Over Multatuli. Jaargang 35. Delen 70-71
(2013)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Het doordringend oog: Eduard Douwes Dekker en het magnetisme
| |
Het onbegrensde menselijk vernuftHet magnetisme en het luchtschip komen, hoe verschillend ook, voort uit de verlichte wetenschap van de late achttiende eeuw. In beide gevallen gaat het om een | |
[pagina 53]
| |
grensoverschrijdende ontdekking die sterk op de verbeelding werkt. Zieken genezen op wonderbaarlijke wijze door de ‘manipulatien’ van een magnetiseur, de luchtballon verwezenlijkt de oude droom te kunnen vliegen. Rond het midden van de negentiende eeuw treden op beide gebieden nieuwe ontwikkelingen op waardoor de belangstelling ervoor weer aanwakkert. Opmerkelijk in dit verband is dat Edgar Alan Poe in 1844 zowel aan het magnetisme als aan de ballonvaart een verhaal wijdt, The premature burial en The balloon hoax, waarbij de woordkeus en (in het tweede geval) ook de vorm die van een wetenschappelijk vertoog zijn.Ga naar eind5 | |
MagnetismeOpvattingen over wat ‘reguliere geneeskunde’ is, zijn in hoge mate tijdgebonden.Ga naar eind4 De Weense arts Franz Anton Mesmer (1734-1815) heeft het magnetisme (of mesmerisme) oorspronkelijk als reguliere geneeswijze ontwikkeld. In het laatste kwart van de achttiende eeuw is de natuurwetenschap vooral gericht op de ‘onweegbare’ natuurverschijnselen, de imponderabilia, waartoe ook magnetisme en elektriciteit behoren. Mesmer meent dat hij door met een magneet over de huid te strijken elektriciteit in het lichaam kan opwekken die een therapeutische werking heeft op het zenuwstelsel. Hij spreekt daarom van ‘levend’ (of ‘dierlijk’) magnetisme. Het strijken blijkt ook zonder magneten te werken. Hij zoekt de verklaring in de manier waarop elektriciteit buiten het lichaam wordt opgewekt: door wrijving van bijvoorbeeld glas of barnsteen. Hier ligt de oorsprong van de strijkende bewegingen van magnetiseurs. Daarna ontdekt hij dat zelfs het strijken niet nodig is, maar dat zijn ‘persoonlijk magnetisme’ (zoals hij het zelf noemt) de doorslag geeft. Een belangrijke voorwaarde voor het slagen van de therapie is wel dat de patiënt zich ervoor openstelt. In het verlengde hiervan heeft één van zijn leerlingen het magnetisme met een vorm van hypnose (‘magnetische slaap’) gecombineerd. Dit is de ‘electrische biologie’ waar Dekker in zijn Memoriaal op doelt (biologie in de betekenis van biologeren). Na 1840 komen nieuwe vormen van magnetisme en hypnose uit Amerika en Engeland overgewaaid en keert de teruggelopen belangstelling terug. Amerikaanse magnetiseurs zonder medische achtergrond geven in Engeland ‘vertooningen’ waarin de sensationele kanten van hypnose worden uitgelicht.Ga naar eind5 Tegelijkertijd houden empirisch geschoolde medici serieuze lectures over het onderwerp. De in Manchester werkzame arts James Braid (1795-1860) woont voorstellingen bij, spreekt met magnetiseurs en onderzoekr het verschijnsel hypnose op zichzelf, los van magnetisme en elektriciteit. Hij acht de suggestibiliteit van de patiënt essentiëler dan de invloed van de magnetiseur en vindt daarnaast fysiologische en neurologische | |
[pagina 54]
| |
