Over Multatuli. Jaargang 26. Delen 52-53
(2004)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |||||
Francisca van Vloten
| |||||
[pagina 28]
| |||||
ergert, - twee maanden na zijn dood. Ik heb nooit iets zoo moeilijk gevonden als dit werk. [...] Huët is veel meer normaal-mensch dan Dekker - en juist door het abnormale, het bijna ziekelijke, leeren wij het best het mechanisme van een mensch. Ik vind Dekker een studie-exemplaar bij uitstek - een merkwaardige casus, zooals de medici zeggen - en de gewichtigste kwesties komen bij hem te pas. Maar daarom juist moet het heel, heel goed zijn, wat er van hem gezegd wordt. Mijn luiheid wou dat ik eraf was - en verzen of komedietjes of wat anders kon maken, maar ik wil het nu niet opgeven.Ga naar eind5. Een schrift met notities, gedeeltelijk een soort kladversie van Van Eedens beschouwing vormend, is bewaard gebleven. De aantekeningen werken soms verhelderend met betrekking tot het in De Nieuwe Gids en vervolgens in Studies (1890) gepubliceerde artikel.Ga naar eind6. Van Eeden werd bij het schrijven daarvan gestoord door een stukje over Multatuli en De Nieuwe Gids in het Algemeen Handelsblad, waarin onder meer op ‘geniepige, kwaadaardige toon’ melding werd gemaakt van het bezoek dat hij tijdens zijn huwelijksreis met zijn vrouw Martha van Vloten aan Nieder-Ingelheim had gebracht.Ga naar eind7. In De Nieuwe Gids gaat hij er nog vanuit dat dat stuk was geschreven door de met Multatuli bevriende arts Hendrik de Vries, van wiens hand een herdenkingsartikel in De Dageraad van 15 maart was verschenen; bij het persklaar maken van Studies weet hij beter: ‘Geheel ten onrechte richtte ik deze woorden tot Dr. Hk. de Vries. Het courantenstukje, waarvan ik spreek, was een verslag in 't Handelsblad en alle boosaardigheid daarin kwam voor rekening van den anoniemen journalist (1890).’Ga naar eind8. Deze moet wel flink uit het artikel van De Vries hebben geput, die over Van Eedens bezoek aan Multatuli het volgende schreef: Op zekeren dag komt de Heer van Eeden met zijn vrouw hem bezoeken. Dat vond hij allerliefst; geen brief, geen briefkaart vooraf, en zij, de dochter van van Vloten kwam mede, zonder eenige kennisgeving, dus in 't volle vertrouwen wel te worden ontvangen bij hem. Hij vond de opvatting grootsch en de handeling roijaal. Daar tegenover gevoelde hij verplichting. Hij zou hen dan ook ontvangen, had hij het kunnen doen, vorstelijk. De moeilijkheid van de Gids bleef over, en hij wilde zijne toegedachte gastvrijheid in geenen deele schenden. De gasten verbleven ook te weinig uren bij hem, anders ware er misschien nog gelegenheid geweest, om over den Gids te spreken. ... En iets er over zeggen, moest hij toch. Hij redde zich uit die verlegenheid, door den heer van Eeden een kort woord toe te voegen, terwijl hij de hand hem vertrouwelijk op den schouder legde. ‘Mijn meening van de Gids is, dat ge op den verkeerden weg zijt; laat je dit voor 't oogenblik genoeg zijn, laat ons er nu niet meer over spreken!’Ga naar eind9. | |||||
[pagina 29]
| |||||
Van Eedens directe reactie op het stuk in het Handelsblad staat in zijn schriftje: [...] waar twee goede menschen zien dat zij het beiden eerlijk en ernstig meenen daar zal zachtheid en vertrouwen tusschen hen zijn al verschillen zij hemelsbreed. Het is waar dat Douwes Dekker zijn hand op mijn schouder gelegd heeft en gezegd: ‘Ik vind dat je op den verkeerden weg bent.’ Want Douwes Dekker was een goed, gevoelig man, en hij voelde dat wij eerlijk waren en te goeder trouw. Het is ook waar dat ik lange brieven heb geschreven om hem te doen inzien wat hij naar mijn mening verkeerd beoordeelde, en het is waar dat ik daarbij van groote eerbied en liefde voor hem heb getuigd want goede menschen kunnen elkaar liefhebben en achten, al verschillen zij zeer veel. Maar even zeker is het dat Douwes Dekker verontwaardigd zou zijn opgestoven, als hij geweten had, dat iemand ons zou beschuldigen van leugenachtige, laffe knoeierij met zijn naam om in de gunst te komen van het publiek, - alleen omdat wij het kortste, eerbiedigste woord spraken na zijnen dood.Ga naar eind10. Niet alleen Van Eedens bezoek aan Multatuli maar ook een kort, in een rouwrand geplaatst In Memoriam in het april-nummer van De Nieuwe Gids - dat overigens in het juni-nummer opnieuw werd afgedrukt - was de journalist van het Handelsblad kennelijk in het verkeerde keelgat geschoten.Ga naar eind11. Een deel van Van Eedens reactie op diens stuk is in iets andere bewoordingen in het artikel in De Nieuwe Gids terug te vinden, met de toevoeging: Ik wist zeer goed hoe Dekker over ons dacht, - maar ook wist ik, dat hij mij hartelijk in zijn huis ontvangen zou. En hijzelve wist ook, dat ik veel dingen niet met hem eens was, maar dat ik toch grooten eerbied en liefde voor hem had. Ik had hem dat herhaalde malen geschreven. [...] In mijn bezoek aan hem lag niets bizonder royaals, zooals het stukje het voorstelde. Douwes Dekker had mijzelven uitgenoodigd, schrijvende ‘dat het hem wellicht zou gelukken mij van belletristische aanvechtingen te genezen.’Ga naar eind12. Van Eeden had in 1884 een van zijn eerste toneelstukjes aan Multatuli toegestuurd, die hem daarop afraadde degelijke studie op te geven voor bellettrie. De periode van ‘hart smart, beloonde deugd, en dat Pietje met Mietje trouwt’ moest nu eens eindelijk afgesloten worden. De maatschappij had behoefte aan mannen, mensen! Van Eeden antwoordde met een parabel in de vorm van een sprookje, waarop hij geen antwoord kreeg - ook niet tijdens het bezoek dat hij Multatuli anderhalf jaar later bracht. Hij weet dat aan Multatuli's onnauwkeurigheid. Het stukje in het Handelsblad gaf hem de kans daar nader op in te gaan in zijn artikel, dat eindigde met de woorden: | |||||
[pagina 30]
| |||||
Wie mij recht verstaan heeft, zal weten, dat geen kleine, geniepige boosheidjes of bijgedachtetjes mij bewogen bij het schrijven. Hij zal voelen dat er veel liefde in mij was voor de man die gestorven is, - maar nog meer liefde voor die Eene, die niet sterven zal en die hij Fancy noemde.Ga naar eind13. Hoeveel liefde had Van Eeden dan wel voor Multatuli en waarop was die liefde gebaseerd?
Frederik van Eeden (1860-1932) heeft vanaf zijn veertiende jaar vrijwel zijn leven lang een dagboek bijgehouden. Er zijn enkele hiaten, een daarvan valt helaas in 1884. In dat jaar noteerde hij maar driemaal iets in zijn cahier; zijn briefwisseling met Multatuli wordt niet genoemd. Multatuli zelf refereert zijdelings aan het contact tussen hen, in een brief van 11 maart van dat jaar aan zijn schoonfamilie: ‘Juist tegenwoordig heb ik weer 'n ander jongmensch onder handen (ook 'n student, godbeter't) maar 't is boter aan de gal gesmeerd (Galg zeggen ze, en dan zeggen ze verkeerd.) -’Ga naar eind14. Twee jaar later, in een brief van 7 februari 1886 aan een vriend, was hij wel te spreken over de afleveringen van Van Eedens De kleine Johannes in De Nieuwe Gids van 1885 en zijn parodiërende dichtbundel Grassprietjes.Ga naar eind15. Ook het bezoek aan Multatuli heeft Van Eeden niet in zijn dagboek vastgelegd. Anderhalve maand daarna stuurde hij Dekker een bedankbrief, waarin hij vooral diens uitspraak over De Nieuwe Gids ‘dat ge op den verkeerden weg zijt’ in een gloedvol betoog probeerde te weerleggen.Ga naar eind16. Multatuli komt op 5 april 1879 voor het eerst, in de bijna achteloze opsomming ‘Leliën van dalen, viooltjes, verzen vertalen, ideeën van Multatuli, visites [...]’, in het dagboek voor.Ga naar eind17. Het zou tot 2 maart 1887 - na zijn dood dus - duren voor hij weer werd genoemd. Van Eeden schrijft dan de raadselachtige woorden: ‘Ja Multatuli, het is spookachtig, wel