mensen die op de een of manier iets met Multatuli of diens werk te maken hadden. Zelf had hij bijna aan de verleiding toegegeven om net als Multatuli literatuur voor een hoger doel in te zetten. Het ging over de literaire verwerking van zijn ervaringen in Nieuw-Guinea. Schneider zei in een interview uit 1993 met Anil Ramdas dat hij na terugkomst ‘bitter’ was ‘over wat Nederland had gedaan, het weggeven van dat gebied aan Indonesië, terwijl ik de plaatselijke bevolking valse hoop had gegeven.’ Hierover schreef hij de roman Met stille trom. Daarin, zegt hij, ‘heb ik die bitterheid fris van de lever van me afgeschreven. De uitgever vond het een mooi boek, maar toen ik na een maand of acht de drukproeven te zien kreeg, heb ik het boek teruggetrokken. [...] Het was te direct uit mijn woede geschreven. Mijn god, ik ben Multatuli niet, ik ben maar een krabbelaartje.’ Nog voor zijn overlijden, bijna veertig jaar na de gebeurtenissen, heeft Schneider het manuscript herzien. De roman zal dit jaar onder dezelfde titel verschijnen.
Carel Jan Schneider vertegenwoordigde Nederland gedurende zijn carrière onder meer in Nieuw-Guinea, New York, Bangkok, Bangladesh, Angola, Iran en de ddr. Zijn literaire werk publiceerde hij vanaf Bericht uit Hollandia (1962) onder het pseudoniem F. Springer. Doordat zijn standplaatsen dienst doen als setting in zijn literaire werk, bracht hij de grote, verre wereld binnen in de Nederlandstalige literatuur, een wereld die werd bevolkt door diplomaten, ambtenaren, avonturiers en prachtige maar onbereikbare vrouwen. Vanaf het begin had hij een trouwe groep lezers. Zijn doorbraak kwam later. Collega-schrijvers noemden hem in een enquête uit 1977 de meest onderschatte schrijver en met de publicatie van Bougainville (1981), waarin Multatuli en een pak aantekeningen een rol spelen, kreeg hij bekendheid bij het grote publiek. Nederland leerde hij pas kennen toen hij zich er na zijn afscheid uit de diplomatieke dienst had gevestigd en het Boekenweekgeschenk had geschreven (Sterremeer, 1990) en overal in het land lezingen ging geven.
F. Springer hechtte veel waarde aan de openingszinnen van zijn werk. Ze moeten de lezer nieuwsgierig maken, zei hij ooit, en hij beschouwde ze als het belangrijkste wat een werk te bieden had. Inspiratie daarvoor vond hij bij schrijvers als Heinrich von Kleist en Thomas Mann. Mocht er ooit een anthologie met de mooiste openingszinnen uit de literatuur verschijnen, dan zullen ongetwijfeld enkele uit F. Springers werk daarin terug te vinden zijn. Ik geef een voorbeeld (uit Happy Days):
Op een avond in juni '55 verliet onze jaargenoot Bert Kooistra, vierdejaars rechten, vroeger dan zijn gewoonte was de sociëteit, wandelde naar de Hooigracht, schreef in zijn kamer nog een briefje voor de hospita (‘mevrouw K, morgen geen melk), schoof dit onder zijn deur de gang op, kleedde zich uit, slikte ongeveer twintig slaappillen (die hij in de loop van de voorgaande maanden op recept