Over Multatuli. Jaargang 28. Delen 56-57
(2006)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[Nummer 56]Hans Ree
| |
[pagina 3]
| |
Philip Marlowe, komt overdag met allerlei gespuis in aanraking, waarvoor eerlijkheid en fatsoen niet tellen. 's Avonds speelt Marlowe dan schaakpartijen na, vaak van wereldkampioen Capablanca, en daarin vindt hij een harmonie en een zuiverheid die niet door het menselijk gekonkel bezoedeld is.
Hans Ree
(foto: Multatuli Museum, Amsterdam) Van mezelf weet ik ook dat ik af en toe, als ik het idee had dat mensen mij gemeen en leugenachtig behandeld hadden, het schaakbord pakte om een partij na te spelen die me het idee gaf: wat de mensen ook liegen en bedriegen, deze waarheid kan niet bevuild worden. Ik denk dat het ook voor Multatuli belangrijk was dat schaken iets kan geven dat ook in wiskunde of muziek te vinden is: een gevoel van schoonheid en waarheid groter dan de mensen zelf. In zijn brieven schreef hij vaak over schaakpartijen die hij net had gespeeld, maar die partijen zijn niet bewaard. Hij schreef ze niet op, en zijn tegenstanders blijkbaar ook niet. Wat we van Multatuli als schaker kennen, zijn alleen een aantal correspondentiepartijen, partijen waarvan de zetten per brief aan de tegenstander werden toegestuurd. Multatuli vond dat hij daarin sterker was dan in wat hij noemde ‘het spelen uit de hand’, waarmee hij het gewone schaken bedoelde, met een tegenstander die tegenover je aan het bord zit. In het gewone spel vond hij dat hij door onstuimigheid en ongeduld vaak onnodige fouten maakte, maar hij dacht dat hij in het schaken per brief door geduld zijn gebrek aan genieachtigheid kon goedmaken. Hoe sterk was Multatuli als schaker? Ik kan alleen afgaan op de acht correspondentiepartijen die bekend waren voordat onlangs de kist van Ten Have werd gevonden. Van die acht zijn er zes tegen een prominente Nederlandse schaker, de Amsterdamse apotheker Johannes Leonard Switzar, die in 1874 de vierde plaats behaalde in wat toen de Nationale Wedstrijd werd genoemd. Het zou teveel eer zijn om dat een kampioenschap van Nederland avant la lettre te noemen, die status had de wedstrijd niet, maar je kunt wel zeggen dat een aantal van de sterkste Nederlandse schakers eraan deelnam. Switzar was dus niet de eerste de beste. Van die zes partijen tegen Switzar verloor Multatuli er vier, en hij won er twee. Switzar was sterker dan hij, maar dat was geen schande. Van een van Multatuli's winstpartijen kun je zeggen dat Switzar in een heel gunstige stelling een beetje nonchalant werd, maar de andere partij die hij won is ook gezien met de ogen van nu een uitstekende partij waarin Multatuli vanaf het begin een voor- | |
[pagina 4]
| |
deel vasthield en vergrootte. Hij had door een meester gespeeld kunnen worden, ook al was Multatuli beslist geen meester, want daarvoor deed hij ook teveel slechte zetten. Switzar introduceerde Multatuli in 1874 als lid van de Nederlandse Schaakbond. Die was een jaar eerder opgericht, met slechts enkele tientallen leden. Er waren veel meer schakers in Nederland in allerlei verenigingen, maar dat betekende toen nog niet dat ze automatisch aangesloten waren bij de nationale bond. Die bond had de Prins van Oranje als beschermheer en werd dus wel serieus genomen. Multatuli was een van de leden van het eerste uur en bleef lid tot 1885, vrij kort voor zijn dood dus. In 1875 speelde Multatuli een correspondentiepartij tegen een andere prominente figuur in de Nederlandse schaakwereld, dr. Antonius van der Linde. Van der Lindes brieven aan Multatuli zijn afgedrukt in zijn tijdschrift De Schaakwerld. Van wat Multatuli aan hem terugschreef kennen we alleen de schaakzetten. Van der Linde, geboren in 1833, was iemand die het een en ander met Multatuli gemeen had. Hij was begaafd, interesseerde zich voor van alles en nog wat, had een sterk polemisch karakter en muntte uit in zelfbeklag. Het verschil met Multatuli was dat de polemische woede en het zelfbeklag bij Van der Linde werkelijk absurde proporties aannamen. Hij was een onmogelijk mens. Hij was vooral schaakhistoricus, maar bewoog zich ook op veel andere terreinen. Als 14-jarige schreef hij zijn eerste pamfletten, in dienst van de drankbestrijding. Later predikte hij voor protestantse groepen, waarmee hij vervolgens ruzie