spookachtig. Groote doode man - is het nu uit? - Is er nu niets meer?’Ga naar eind18. Daarna volgen enkele aantekeningen tijdens het schrijven van het herdenkingsartikel voor De Nieuwe Gids. Zo noteerde Van Eeden dat hij Max Havelaar herlas en begonnen was erover te schrijven, vroeg hij zich af wat Huets woorden ‘als hollandsche werken in den vreemde gelezen werden, zou dan de man Multatuli zich wel tweemalen bedacht hebben voor hij een uitgever zocht’ betekenden en voegde hij aan die opmerking toe: ‘Dit is uit 64, slaat dat op de Havelaar? Rechtuit kan hij dit niet meenen, hij weet wel beter. Maar wat zit er achter? Altijd draaien, zou Dekker zeggen.’ Vervolgens meldde hij: ‘Drie bundels Ideeën gelezen. Ik ben nu aan den zevenden met Woutertje. Ik vind dat hij achteruit gaat. [...] Ik hou toch meer van Fielding dan van Thackeray. Een ander kringetje is: Byron - Heine - de Musset - Douwes Dekker - Hier komt ook de Hollander achteraan. Over Dekker geschreven.’Ga naar eind19.
Die voorlopig laatste dagboeknotities over Multatuli en zijn werk geven aan dat Van Eeden nog wikte en woog wat zijn oordeel betreft, in het (definitieve) arti- | |||||
[pagina 31]
| |||||
kel in De Nieuwe Gids is hij uitgesprokener. Dat werd hem niet altijd in dank afgenomen, bijvoorbeeld in Recht voor Allen niet, maar vooral door Multatuli's vrouw Mimi niet. Op grond van het artikel natuurlijk in de veronderstelling verkerend dat Van Eeden bij het schrijven door Hendrik de Vries werd gestoord, schreef zij op 11 juni nog aan familie-vriendin Lien de Haas: ‘In de N Gids heeft van Eeden een stukje over dek. lang niet goed. nu schynt hy in zyn werk gestoord te zyn door dr de Vries die in de Dageraad vertelt dat van Eeden D. heeft opgezocht enz. ik moet dan ook zeggen dat ik zulke dingen ook hatelyk vind en onkiesch! de toon al. En de goede de Vries was zelf ook zoo ingenomen met zyn werk [...].’Ga naar eind20. Een dag later, in een brief aan Marie Berdenis van Berlekom, heet het: ‘Van Eeden heeft een naar stukje in de Nieuwe Gids over Multat, heb je 't gezien? Hy hinkt daarby op allerlei gedachten wil D. wel in de hoogte steeken, maar tegelyk de N. Gids verdedigen, en van Vloten zelfs niet afvallen. Dat was al te gulzig zooveel op zyn vork te nemen, en er kwam niets van terecht.’Ga naar eind21. En ten slotte op 15 juni, weer aan Lien de Haas: ‘[...] Nu is 't geen daad van moed meer om vóór hem te schrijven. integendeel 't lykt wel of niemand flink tegen hem durft schryven. Die van Eeden ook. hy neemt nog de schyn aan van vóór Dek te zyn terwyl hy party trekt voor schoonpapa van Vloten en Nieuwe Gids - alles te gelyk. -’Ga naar eind22. Van Eedens artikel is niet het enige dat zij afwees, ook herdenkingsartikelen van nauwere vrienden, waarin persoonlijke zaken rechtstreeks aan de orde kwamen, achtte zij beneden de maat.
Frederik van Eeden op jonge leeftijd (Foto Particuliere collectie)
Op zijn beurt was Van Eeden ontstemd over de artikelen die Lodewijk van Deyssel een jaar later in De Amsterdammer over Multatuli publiceerde. ‘Wat heb je Multatuli aangepakt. Paap en mevrouw Dekker zullen razen boven Maison Stroucken. Je hebt het te bar gemaakt. Ik geloof dat je alleen spreekt over hetgeen je je nog herinnert van Multatuli van vóór een jaar of vijf, zes. Je hebt hem stellig voor deze gelegenheid niet overgelezen.’Ga naar eind23. Van Deyssel antwoordde hem: ‘Het spijt me, maar met betrekking tot Multatuli vergis je je. Ik heb zijn kompleete werken hier en lees er wel deugdelijk eens in, daar ik aan een uitvoerig artikel over hem bezig ben. Maar ik kán ze niet | |||||
[pagina 32]
| |||||
geheel lezen. 't Is mij onmogelijk, veel te vervelend. [...] De twee hollandsche schrijvers, waar ik de grootste hekel aan heb, zijn Vosmaer en Multatuli. Huet en Emants acht ik. De rest is mij onverschillig.’Ga naar eind24.
