| |
| |
| |
De actualiteit van Multatuli
Tom Böhm
Multatuli - wat betekent: ik heb veel ondervonden - is het aan Horatius ontleende pseudoniem van de Nederlandse schrijver Eduard Douwes Dekker (1820-1887). Hij is het meest bekend van zijn koloniale roman Max Havelaar (1860). Eigenlijk is het geen roman. Het is meer een pak vol beschouwingen, geplaatst in een raamvertelling. Er lopen meerdere verhalen door elkaar, die trouwens maar ten dele spelen in Nederlands Oost-Indië, dat na de Tweede Wereldoorlog zelfstandig zou worden onder de naam Indonesië. Het boek behelst vooral kritiek op de westerse cultuur en op hoe die omspringt met andere culturen. Tegelijk is het ook een boek over goed bestuur en over een ambtenaar die het tegendeel niet meer in overeenstemming kan brengen met zijn geweten. Zulke geluiden zijn in onze overgereguleerde en globaliserende, multiculturele samenleving actueler dan ooit. Multatuli's blijvende kracht schuilt niet alleen in zijn opvattingen, in zijn rechtvaardigheidsgevoel, maar zeker ook in zijn stijl. Die is zo persoonlijk en meeslepend, dat een van de eerste critici schreef: Max Havelaar is geen boek, het is een mens.
Multatuli's debuut bleek een voorproefje van de rest van zijn werk. Want dat is in hoge mate één groot commentaar op het menselijk bedrijf en tegelijk een poging om de lezer te helpen iets van de wereld te begrijpen. Het leven was volgens hem een ‘reis naar de haven van het ware’. De mens is per definitie waarheidszoeker. Wie zich daarvan laat afhouden, houdt vooral ook zichzelf voor de gek. Multatuli is met deze instelling actueler dan ooit. Want juist een moderne consumptiemaatschappij zit vol met af- en verleidingen, terwijl modes en conventies je scheepje met de stroom mee willen laten drijven. Allemaal ‘spotvormen’ een allusie op de spotvogel, die met namaakgeluiden andere vogels in de war brengt. Authentiek leven, daar gaat het om. Waarmee hij een vergeten schat van de Verlichting levend houdt, zoals vandaag de dag de Canadese filosoof Charles Taylor. Niet dat we die haven van het ware ooit zullen bereiken, zegt Multatuli, maar we kunnen wel trachten erop aan te koersen.
Waarheid is hier trouwens meer dan feitenkennis. Het is het doordringen van de werkelijkheid, het zien van samenhang. Daarbij is het voorstellingsvermo- | |
| |
gen, de fantasie een belangrijke inspiratiebron, zij het altijd ontspringend aan de zichtbare werkelijkheid.: Men moet eerst indrukken opdoen om zich te kunnen uitdrukken, schreef Multatuli in een van zijn vele prachtbrieven. De brief is trouwens voor hem een surrogaat voor het gezellige onderhoud en tegelijk het zegel van zijn literaire stijl. Vaak lijkt hij in zijn werk te causeren met de lezer. Maar o wee, als hij ontstak in toorn. Dan vlammen de woorden van verontwaardiging en satire van het papier. Want hij kon ook zeer meeslepend spreken en schrijven. Alle registers beheerste hij. De taal was voor hem het grote instrument. Vaak schreef hij ook in trance. De pen had dan meer macht over hem dan hij over de pen. Vooral onder druk kon hij schrijven zoals Rossini componeerde. Zijn vrouw had een hartsvriendin in Italië, bij wie ze in moeilijke tijden terecht kon. In een brief aan die vriendin vergeleek ze het hoofd van haar geniale man wel met een vulkaan die rommelt en van tijd tot tijd uitbarst. Dat vond ze prachtig; dan vergaf ze hem alles.
‘Denkbeeld’ (= de voorstelling van een gedachte) en ‘wijsbegeerte’ (= het verlangen naar wijsheid) waren misschien wel zijn dierbaarste woorden Nederlands. Hij was een polyglot, maar brak een lans voor zijn moedertaal: ‘Tussen ziel en taal ligt de lengte van een trompet. Ik gis - en geloof byna - dat weinig trompetten zo kort zyn als de hollandse.’ (Idee 39) De Italiaanse onderwijsgewoonte om kinderen regelmatig een ‘pensiero’ te laten schrijven, zou hem overigens uit het hart zijn gegrepen. Deze gaat natuurlijk terug op de retorica van de Romeinen. Het is dan ook onbegrijpelijk dat die kunst in de meeste Europese landen zo in discrediet is geraakt. Terwijl men de mond vol heeft van ‘kenniseconomie’ verwaarloost men de belangrijkste grondstof: denken. De versnelling in de communicatie heeft al sinds de telegraaf gezorgd voor een oppervlakkige kortheid. Daardoor ontneemt de moderne mens zich een belangrijke belevings- en uitdrukkingsvaardigheid. Ook dergelijke observaties treft men aan in het werk van Multatuli.