verklaringen. Deze beide stromingen, de spectaculaire theatrale en de empirisch-wetenschappelijke, doen zich ook in Nederland voor. | |
LuchtballonsDe aandacht voor imponderabilia, in dit geval warmte, speelt ook een rol bij de uitvinding van de heteluchtballon door de gebroeders Montgolfier. De ‘luchtbol’ wordt hét symbool van het menselijk vernuft. Wel vormen de aandrijving en besturing een probleem, ballonreizen zijn in het begin volledig afhankelijk van de wind. Maar als Dekker zijn notitie maakt, staan proeven met doelgerichte luchtvaarten op het punt van slagen. Al op 24 december 1852 boekt de Franse ingenieur Henri Giffard succes met een luchtschip dat wordt aangedreven door een kleine stoommachine. Illustratief voor de toenmalige fascinatie voor luchtreizen, ook in Nederland, is het boek Sint Nikolaas en zijn knecht van de onderwijzer Jan Schenkman, dat in 1850 verschijnt. Een ‘gemoderniseerde’ goedheiligman komt aan per stoomboot en vertrekt per luchtballon. | |
Het perspectief van dekkerDe indruk dat Dekker het magnetisme als een vorm van natuurwetenschap beschouwt, wordt bevestigd in zijn verslag aan Jan. Hij beschrijft het begin van de sessie met Tine (aangeduid als ‘E’, van Everdine) zo: Hij (de magnetiseur) verzocht haar re staren op een stukje zink, lood of tin ter grootte van een gulden in welks midden een koper schijfje of asje scheen te zijn. Dat loodje lag in haar geopende regterhand welke hij met de andere, de palm naar boven, op de knie plaatste. De hand waarin het loodje lag was eerst door E. op zijn verzoek mer eenig speeksel bevochtigd. (Ik vertel u elke omstandigheid, - niet omdat ik aan alles gewicht hecht, maar daar ik de zaak nier goed vat, weet ik niet wat van belang is en wat niet. Zoo is het bijv. mogelijk dat zink en koper met galvanisme of electriciteit in verband staat of zoo iets.) In de passage tussen haakjes verwoordt Dekker een belangrijke drijfveer: hij ‘vat de zaak niet’ en wil weten hoe het zit. Een verband tussen hypnose, magnetisme en elektriciteit acht hij niet uitgesloten. Hij vervolgt (‘G’ staat voor Gabriël, de magnetiseur): Ik weet het niet. Lubach zegt dat er geen magnetisme bij te pas komt noch galv. noch electr., maar ie beweert G. dar Lubach er niet achter is, en 2e heb ik zelf al | |
[pagina 55]
| |
te duidelijk Everdine's trekkingen gezien bij proeven die niets akeligs of schrikbarends hadden, om niet te denken aan iets als galvanisme. Dekker doelt hier op de Haarlemse arts D. Lubach (1815-1903), één der oprichters van het Album der Natuur, een tijdschrift ‘ter verspreiding van natuurkennis onder beschaafde lezers van allerlei standen’. In deze tijd worden de natuurwetenschappen op grote schaal gepopulariseerd. In 1852 verschijnt in dit blad een artikel van Lubach over het mesmerisme dat is gebaseerd op de onderzoekingen van Braid.Ga naar eind6 Dekker heeft dit hoogstwaarschijnlijk gelezen, maar kennelijk is hij niet overtuigd. Hij blijft de mogelijkheid openhouden dat er wel degelijk elektriciteit aan te pas komt. Hij wil ‘de zaak vatten’, maar als dilettant. Hoewel hij oprecht geïnteresseerd is, gaat hij liever af op zijn eigen waarnemingen en interpretaties dan op ‘the state of the art’ van de medische wetenschap.
