor een aantal zaken die hij eerst wil afhandelen zoals hij dat vaker doet in de Ideeën. Maar hij moet hebben beseft dat hij op een cruciaal punt was aangeland. Misschien last hij een pauze in om dit goed tot de lezer - en zichzelf? - te laten doordringen. In Idee 208 neemt hij de draad van zijn betoog weer op.Ga naar eind43 Hij gaat eerst in op het verband tussen krankzinnigheid en godsdienst. Hij beschrijft een vader die de Bijbel letterlijk neemt en, Abraham indachtig, zijn zoon de keel doorsnijdt. ‘Maar weer moet ik betuigen zo'n krankzinnige nader te staan, dan den halfgelovers. Ik beklaag dien man, maar ik begryp hem.’ Een tweede voorbeeld, nu over het verband tussen krankzinnigheid en opvoeding, geeft hij in Idee 209 dat van eind maart 1862 dateert: Voor weinige dagen werd een jong meisje, behoorlyk bebraafheid, begoddienst en behuishoud, door haar familie weggebracht naar 'n krankzinnigen-gesticht te Utrecht. Een dame die in dat gesticht het opzicht heeft over de vrouwelyke zieken, zeide tot de familie: Het sprekend opgevoerde jongere zusje is Sietske, de patiënte is Anna. Multatuli schreef dat een jaar later aan Mimi: ‘Dat nichtje is die ik bedoelde in de Ideen waar ik zei (hààr woorden): “Vader als we daarmeê waren begonnen vóór Anna gek werd!” (Letterlyk)’Ga naar eind44 In de uitleg van de opzichteres klinken duidelijk de woorden van Schroeder van der Kolk door, zachtzinnigheid, licht en lucht, afleiding en ontspanning. | ||||||||||||||||
Anna A en Anna OIn zijn opvattingen over de ziekmakende samenleving had Multatuli voorgangers. Ook Rousseau en Diderot beschouwden de maatschappij als een oorzaak van ziekten. Al in Multatuli's tijd was het een gemeenplaats dat de moderne beschaving en vooral de stad een schadelijke invloed op de geest konden hebben. | ||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||
Maar Multatuli past deze gedachte - voor zover ik weet als eerste - toe op vrouwen en meisjes. Vervolgens legt hij in Idee 202 verband tussen hun positie en een specifieke ziekte, hysterie - ook dat is waarschijnlijk nieuw. Hysterie werd in Multatuli's tijd gezien als een ziekte van de baarmoeder. Maar Multatuli blijkt geen somatische maar een psychische ziekte op het oog te hebben. In de Ideeën 208 en 209 schrijft hij expliciet over krankzinnigheid. Dat is opvallend. Pas na 1870 zou de Parijse arts Jean-Martin Charcot hysterie bestuderen en indelen bij de neurologische - niet de gynaecologische - ziekten. En het zou nog tot 1895 duren voor Breuer en Freud hun Studien über Hysterie publiceerden over Breuers patiënte Anna O. Pas in deze - eerste psychoanalytische - studie werd hysterie voor het eerst beschouwd als een psychiatrische aandoening. Dit roept de vraag op in hoeverre Freud Multatuli heeft gekend. Zeker is dat hij de Multatulivertalingen van Wilhem Spohr steeds onmiddellijk na verschijning heeft gelezen. Hij sloeg Multatuli dan ook hoog aan, in het bijzonder Minnebrieven. Desgevraagd noemde hij Multatuli zelfs zijn favoriete schrijver.Ga naar eind45 Freud kende de Ideeën 181 tot en met 204, die Wilhelm Spohr bovendien opnam in zijn voor vrouwen samengestelde bloemlezing uit Multatuli's werk Frauenbrevier (1906), die in Freuds bezit was.Ga naar eind46 Of Multatuli's denkbeelden hem rechtstreeks hebben beïnvloed is natuurlijk niet vast te stellen. Het gaat te ver om Anna Abrahamsz als voorloopster van Anna O te zien. Multatuli was daarvoor te veel schrijver, man van ideeën, geen wetenschapper. Hij onderbouwde zijn inzichten niet, werkte zijn waarnemingen niet uit, hield zich niet bezig met behandeling of genezing. Maar dat Multatuli vanaf Idee 202 in kort bestek oorspronkelijke en verstrekkende inzichten op Freuds vakgebied heeft geformuleerd, staat wel vast. | ||||||||||||||||