Na Max Havelaar liet Multatuli vrijwel al zijn geschriften varen onder de vlag van z'n Ideën (1862-1877). De ‘Times van mijn ziel’ noemde hij ze wel. Bij de aankondiging luidde zijn program kortweg dat hij zou beproeven om ‘den vloek te bezweren die er rust op het volk.. 't Zal niet gezegd worden dat niemand de ziekte aantastte, de rottende ziekte waaraan dat volk lydt: de leugen.’ Het klinkt als een combinatie van een oud-testamentische boetgezant en Hamlet (there is something rotten in the state of Danmark). De vigerende moraal, de conventies en de wijze van regeren trof hij met zijn kritiek, verbeelding en satire. Van Jezus leende hij het boven elk deel afgedrukte motto: ‘een zaaier ging uit om te zaaien’. De Ideën bevatten gezegdes, paradoxen, parabels, een toneelstuk en zelfs een hele roman: Woutertje Pieterse. Daarin beschrijft hij sterk autobiografisch de ontwikkeling van een jongentje, dat zich verwondert over de wereld en droomt van verbe- | |
| |
tering. Het speelt in Amsterdam van rond 1800. In de wereldliteratuur zal men met moeite zoiets levendigs-ironisch vinden. Het doet nog het meest denken aan Defoe en Sterne. Genadeloos fileert Multatuli de mens, vooral de Nederlandse. Kleingeestigheid, hebzucht en ijdelheid zijn echter van alle tijden en culturen. Er om kunnen lachen eveneens. Daarom is ook dit een tijdloos werk.
Aan het Wouter-verhaal ontspringen vaak weer aparte ideeën, zoals een sociologische beschouwing over het verdwijnen van buitenplaatsen door de opkomst van de spoorwegen. Distinctie werd door de rijken namelijk mede nagestreefd door distantie. Het traditionele buitenhuis - zo voorspelt Multatuli - zal het als distinctiemiddel verliezen van de verre vakantiebestemming. Dan kan men daarmee pochen, want hoe rijker hoe verder. Op gelijke wijze leidt een bepaalde gebeurtenis in het Wouter-verhaal tot de vaststelling dat de rijken het liefst hun buren niet kennen. Zoiets is meer voor volkswijken. Scherp analyseert Multatuli dat dit ten koste gaat van de sociale cohesie. Onder gewone mensen, zegt hij, is dan ook meer ‘geest’. Het is een constatering die uiterst actueel is, indien men waarneemt hoe nu overal oude volkswijken ‘gentrificeren’ veryuppen. De warmte en gezelligheid waarom men juist daar wil wonen, doet men - veelal onbewust - teniet, doordat men zich sociaal wil onderscheiden van het ‘volk’. De kwalijke distinctiedrift, verpakt in allerlei conventies, is dan ook een hoofdthema in Multatuli's werk. Deze drift zorgt ervoor dat men minder ‘natuurlijk’ is. Het zijn precies dat soort observaties die Freud begin twintigste eeuw deden spreken van ‘de grote denker en mensenvriend Multatuli’.
Rondkijken en nadenken deed hij zeker ook in Indië. Hij noemde zijn eerste periode daar (1838-1853) achteraf die van ‘recueillement’ (overpeinzing). Daar moet ook zijn weerzin zijn ontstaan tegen de ‘fortuinjagers’ die maar schermden met termen als ‘beschaving’ en ‘ontwikkeling’. Het was aan de vooravond van een ongebreideld liberalisme, waarvoor de huidige marktwerking-schreeuwers zich zouden moeten schamen. Ze kunnen er beter lering uit trekken. Intellectueel gezien, aldus Multatuli, stond de doorsnee-Javaan hoger dan de gemiddelde blanke, stelde Multatuli later in een welsprekende brochure tegen het opkomend vrij-ondernemerschap in de koloniën: Nog eens: Vrye Arbeid in Nederlands-Indië (1870). En dan volgt er een prachtig staaltje kritiek op de westerse cultuur en tegelijk een ridderlijk pleidooi voor de Javaan.