kreeg. Hij schreef over filosofie, politiek, theologie, over de boekdrukkunst en over taalkunde. Een werk dat enige vermaardheid kreeg ging over Laurens Janszoon Coster en leverde hem de bijnaam de Costermoordenaar op. Het had een zo scherpe toon dat een taalkundige, die het overigens met hem eens was dat Coster niet de uitvinder van de boekdrukkunst was, hem een psychopaat noemde. Psychopaat of niet, Van der Linde was werkelijk een groot geleerde. Zijn belangrijkste schaakboek, Geschichte und Literatur des Schachspiels, uit 1874, is waarschijnlijk het beste boek over de schaakgeschiedenis dat in die tijd geschreven is. Van der Linde was ervoor naar Berlijn gegaan, om daar Sanskriet te leren om oude Indiase teksten over het schaakspel te kunnen lezen, en ook Arabisch schijnt hij beheerst te hebben. Ook in dit geleerde werk van meer dan duizend pagina's wist hij zijn polemische natuur niet te beteugelen. Zo noemde hij het Nederlandse schaaktijdschrift Sissa een plomp rooforgaan, uitgegeven door een brutale huichelaar, een barbaar die komisch was door onwetendheid. Sissa was inderdaad niet zo'n erg goed tijdschrift, maar het was ook niet makkelijk om in Nederland een schaaktijdschrift uit te geven. In 1870 week Van der Linde naar Duitsland uit, naar eigen zeggen omdat hij tijdens de Frans-Duitse oorlog zo pro-Duits was dat hij niet in Nederland kon blijven. Later keerde hij naar Nederland terug en in 1875 werd hem door bestuursleden van de Nederlandse Schaakbond gevraagd om een bondstijdschrift te redi- | |
[pagina 5]
| |
geren. Dat werd De Schaakwerld, zo vreemd gespeld vanwege de taalkundige eigenzinnigheid van Van der Linde. Hij pakte de taak op zijn eigen manier aan. Bijna alle schakers werden uitgemaakt voor knoeiers, stumpers en broddelaars. Veel partijen drukte hij niet af en als hij het al deed waren ze vaak van hemzelf, van zijn vrouw Elvira of van een zekere kolonel Spoelstra, die een vriend van hem moet zijn geweest. Er kwamen natuurlijk klachten van lezers die graag partijen wilden zien van internationale toernooien waarin vermaarde schakers meededen, waarop Van der Linde tekeer ging dat het buitenlandse schorriemorrie hem niets hoefde te leren en dat het spel van die armzalige broodschakers niets met ware schaakschoonheid te maken had. Niet alleen de grofheid van toon is vrij onthutsend, maar ook het feit dat de redacteur van het Nederlandse bondstijdschrift geen benul bleek te hebben van het niveauverschil tussen het spel van hemzelf, Elvira of de kolonel Spoelstra, en dat van de buitenlandse topschakers. Dit was de man met wie Multatuli in 1875 een partij speelde die in vele afleveringen van De Schaakwerld gevolgd kon worden. De brieven van Van der Linde, die zich voor de gelegenheid Plurimatuli noemde, iemand die dus nog meer geleden had dan Multatuli, zijn soms amusante lectuur. Ze gaan over persoonlijke beslommeringen, over literatuur, over het ellendig lot om in het lilliputtersland Nederland geboren te zijn, kortom over alles wat Van der Linde invielGa naar eind2.. Van der Linde was niet zo'n erg sterke schaker, maar wel goed op de hoogte van de schaakliteratuur, niet alleen van die van de oude Indiërs en Arabieren, maar ook van de toen moderne handboeken. Hij nam al vroeg het initiatief met een paar ambitieuze pionoffers en bereikte, zoals Lodewijk Prins laat zien, een gewonnen stelling. Het bleef toch moeilijk. Van der Linde liet zijn voordeel glippen, Multatuli kon de aanval overnemen en hij besliste de partij elegant. Al met al was het best een bezienswaardige partij. Prins heeft er op gewezen dat het voor een onoplettende lezer van De Schaakwerld moet hebben geleken alsof niet Multatuli maar Van der Linde die partij had gewonnen. Door de typografie lijkt het net alsof een variantje dat niet echt gespeeld was, maar dat had kunnen voorkomen als Multatuli iets doms gedaan had, het slot van de echt gespeelde partij was. De laatste zetten van de echte partij drukte Van der Linde niet af, maar wel de woorden ‘en Multatuli abandonneert.’ Multatuli geeft de partij op. Maar dat sloeg op een denkbeeldige partij waarin Van der Linde één zet gespeeld had, die nooit door Multatuli beantwoord was. Om dat te begrijpen moest de lezer wel goed opletten. In de maanden dat ze de partij speelden stonden ze op goede voet, maar dat moet later veranderd zijn. Na een jaargang van De Schaakwerld kreeg Van der Linde ruzie met de bond en in het laatste nummer nam hij op karakteristieke wijze afscheid. Hij tierde op de schaakploerten, het konkelclubje, de Haagse kliek, op het proletarische vod Sissa, maar ook op ‘de Douwessen Dekker’ die volgens hem behoorden tot de karakterloze literatenbent die wel kwebbelde over de verwerpelijke Jan Saliegeest, maar losbrak in het gehuil van uitgehon- | |