Anna en MultatuliOp het eerste gezicht lijkt Multatuli Anna's ziekte te gebruiken om de juistheid van zijn opvattingen aan te tonen: had haar familie haar beter behandeld, dan was ze niet ziek geworden. Maar bij nadere beschouwing kan het ook anders liggen. Langer dan een jaar heeft Multatuli het ziekteproces van Anna van nabij kunnen gadeslaan. Hij heeft vermoedelijk niet meteen begrepen wat hij zag. Ze was in zijn ogen ‘de minste’ en dat leek voorlopig een afdoende verklaring voor haar gedrag. Toen ze verward raakte, hield hij het wat verbaasd op ‘er loopt een streepje door.’ | ||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||
In de maanden daarna hield Multatuli zich intensief bezig met de opvoeding van meisjes en de nadelige invloed daarvan. Tegelijkertijd moet hem duidelijk zijn geworden dat Anna werkelijk ziek was. Het leggen van een verband tussen haar opvoeding en haar geestesziekte is dan een logische volgende stap. Het lijkt waarschijnlijk dat Anna hem op het grensverleggende Idee over de minotaurus heeft gebracht. Hiervoor pleit ook dat hij het onderwerp op deze manier uitsluitend in de periode maart-april 1862 heeft behandeld. Niet eerder en niet later. De kracht van Multatuli's schrijverschap is zijn vermogen om personen of elementen uit de werkelijkheid te verbinden met zijn ideeën. In Minnebrieven transformeerde hij Sietske tot de ongrijpbare Fancy. In de Ideeën vormde hij Anna's ziekte om tot de monsterlijke minotaurus. | ||||||||||||||||
Nature of nurture?Een andere vraag is of Multatuli gelijk had met zijn diagnose hysterie en de verklaring van Anna's ziekte. Haar behandelend arts koos voor de diagnose mania. Over de ziekteoorzaak geeft haar patiëntendossier geen informatie. Voor Multatuli lag de oorzaak van de ziekte buiten haarzelf: ze was ‘bebraafheid, begoddienst en behuishoud’. Bestond er toen een nature-nurture discussie? In elk geval stond Multatuli aan de nurture-kant. In het vervolg van Idee 209 - het Idee over Anna - wenst hij haar vader dan ook hartgrondig een molensteen om de hals toe. Ook in de erop aansluitende Ideeën, waarin hij de opvoeding in het gezin behandelt, heeft hij opvallend weinig mededogen met vaders - de moeders blijven buiten schot. Aan Mimi zou hij later over Kees schrijven: ‘[Hij] is een ellendeling die heel fatsoenlyk z'n kinderen verwaarloost. Hij heeft den geest van Cappadose (z'n zwager) maar niet diens overtuiging. Hy schippert met z'n eigen god, en zou de genade opgeven voor warme pantoffels en gemak.’Ga naar eind47 Kees, hét voorbeeld van een ‘misdadige vader’ (Idee 212), zocht de oorzaak van Anna's ziekte evengoed buiten haarzelf. In zijn ogen was zijn dochter ziek geworden door de ‘opstoking’ van haar oom. Dat dachten wel meer mensen. Jacob van Lennep had gehoord ‘dat Dekker in de absentie van dien Abrahamsz zijn twee dochters gebiologeerd had, zoo dat de eene krankzinnig geworden en naar Utrecht getransporteerd had moeten worden [...]’.Ga naar eind48 Idee 209 kan ook worden gelezen als Multatuli's verdediging tegen deze aantijgingen. Ook de toenmalige psychiatrie zocht de oorzaak van krankzinnigheid in omstandigheden buiten de patiënt. Schroeder van der Kolk onderstreepte herhaaldelijk het ‘dubbele’ nut van opname in een gesticht: de patiënt verliet de | ||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||
materiële en sociale situatie die hem ziek had gemaakt, én hij kwam terecht in een totaal andere, zorgvuldig gestructureerde omgeving. Dit was ook de motivatie om het aantal gestichten uit te breiden en de leefomstandigheden van de verpleegden te verbeteren. Anna's biografie bevat meer potentieel ziekmakende factoren dan alleen een rebelse oom. De meest in het oog springende zijn: de frequente afwezigheid van haar vader, de vroege dood van haar moeder, het overlijden van haar pleegmoeder, het feit dat ze als enige van de kinderen niet in het ouderlijk huis opgroeide. Alleen