van Douwes Dekker, loofde ‘aan de bedienden een prys uit voor elke slang die ze vangen zouden, doch reeds de eerste dagen betaalde hy zóveel aan premiën, dat hy zyn belofte moest intrekken [...]’. Multatuli's nieuw verworven inzichten op het gebied van de biologie onthullen zijn bacillofobie, het streven naar onzichtbare zuiverheid. In een brief aan M.C. Funke-de Koning uit 1886 schrijft hij: ‘Ons huis is zeer gezond gelegen. Niet omdat het aan den Ryn ligt. Dit is juist niet het geval, [...] maar omdat we hoog liggen zonder moeras in de buurt waaruit dampen opstygen, en zonder bosch waarin ze blyven hangen. Men schryft tegenwoordig (byna?) alle ziekten aan bactérien toe. Welnu, die kunnen hier niet zyn. Het luchtgestelsel wordt voortdurend schoon geveegd.’
Waar hij niet onder heeft geleden is onder meer japanofobie (de Japanse gesprekken zijn het bewijs) en germanofobie (hier past een kanttekening: bijzondere belangstelling voor de Duitse cultuur - wel voor de politieke gebeurtenissen - blijkt niet uit zijn werk. Opvallend is ook dat hij geen contact met Duitse intellectuelen heeft gehad). Grafofobie, zijn schrijffobie na 1877, is in het onderzoek naar Multatuli lange tijd verwaarloosd tot Dik van der Meulen in zijn biografie over Multatuli enkele verklaringen gaf. Dat een schrijver geen logofobie heeft, ligt op het eerste gezicht voor de hand; hij heeft woorden nodig om te schrijven. Toch is deze diagnose minder eenvoudig en kan bij Multatuli een filosofobie worden vastgesteld. Hij bekritiseerde - net als bijna alle andere Nederlandse schrijvers van, voor en na zijn tijd - in het bijzonder de ‘stelselbouwers’: ‘akademisch-onverteerbare bespiegelingen over “Kritik der reinen Vernunft” en dergelyke vals-wysgerige schoolpraat’; ‘kwakzalvery’. De opvattingen van uiteenlopende filosofen zelf zijn in gewijzigde vorm - vanzelfsprekend niet systematisch - wel in zijn werk terug te vinden. Daaruit volgt dat hij gebukt ging onder een partiële bibliofobie, namelijk die werken van de genoemde filosofen en van de literaire vernieuwers van zijn tijd voor wie hij - Zola is een uitzondering - geen belangstelling heeft gehad.
Sommige vragen zijn simpeler dan de antwoorden: ‘Had Multatuli een psychofobie?’, vreesde hij de uitingen van het verstand? Nee, mits in simpele bewoordingen meegedeeld of opgeschreven (zie: filosofobie) en het om dat van hemzelf ging. Ook allodoxafobie was hem vreemd (angst voor meningen), al moesten ze niet te sterk afwijken van zijn eigen. Dan noemde hij ze frasen.
Hij had ook geen agrizoofobie (tijgers kende hij bijvoorbeeld uit Nederlands-Indië. Hij was voorzichtig, maar niet bang), androfobie (denk aan het bezoek dat hij ontving of zijn vele lezingen), siderodromofobie (treinreizen was de gebruikelijke manier om zich voort te bewegen, mits hij voldoende geld had. Onderzoek naar Multatuli's metaforisch gebruik van de begrippen ‘trein’ en ‘spoorwegen’ - technische vooruitgang - lijkt veelbelovend). Zijn geldzorgen, beter: slordige omgang met geld en zijn grote behoefte eraan, zijn legendarisch: aurofobie en plutofobie vallen daarom