Ook om een andere reden zijn deze citaten uit Dekkers brief interessant. Vanaf de begintijd van het magnetisme, al bij Mesmer, vallen velen de seksuele ondertonen op. Een situatie waarin een man door ‘strijkingen’ een vrouw (meestal waren de cliënten vrouwen) ‘aan zijn wil onderwerpt’ waarbij ‘convulsies’ optreden, is op zijn minst dubbelzinnig. In Nederland beschouwt Bilderdijk, die goed op de hoogte is en waarschijnlijk behandelingen heeft bijgewoond, het magnetisme zelfs als ‘meer dan blootelijk physiek overspel’: de geestelijke band die tussen de magnetiseur en gemagnetiseerde ontstaat acht hij een nog groter kwaad dan de lichamelijke. Hij verwerpt het magnetisme dan ook als onzedelijk.Ga naar eind7 Dekker wijdt hier in zijn verslag geen woord aan. Hij neemt het magnetisch jargon over en spreekt over convulsies opgewekt door elektriciteit of galvanisme (spiertrekkingen onder invloed van elektriciteit). Als Tine uitroept dat ze zich ‘lekker’ en ‘aangenaam’ voelt, ziet hij dit als niets anders dan een bewijs van de wilskracht van de magnetiseur, die haar heeft gesuggereerd dat ze ‘geheel wel’ is. Als er al sprake is geweest van seksualiteit, heeft Dekker dit in elk geval niet genoteerd (terwijl hij op dit punt gewoonlijk nogal openhartig is). Zijn blik blijft gericht op een elektrische en magnetische verklaring van de gebeurtenissen én op de wil van de magnetiseur. Op dit laatste kom ik nog terug. | |
Een verbazingwekkende vertoningDekker beschrijft het verloop van de sessie uitvoerig. Zijn verslag heeft opmerkelijke overeenkomsten met de rapportages die Braid en zijn collega-arts J.H. Bennet hebben gemaakt van de ‘vertooningen’ door Amerikaanse magnetiseurs in Engeland en Schotland. Ze worden uitvoerig besproken in De Gids.Ga naar eind8 | |
[pagina 56]
| |
Alle sensationele elementen uit de proeven met Tine (en nog twee deelnemers) blijken ook in de Britse shows aanwezig te zijn. De Gids citeert: Indien men nu zulke personen bij herhaling zegt, dat zij hunne inmiddels gesloten oogen niet kunnen openen, zoo zal men vinden, dat zij niet bij magte zijn dit te doen (...) Geeft men hen daarentegen verlof, (...) dan gebeurt dit ook terstond. (...) Zoo heb ik iemand zien beletten, dat hij sprak, door het zeggen dat hij zijn mond gesloten zou houden; ik heb gezien dat hij niet in staat was een arm of been te buigen, dat hij op zijn stoel was vastgeplakt, of omgekeerd, dat hij belet werd te gaan zitten, dat hij niet bij magte was een bepaald voorwerp te naderen, of dat hij er onweêrstaanbaar naar toe getrokken werd; dar hij niet in staat was, eene werkelijk op den vloer gereekende of ook eene denkbeeldige lijn re overschrijden; ik heb hem op bevel (...) zien wandelen, dansen, loopen in elke rigting die men verlangde; (..) of in de kamer zien rond waggelen, als iemand, die beschonken is. (...) Bennet merkt op dat ‘iemand gedurende al dien tijd volkomen bewust kan zijn van hetgeen hij doet, en van het ongerijmde der zaak; bijvoorbeeld hij kan weten, dat het water geen melk of stroop is en toch verklaart hij, dat het den smaak dezer vloeistoffen heeft. Dikwijls, wanneer zijne bewegingen geïnfluenceerd worden, biedt hij klaarblijkelijk weêrstand, maar schijnt toch gedwongen te worden door een wil, die sterker is dan zijn eigene. (...). Zijne pogingen, om weêrstand te bieden, vermeerderen slechts zijne vermoeijing.’ Ook Tine blijft zich gedurende de hele sessie bewust van wat er gebeurt, vecht tegen weerstanden en raakt uitgeput.
De vraag dringt zich op: wie is deze Nederlandse magnetiseur, die zo goed op de hoogte is van het Amerikaanse en Engelse ‘toneelmagnetisme’ en in wie Dekker kennelijk veel vertrouwen heeft? Uit de brief aan Jan valt niet meer op te maken dan dat hij Gabriël heet en schilder is. Maar hij is niet de eerste de beste. | |
Het oog van de schilderPaul Joseph Constantin Gabriël (1828-1903) zou later naam maken als vernieuwer van de landschapsschilderkunst.Ga naar eind9 Zijn vader, Paulus Josephus Gabriël (1784-1833), was stadsbeeldhouwer en directeur van de Koninklijke Academie voor Beeldende kunsten in Amsterdam. In 1845 wordt de jonge Gabriël leerling van de Haarlemse schilder Cornelis Lieste. Zijn medeleerlingen zijn Anton Mauve en Hendrik Dirk Kruseman van Elten. | |
[pagina 57]
| |
P.J.C. Gabriël. Een molen aan een poldervaart, bekend als ‘in de maand juli’. Olieverf op doek, ca. 1889. Rijksmuseum Amsterdam.