Frederik van Eeden aan bureau, 1920. (Foto Van Eeden Collectie, UBA)
Een enkele keer wordt Multatuli na zijn overlijdensjaar nog vergelijkenderwijs in Van Eedens dagboek genoemd. Ik wandel er in vogelvlucht doorheen. Bij het lezen van J.J. Rousseau's Confessions noteerde Van Eeden: ‘Ik geloof dat hij zijn menschen niet kende, maar fantasieën van hen maakte, en zich daardoor telkens bedroog. Zoo deed Multatuli - zoo doet ook Kloos, (dl. 1, 17 dec. 1888)’; naar aanleiding van Byrons Don Juan: ‘Dit bevalt mij om het superieure sans-gêne, de verbazende moed van er op los schrijven - die toch nooit plat of banaal wordt - zooals Multatuli. De nonchalance van Multatuli is meestal aanstellerig en burgerlijk-Hollandsch, - die van Byron is recht aristocratisch. 't Heeft weinig van poëzie, maar 't is kranig (dl. 1, 13 juni 1889)’ en bij het lezen van de door Mimi verzorgde uitgave van Dekkers brieven: ‘De brieven van Multatuli 2e reeks. Ach! wat een kind! - Het is treurig en vervelend. Het is toch maar een goedkoope volksuitgaaf van een genie. Geen geduld, geen menschenkennis, geen wereldwijsheid, geen hoge humiliteit. Alleen weekhartigheid, eloquentie, moed en oorspronkelijkheid. (dl. 1, 2 febr. 1891)’ Jaren later volgen dan nog naar aanleiding van Nietzsches Der Antichrist de opmerkingen: ‘Die opsomming: “In Petersburg, New York, enz. enz. leest men mij, in Duitschland niet” is dat niet klein? Telkens ziet men den Nietzsche van het portret uit zijn soldatentijd, met een bril en een getrokken sabel, een vulgair potsierlijken held. Mijn vergelijking: een grootere Multatuli is zeer juist (dl. 2, 20 aug. 1907)’ en: ‘Multatuli's en Nietzsche's publiek-verachting is het gevolg van hun zelfstandig voelen en de onzelfstandigheid der massa. Niets geeft mij een sterker gevoel van minachting dan het constateeren hoe al mijn beoordeelaars onbewust onder invloed staan hetzij van een sterk persoon of van een massale strooming.’ (dl. 2, 27 nov. 1907) Ook Napoleon komt aan bod: ‘Napoleon vervult dáárom zoozeer de gedachte van dichters als Goethe, Heine, Multatuli, en mij, omdat hij het sterkste toonbeeld is geweest van suggestieve macht in den laatsten tijd. Wij voelen in hem den man die de schoon- | |||||
[pagina 33]
| |||||
heid had kunnen brengen, als hij een kunstenaar geweest was.’ (dl. 2, 2 aug. 1908) Ten slotte meldt hij, met betrekking tot Bilderdijk: ‘Hij was een sterke persoonlijkheid, maar hij heeft hoegenaamd geen cultuur-historische beteekenis. De menschheid zou er niets bij verliezen als hij er niet geweest was. Hij was geen profeet, geen wegwijzer, geen geniale geest. De in veel opzichten zwakkere Multatuli beteekent veel meer in den gang der menschheid.’ (dl. 2, 26 aug. 1910)Ga naar eind25.