De eigenaardigheid van zyn verstand [...] bestaat in zekere intensiviteit, in tegenstelling der oppervlakkige extensieve uitbreiding die men in Europa schynt na te jagen. De gezichtskring van den Javaaan is eng, doch wat daar binnen valt, doorziet hy goed. Moet het nu ‘beschaven’ heten, den beelden die zich thans in zeer scherpe omtrekken tekenen voor zyn geest, door verwyding van zyn gezichtskring te ontnemen aan juistheid, wat zy zouden winnen aan omtrek of aantal?
| |
| |
Doch al ware dit anders, welke reden bestaat er, om juist den Javaan zo met broeikassnelheid verstandiger te willen maken, daar hy, ook op dit punt alweder, minstens niet achterstaat by den geringen man in Europa?
Ook in praktische zin vond Multatuli het geroep om beschaving, om onderwijs misplaatst. Al eeuwen wist de Javaan landbouw te bedrijven: ‘Zie zyn rystvelden.’ En in industriële zin schortte er niets aan hem, integendeel:
Zodra men hem te werk stelt aan welken tak ook van nyverheid, blykt er dat hy, na veel korter leertyd, nagenoeg alles kan voortbrengen wat de Europese werkman levert, en zelfs - wyl deze door fabriekmatige verdeling van den arbeid, niet op de vroegere hoogte staat - méér. De Javaan is handig.
De westerse mechanisering vernietigde volgens Multatuli het ambacht en drong tot specialisatie. Dit alles zeer ten nadele van de mens, die juist zou moeten streven naar eenheid en veelzijdigheid. Het is een thema dat bij Multatuli vaker klinkt. De blanke zou in Multatuli's visie eens meer respect moeten tonen voor andere culturen. Wat hij vooral vreesde, was dat de Indiërs hetzelfde lot zou treffen als de Indianen in Amerika. Schoorvoetend doen bijna uitgeroeide, oorspronkelijke bevolkingen nu weer wat van zich horen. De Aboriginals in Australië, de Maori's in Nieuw-Zeeland of recent de Indianen bij de olympische winterspelen in Canada. Maar welkom is hun geluid niet. Ze figureren hooguit als culturele schaamlap of logo.
Maar Multatuli's kritiek richtte zich niet alleen op het westen. Ook de Indische Hoofden kregen er van langs, want juist zij knepen hun onderdanen uit. De Europese bestuursambtenaar zou daartegen moeten optreden. Toen hij begin 1856 was beëdigd als assistent-resident van het district Lebak op west-Java, riep hij de dag daarna de Hoofden en andere inlandse functionarissen bijeen en hield een toespraak, bevlogen én ferm. Hij herinnerde hen aan ware zielenadel en menselijkheid. De beroemde versie in Max Havelaar (hoofdstuk 8) is een opvallend amalgaam van Europese Verlichting en Indisch-islamitische traditie, inclusief tal van allusies op de Koran. Zo herinneren aanhef (‘ik groet u’) en slot (‘ik groet u allen zeer’) al direct aan de Moslimse groet: as-salâmoe alaikoem. Dicht bij de Koran staat een zin als: ‘Want ik weet dat Allah den arme liefheeft, en dat Hij rijkdom geeft aan wien Hij beproeven wil’. Na een schets van allerlei mogelijke tegenspoed die Allah kon zenden, staat er: ‘Hij wil het zoo!’ Wat volledig in overeenstemming is met de Islamitische opvatting over de soevereiniteit van Allah. Kortom, Multatuli had kennis van zaken en wist precies hoe hij de Hoofden in het hart moest treffen.
Lebak was toen een relatief arme streek, waar honger heerste en mensen wegvluchtten. De oorzaak school in ernstige ambtsmisdragingen van sommige in- | |
| |
landse gezagsdragers, mede ingegeven door geloofsfanatisme. Multatuli diende al spoedig, maar geheel in overeenstemming met de vigerende wetgeving, een aanklacht in bij het Nederlands-Indisch gouvernement. Dit kon zijn doortastende aanpak echter niet appreciëren: te weinig overleg en voorzichtigheid. Daarop volgde een overplaatsing, min of meer op proef. Dat was voor Multatuli de druppel die de emmer deed overlopen. Het onrecht van de koloniale uitbuiting van de gewone bevolking met hulp van de inlandse Hoofden had Multatuli al veel langer tegen de borst gestuit. Reeds zijn verloofde had hij in 1845 laten delen in zijn Hamletiaanse vertwijfeling. Hij trachtte een weg en vooral een uitweg te vinden. Na een periode van overspannenheid en verlof barstte de bom in 1856. Hij wilde als ambtenaar niet langer meewerken aan wat hem als mens kwelde: het misbruik van andere mensen. Zijn pensioen lag binnen handbereik, want tropenjaren tellen dubbel. Maar tegelijk met zijn baan gaf hij ook dat op. ‘Goddank, riep Tine, dat ge eindelyk uzelf kunt zijn!’ zo lezen we in Max Havelaar. Het is een boek met vele lagen: evenzeer een protest tegen misbruik van andere mensen als een individuele strijd binnen een mens-functionaris, evenzeer een diagnose van de westerse samenleving als een pleidooi voor het respecteren van andere culturen, evenzeer een documentaire als een satire. Hoe dan ook, het zet de lezer tot op heden aan het denken. Niet voor niets is het vertaald in meer dan veertig talen.