al de wisselwerking tussen deze omstandigheden en een bepaalde aanleg - was daarvoor toen al oog? - zou haar klachten kunnen verklaren. Psychische ziekten manifesteren zich vaak in de adolescentie; dat zou ook bij Anna het geval kunnen zijn. Wat de oorzaak ook was, een oom die haar toch al wankelende wereldbeeld op zijn kop zette zal haar zeker geen goed hebben gedaan. In haar ‘Multatuli-herinneringen’ zwijgt Sietske over de ziekte van haar zuster, mogelijk uit piëteit. Ze maakt wel een opmerking over ‘zenuwpatiënten’ die misschien veelzeggend is. Multatuli had haar geadviseerd over de juiste omgang met iemand die het moeilijk heeft: luisteren met deelneming en geduld, geen ander gespreksonderwerp aanroeren, dat geeft troost. ‘Deze methode is me in den omgang met zenuwpatiënten practisch gebleken. Heeft men 't vertrouwen gewonnen door met belangstelling 't uitpakken van hun leed te hebben aangehoord, dan kan men op al die klachten beter reageren.’Ga naar eind49 Ze lijkt hier licht geïrriteerd maar ook uit ervaring te spreken. Merkwaardig genoeg zijn in Multatuli's woorden opnieuw de opvattingen van Schroeder van der Kolk te horen. Anna's broer Theodoor, die arts zou worden, publiceerde in 1888 in De Gids het omvangrijke essay ‘Eduard Douwes Dekker. Eene ziektegeschiedenis’. Hij repte daarin niet over Anna. Opmerkelijk, omdat haar ziekte zijn stelling zou kunnen ondersteunen dat Multatuli erfelijk belast was met ‘zenuwachtigheid’. Of dit betekent dat ook in zijn ogen Anna's ziekte het gevolg was van omstandigheden buiten haarzelf - of het nu haar oom of haar vader was - is niet te zeggen. | ||||||||||||||||
Tot slotNa haar opname in het Utrechts gesticht is Anna uit het leven van Multatuli verdwenen. Voor haar vader bleef ze een zorg. Na zijn thuiskomst in maart 1863 moest Kees Abrahamsz haar opname nogmaals met een jaar laten verlengen. Volgens de verklaring van Van der Lith verkeerde Anna ‘in zoo danigen krankzinnigen toestand dat hare plaatsing gedurende een tweede proefjaar in een gesticht voor krankzinnigen noodzakelijk is.’ Haar patiëntendossier vermeldt | ||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||
in april 1863 ‘waanzinnigheid, kenbaar in hare nog altijd zeer afwisselende gemoedsstemming, waardoor zij de meeste zaken verkeerd opvat en tot allerhande zonderlinge handelingen wordt verleid, waaruit haar volledige gebrek aan zelfbeheersing ten duidelijkste blijkt [...]’. Na dat jaar, op 30 maart 1864, werd Anna uit de inrichting ontslagen - met het predicaat ‘verbeterd’, maar niet ‘hersteld’. Voor korte tijd keerde ze terug naar het gezin van haar vader. Op 7 juli werd ze uit Amsterdam uitgeschreven. Volgens het bevolkingsregister verhuisde ze naar Ede in Gelderland, volgens haar vader naar Veenendaal ten huize van ‘den heer Roodhuizen’. Dit moet het gereformeerde boerengezin van Pieter Roodhuyzen zijn geweest, dat vaker als pleeggezin heeft gefungeerd. Misschien kreeg Anna er een vorm van begeleiding. Het gesticht kende een patronaatsysteem voor ontslagen patiënten die (nog) niet bestand waren tegen de eisen van het dagelijks leven en de stad. Kees zocht haar van tijd tot tijd op. Financieel bleef ze van hem afhankelijk. Tot op hoge leeftijd bleef hij reizen maken om Anna en de studerende Theodoor te kunnen onderhouden. Voor Anna zette hij een klein kapitaaltje weg, de erfenissen van haar moeder en een neef. Kees overleed op 12 april 1879, kort daarna ook Helena. Anna moest uiteindelijk weg uit Veenendaal. Ze heeft daarna op verschillende adressen gewoond verspreid over het land. Ze bleef ongetrouwd en heeft nooit een beroep uitgeoefend. Op 16 maart 1908 overleed ze ‘na kortstondige ziekte’ te Haarlem op de leeftijd van zeventig jaar. Haar zuster Sietske ondertekende de overlijdensadvertentie. | ||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||
|
|