Gabriël is vooral geïnteresseerd in het tekenen en schilderen naar de natuur, liefst in de open lucht. Het ligt dus voor de hand dat hij in 1853, het jaar van zijn sessie met de Dekkers, naar het ‘Nederlandse Barbizon’ vertrekt, een schilderskolonie in Oosterbeek. Zijn leermeester daar is J.W. Bilders (1811-1890), de spil van de kolonie bij wie hij in huis is.
In zijn werk zoekt Gabriël naar eenvoud en realisme. Met de imaginaire romantische landschappen die toen in de mode waren, heeft hij niet veel op. Later zou hij schrijven dat verbeelding ‘een ziekelijke eigenschap en de weg naar krankzinnigheid’ is. ‘Uit je verbeelding schilderen zonder de natuur te kennen, daar komt immers niets van terecht.’ Uiteindelijk zou hij uitkomen op vrij strakke composities en een helder kleurgebruik, en zich daarmee onderscheiden van andere meesters van de Haagse School. Maar in de Oosterbeekse periode is zijn werk nog aarzelend, volgens Bilders zelfs ‘krampachtig’. Hij werkt deze jaren hard, maar voorlopig met weinig succes. | |
[pagina 58]
| |
Of hij al eerder belangstelling voor hypnose had valt niet te achterhalen, wel is zeker dat hij zich er in Oosterbeek mee bezighoudt. Er is een beschrijving van een seance bij Bilders thuis, waar Gabriël ‘twee uit de kluiten gewassen boeren’ zo onder zijn invloed brengt dat ze alles doen wat hij vraagt.Ga naar eind10 Dit kunnen dezelfde twee jongens zijn geweest over wie Dekker schrijft in zijn brief aan Jan; tijdens de sessie met Tine neemt Gabriël ook proeven met hen. Ze zijn ‘zeer vatbaar’, schrijft Dekker, omdat hij ze al ‘dikwijls gebiologeerd had’. Of Dekker Gabriël heeft betaald, of er publiek bij de sessie aanwezig is, of Gabriël in zijn rol van magnetiseur het land heeft afgereisd, daarover is niets bekend.
Hoe zijn de Dekkers met hem in contact gekomen? Gabriëls beste vriend in Haarlem en Oosterbeek, Hendrik Dirk Kruseman van Elten, kan hierbij een rol hebben gespeeld. Zijn moeder is Elisabeth Frederica Kruseman, zuster van de Haarlemse uitgever Arie Cornelis, een jeugdvriend van Dekker. Op 14 maart 1853 hebben de Dekkers hem en zijn vrouw Anna in Haarlem bezocht.Ga naar eind11 Er is wel eens gesuggereerd dat de sessie met Gabriël de bedoeling had een persoonlijk probleem van het echtpaar Dekker op te lossen: hun kinderloosheid.Ga naar eind12 Ten tijde van het bezoek aan Haarlem is Anna vijf maanden zwanger van haar derde kind. Her is aannemelijk dat het gesprek toen óók over zwangerschap is gegaan. In juli, als Tine enkele maanden zwanger is, schrijft Dekker aan Kruseman: ‘Middellijk hebben wij dien zegen aan Uwe vrouw te danken.’Ga naar eind13 Betekent dit nu dat Anna de Dekkers tijdens dit bezoek een hypnotische sessie door Gabriël heeft aanbevolen? Het is niet uitgesloten, maar er pleit wel wat tegen. Kruseman is de uitgever van het Album der Natuur dat zich kritisch over deze vorm van magnetiseren heeft uitgelaten. Dat zegt niet alles over de mening van zijn vrouw Anna, maar geeft wel te denken. Daarnaast is Gabriël geen arts en rept Dekker in zijn beschrijving van de sessie met geen woord over een medisch probleem of de behandeling daarvan. | |
De magnetische persoonlijkheidGabriël heeft volgens een beschrijving van één van zijn vrienden scherpe, geestige trekken en kleine, zeer doordringende, donkere ogen waaruit een sterke wil spreekt die hij ook anderen kan opleggen.Ga naar eind14 Ook Dekker schrijft over ‘een kracht’ die ‘uit zijne ogen op E. werken moest’. Deze opmerkingen laten een glimp zien van iets wat hier nog niet aan de orde is geweest: de verwevenheid van magnetisme en literatuur. Romantische schrijvers uit Duitsland, Frankrijk en Engeland zijn gefascineerd door de ‘magnetische persoonlijkheid’. Dit personage, de held in talloze romans en gedichten, beschikt over een doordringende en dwingende blik waartegen nie- | |
[pagina 59]
| |
mand is opgewassen. Mario Praz heeft hem ‘de fatale man’ of ‘Byronic hero’ genoemd.Ga naar eind15 Eén voorbeeld uit velen, uit het werk van Byron: Thérèse Schwartze. A Gabriël. Pasteltekening, 1899. Rijksmuseum Amsterdam.