De grote waarde van al Multatuli's werk zit hem trouwens in die aansporing tot denken, lezen en je goed uitdrukken. Zo heeft de mens een kans op houvast. Niet het van buiten of van boven opgelegde helpt de mens overeind te blijven. Eenieder dient in het leven zijn eigen religie te ontwikkelen, zegt hij de Amerikaanse ex-predikant Ralph Waldo Emerson (1803-1882) na. Schermden de Oude Grieken vooral met ‘leer u zelf kennen’ Multatuli voegt daar - in navolging van Spinoza (1632-1677) - aan toe: leer de natuur (= de wereld) kennen. Daartoe spoort hij zijn lezers voortdurend aan. Steeds geeft hij als het ware een voorbeeld van kijken, van waarnemen en roept dan: tot zover ik, nu gij! Hij is de Nederlandse held van de systematische twijfel. Niet voor niets wordt hij in de internationale literatuurgeschiedenis vergeleken met Nietzsche en Ibsen. Let wel Multatuli publiceerde eerder! Voortdurend houdt hij vastgeroeste gewoontes en ideeën tegen het licht: ‘onze meeste begrippen over zedelykheid [stammen] uit de dagen toen de zon wél draaide, en allerlei spoken wél een rol speelden. Zou het niet in de rede liggen, eens grondig te onderzoeken, welke waarde er mag gehecht worden aan overleveringen op moreel gebied, die wy grotendeels erfden van dezelfde mannen wier heksen, draaiende zon, enz. wy hebben afgeschaft?’ (Idee 922)
Multatuli spoort de lezer voortdurend aan tot een écht geweten - liever nog een actief weten - maar zeker niet het stuitende aangeprate zondebesef van de christelijke kerk. Nee, het natuurlijke morele besef van een Jezus zelf, die zich
| |
| |
niet stoorde aan sabbatgeboden, geldwisselaars of fariseërs. Eigenlijk precies waar de in Amerika werkzame, Nederlandse primatoloog Frans de Waal tegenwoordig zo'n furore mee maakt: empathie. Dat zit van nature in een mens. Het moet hem niet afgenomen worden, zomin als het denken. Toch werken religie en onderwijs vaak wel zo uit. Al als beginnend bestuursambtenaar (1843-1844) kwam Dekker herhaaldelijk in de verleiding om de kant van de inlanders te kiezen. Hij vond de uitbuiting ronduit stuitend. Wanneer hij bijvoorbeeld na inspectie van 's lands pepertuinen rapporteert dat de werklui te weinig te eten hebben, krijgt hij van zijn chef een reprimande dat voeding geen zaak is van het Nederlands Gouvernement. De inlandse Hoofden hebben plantloon ontvangen en als zij hun onderhorigen niet betalen is dat hun zaak. Al het gemarchandeer (handel!) met wat iedereen verdomd goed van binnen voelt/weet, stuitte hem tegen de borst: Dat was in zijn ogen zedeloos. Of het nu ging om kleurlingen, kinderen, vrouwen of armen. Hij moest opkomen voor wie in de verdrukking zat. Tegelijk worstelde hij met het keurslijf van functie en conventie. Het is die spanning die juist zo herkenbaar is voor ons overgeorganiseerde moderne mensen.