[pagina 6]
| |
gerde wolven als iemand werkelijk raakte aan de wonden der nationale verrotting. Multatuli meende dat Van der Linde boos op hem was omdat hij zijn belofte om eens in Arnhem bij Van der Linde langs te komen niet was nagekomen. Het kan zijn, maar anders zou die ook wel boos zijn geworden, dat lag nu eenmaal in zijn aard. Kort daarna verliet Van der Linde het lilliputtersland Nederland definitief om in Wiesbaden bibliothecaris te worden. Multatuli was jaloers op zijn functie; al die mooie boeken onder handbereik en ook nog een zeer aantrekkelijk tractement. Gelukkig zal Van der Linde ook daar niet zijn geworden. In een biografische De onlangs gevonden correspondentiepartijen van Multatuli zijn geen parels van de schaakkunst. Ritter en Zürcher waren te zwak om hem tot grote inspanningen te dwingen en soms krijg je het idee dat Multatuli zelf zijn hoofd er niet helemaal bij had. Nergens wordt ook maar in de verste verte het niveau benaderd van de partijen die Multatuli in 1874 en 1875 van de toen bekende Nederlandse schakers Switzar en Van der Linde won. | |
[pagina 7]
| |
schets van hem wordt opgemerkt dat bezoekers van de bibliotheek die hem iets wilden vragen slechts een grimmig grauwen en snauwen konden verwachten. De laatste van de acht partijen die tot voor kort de enige waren die wij kenden, was tegen Hendrik Muller. Multatuli won, maar het was beslist geen meesterstuk. Muller stond al heel snel glad gewonnen en offerde toen onnodig een stuk, naar mijn idee vooral om de partij een beetje aardig te houden. Hoe sterk was Multatuli al met al? Je moet rekening houden met de beperkingen van zijn tijd en van zijn land. Er was veel minder kennis van het spel dan nu en bovendien liep Nederland als schaakland ver achter op landen als Duitsland, Engeland en Frankrijk. Van der Linde had alles wat er in Nederland over schaken was geschreven afgedaan als proletarische kakografie en al was dat overdreven, iets van waarheid zat er wel in. Multatuli had twee keer gewonnen van Switzar, in Nederland een bekende speler, en ook de partij tegen Van der Linde, die niet zo erg sterk was, maar toch wel verstand van schaken had. Multatuli liet zien dat hij redelijk goed op de hoogte was van de toen moderne openingstheorie. Hij wist wat hij deed en had de handboeken bestudeerd. Zijn spel in die acht partijen was wisselvallig. Er waren gedeelten die hij heel goed speelde, maar soms maakte hij ook grove fouten. Hij weet het aan zijn impulsiviteit, maar die wisselvalligheid geldt ook voor veel partijen uit die tijd van anderen. Er werd nu eenmaal niet zo sterk geschaakt toen, behalve door een handvol buitenlandse professionals. Wat ze toen een meester noemden, dat was Multatuli beslist niet. Maar hij was toch veel meer dan een huis-, tuin- en keukenschaker, die af en toe voor de lol het spel beoefent. Schaken was belangrijk voor hem, hij bestudeerde de literatuur en een paar keer lukte het hem om te winnen van gerenommeerde schakers. Dat is toch niet niks. Nu zou ik eigenlijk iets moeten zeggen over de andere correspondentiepartijen van Multatuli, die onlangs zijn gevonden in de kist uit de nalatenschap van Jur ten Have, een bekende figuur in de schaakwereld, vooral als uitgever van mooie schaakboeken. Wat dit deel van mijn taak betreft heb ik, zoals ik aan het begin al aankondigde, volledig gefaald. Ik heb een cd-rom gekregen met afbeeldingen van de briefjes met de schaakzetten, maar ik ben er niet in geslaagd om daaruit partijen te reconstrueren. Het is een lastig karweitje, maar ik heb begrepen dat er in het Multatuli Museum al hard aan gewerkt wordt en dat men ook al een eind gevorderd is. Ik verheug me er op die partijen straks te zien en er misschien commentaar op te geven in uw blad Over Multatuli, maar vandaag gaat dat helaas nog nietGa naar eind3.. |
|