Wie hem aanziet heeft snel berouw,
Want hij betovert met zijn blik
Die spreekt - zelf onuitsprekelijk -
Van trots en van ontembaarheid,
Van overwicht, van heerschappij...
Uit: De Ongelovige Hond (The Giaour), 1813.
De man met deze blik kan zich demonisch voordoen, maar is in wezen een ‘apostel van het goede’, die het opneemt voor zieken, zwakken en verdrukten. In de traditionele rol van de magnetiseur komen al deze aspecten van de romantische held bij elkaar: het doordringend kijken, het overwicht op anderen en het ‘redden’ van zieken en zwakken. Ook op Dekker heeft dit romantische personage grote aantrekkingskracht. Eén van zijn voorbeelden is Rodolphe, hoofdpersoon uit het feuilleton Les Mystères de Paris (1842-1843) van Eugène Sue, die een meisje redt van de prostitutie en daarnaast ontelbaar vele goede daden verricht. ‘Den Rodolphe uithangen, min het boksen’ is één van de voornemens voor zijn verloftijd evenals een bezoek aan Sue. ‘O, die Sue, die dief! 't Is waar, in 't schrijven is hij mij vóór geweest, - maar ook alléén in 't schrijven.’Ga naar eind16 Evenals Charles Dickens heeft Dekker de ambitie om zelf te hypnotiseren. Al in Menado zou hij Tine hebben gehypnotiseerd, alleen door haar doordringend aan te kijken.Ga naar eind17 Nog in 1861 schrijft hij aan Tine: ‘Ik heb geen tijd. Ik heb een rare historie (geen vrouwenzaak). Ik biologeer. Laat mij begaan.’Ga naar eind18 | |
[pagina 60]
| |
De werkzame wilAnders dan voor artsen als Braid, Bennet en Lubach is voor Dekker de essentie van de hypnose niet de suggestibiliteit van de gehypnotiseerde, maar de wil van de magnetiseur. Aan het eind van zijn brief aan Jan schrijft hij: Voorlopig dringen zich twee denkbeelden bij mij op: 1e de bevreemding dat iets zoo frappants niet meer à l'ordre du jour is, want ik hoor dat er na korte opgang niet meer over wordt gesproken; & 2e het belangrijke der consequenties van die zaak. Denk eens na over de mogelijke gevolgen van zoodanigen invloed van den eenen mensch op den ander! Hiermee voegt hij zich in de traditie van het oude, door Mesmer ontwikkelde magnetisme waarin alles afhangt van de persoon van de magnetiseur. Tegelijkertijd sluit hij aan op het beeld van de magnetische persoonlijkheid in de romantische literatuur.
Hij sluit zijn brief zo af: ‘Ik denk daarbij aan Delphi, Dodona, Ephese, de Isisdienst, de tooveres van Endor die Samuel voor Saul verschijnen deed.’
Het magnetisme als verklaring van mythologische en Bijbelse wonderverhalen (uit het Oude Testament): hier toont hij zich dan toch nog Multatuli, de ontmaskeraar van geloof en bijgeloof. |
|