In het bijzonder heeft Multatuli zich altijd bezig gehouden met bestuur. Wie de res publica (= algemene zaak) zegt te dienen, moest zijn privébelangen terzijde schuiven of althans niet één groep bevoordelen, zoals de geldaristocraten (liberalen). Een kritische houding t.a.v. bestuur gaat bij hem hand in hand met een pleidooi voor gewetensvol bestuur. Zijn werk ademt uit elke letter het broodnodige kritische vermogen voor een samenleving, wil zij niet als een groep lemmingen in de afgrond storten. Eigenlijk was hij een kritisch journalist in optima forma. Wel eentje die ook zélf las en dacht. Zijn Ideën gaf hij dan ook zo ‘courantvormig mogelijk’ uit: in afleveringen. Aan zijn kritische zin kunnen nog heel wat journalisten een voorbeeld nemen. Hij hekelde het virulente nationalisme van zijn tijd, en stelde: ‘Boven nationaliteit staat Mensheid.’ De grote Kladeradatsch van onze beschaving (WOI&II) zag hij dan ook ruimschoots aankomen. Ook de industrialisering met zijn specialisatie baarden hem grote zorgen. Het ambacht verdween en de mens werd een radertje in een grote wereldmachinerie. De preponderantie van de geldaristocratie trof hij met scherpe satire in bijvoorbeeld de koffiehandelaar en beursganger Droogstoppel uit Max Havelaar.
De huidige bonuscrisis zou hij absoluut hebben geduid als een morele crisis. Het is stuitend dat zo'n geluid nu niet of nauwelijks is te horen.
Multatuli inspireert tot geestelijk ademen. Hij hanteerde zijn pen zoals Rembrandt en Van Gogh hun kwast. En dat altijd ook met humor, want, zo schreef hij: ‘'t Is geen gering kwaad de waarheid vervelend te maken. Dat is een mijner grieven tegen christenen, en tegen de meeste moralisten.’ (Idee 82) Dat zit niet alleen in zijn werken, maar ook - en juist - in zijn vele, vele brieven. Meteen na
| |
| |
zijn debuut zei een uitgever dat hij een schat in zijn pen had. Niet voor niets zijn die door de ontvangers bewaard. Dat alleen al is veelzeggend. Vriend en vijand roemden zijn stijl. En of het nu kritische, informatieve, meelevende of aansporende brieven waren, het maakt niet uit. En altijd valt er iets te lachen. Dat is ook zo knap, want na 1860 begon het grote lijden pas echt. Het literaire succes van Max Havelaar vertaalde zich niet in maatschappelijke rehabilitatie. Hij was een klokkenluider die juist daardoor nog meer moest vechten tegen armoede en verbittering. Dankzij vrienden en uiteindelijk een uitgever die hem begreep, kwam hij medio jaren zeventig wat meer tot rust, maar hij hield ook op te publiceren. Gelukkig bleef hij wel brieven schrijven, soms meerdere per dag. Dan schreef hij zijn verontwaardiging over de toestand in de wereld van zich af, eigenlijk net als in zijn werken.
Hij erkende wel dat zijn geschriften een revolutionaire werking hadden op de geesten. Arbeiders, onderwijzers, vrouwen en vrijdenkers: zij allen voelden zich gesteund door zijn verzet tegen bestaande structuren. Tegenover de kerkelijke deugdzaamheid stelde hij het Epicureïsche genot, vergelijkbaar met het katholieke zalig. Zonder overdaad jezelf in vrede kunnen bezitten. Daar moest een mens wel wat voor doen. En, waarschuwde hij, het leven is geen loterij met louter prijzen. Met liefde kon een mens een heel eind komen in de richting van de haven van het ware. Het ging niet aan, zoals de kerk deed, om mensen klein en armoedig te houden, belovend dat het in de hemel beter zou worden. ‘De roeping van de mens is Mens te zijn’ zou uitgroeien tot z'n meest gevleugelde woord. Iedere verdrukte kon zich daaraan optrekken.
Hij is zeker ook zelf een ontzettende overlever geweest. Er wordt altijd gezeurd over zijn slechte behandeling van Tine, maar nu juist zij zeurde daarover niet. Integendeel, zij begreep hem als geen ander. Niet dat hun leven altijd een pretje was, maar voor wie is dat het wel? Daarover schreef de man die zelf bepaald aan het leven had geleden: ‘Er is maar één weg ten hemel: Golgotha. Wie er wil komen langs anderen weg, is 'n infame smokkelaar.’ (Idee 57) Zijn werken zetten nog altijd aan tot denken en dat in een uiterst levendig Nederlands. Er valt nog steeds veel uit te leren over het menselijk bedrijf, over de omgang met andere culturen. Maar ook zijn ze een doorlopende bemoediging in de strijd des levens. Hoe je je erdoorheen slaat. Hoe je schrijft. Hoe je naar de wereld kan kijken. Hoe je je rug recht kan houden. Hoe je zoekt naar en vecht voor waarheid en recht. In het werk van Multatuli ontmoet de lezer nog steeds een mens, met z'n mooie en minder mooie kanten, kortom heel de mens. En dat is heel wat.
|
|