Multatuli bleef dus voor Van Eeden belangrijk genoeg om als graadmeter te dienen; in de loop der jaren heeft er een accentverschuiving in Van Eedens oordeel plaatsgehad die parallel loopt met zijn eigen ontwikkeling en ervaringen.Ga naar eind26. In zijn studententijd was Multatuli voor hem bijna de enige die op dat moment iets ‘literair-mooi's’ kon maken in Holland.Ga naar eind27. Mede door diens reactie (en niet-reactie) op zijn brieven, werd hem duidelijk dat de aanbeden schrijver niets van bellettrie moest hebben en werd Multatuli voor hem vooral een baanbreker, de man die de Nederlandse literatuur lucht en vrijheid had gegeven maar die twee verworvenheden niet uitstrekte tot de zuivere literaire kunst die nu juist voor de Tachtigers zo van belang was. Schoonheidszoekers waren ze allemaal, de literaire Nieuwe Gidsers, hartstochtelijk op pad tegen de sentimentele en domineespoëzie en voor de kunst om de kunst. Hun ongeloof, hun verlangen de diepste eenzaamheid van de ziel te onderkennen, te herkennen bij een ander en te delen, heeft tot een veelvoud aan poëzie en beschouwingen geleid - al zou bij de meeste van hen de droom langzaam aan het veld ruimen voor de werkelijkheid. De Nieuwe Gids werd mede gevoed door maatschappelijke betrokkenheid. Zo was Frank van der Goes bijvoorbeeld een radicale liberaal, Willem Paap - rechtenstudent en de eerste penningmeester van De Nieuwe Gids - vooral een praktisch man en Van Eeden eerder een ethicus dan een estheticus. Hoewel hij Multatuli's ageren tegen de zuivere literaire kunst te lijf ging, was Van Eeden steeds meer doordrongen geraakt van het belang de literaire kunst in dienst van een hoger doel te stellen. Dat zou tot conflicten met zijn literaire vrienden leiden, die hem onder meer verweten een zedenmeester te zijn. Van 1889 tot 1893 werkte Van Eeden met de arts A.W. van Renterghem samen in een door hen opgerichte kliniek in Amsterdam voor de behandeling van zieken door hypnotische suggestie. Dat werk zette hij daarna weliswaar in zijn woonplaats Bussum als zelfstandig psychiater voort, maar zijn hart trok naar andere zaken. Niet alleen de morele maar ook de sociale vooruitgang van de mens hield hem steeds meer bezig - en dat niet alleen in theoretisch maar ook in praktisch opzicht. In 1898 stichtte hij de landbouwkolonie Walden bij Bussum, die min of meer uitgroeide tot een antikapitalistische commune, hij was een tijdlang nauw betrokken bij de in 1901 opgerichte Vereeniging Gemeenschappelijk Grondbezit en bij de naar aanleiding van de mislukte spoorwegstakingen van 1903 tot stand gekomen verbruikscoöperatie De Eendracht. | |||||
[pagina 34]
| |||||
Toen de laatstgenoemde instelling in 1907 failliet ging, werden de Vereeniging Gemeenschappelijk Grondbezit en Walden in de val daarvan meegetrokken en moest Van Eeden de tekorten uit de hem ter beschikking staande en gestelde financiële middelen aanzuiveren.Ga naar eind28. Niet lang daarna scheidde hij officieel van Martha van Vloten en hertrouwde hij met Truida Everts. Ook op literair gebied liepen de zaken niet zoals hij wilde. Nu eens geloofd dan weer verguisd om zijn publicaties, besloot hij zich meer op het buitenland te gaan richten.Ga naar eind29. In dat rampjaar 1907 schreef hij op 18 mei in zijn dagboek: Ik had nooit gedacht dat het gevoel van miskenning mij zoo zou neerdrukken. Vroeger voelde ik mij niet minder hoog, maar bekommerde mij juist daarom absoluut niet om erkenning. Maar nu ben ik zooveel neergedaald en heb mij moeite gegeven en ik voel het goed recht van eerzucht en van beroemdheid, als een natuurlijk rechtmatig instinkt, mits beheerscht en geleid, en ik heb de vreeselijke noodzaak om geld van een ander, door mijn schuld verloren, terug te winnen. En nu begint de bitterheid, die ik nooit kende, en in anderen - b.v. Multatuli - zoo minachtte, als ik menschen die 't minder verdienen meer geëerd en bekend zie dan ik.Ga naar eind30. Dat gevoel van verwantschap met Multatuli tegen wil en dank werd versterkt, toen Van Eeden in het najaar van 1907 de Preussische Jahrbücher kreeg toegestuurd met daarin een artikel van A. Mayer over Multatuli. In het slot daarvan komt een vertaling voor van Van Eedens vers ‘Voor de Liefste’. Op 17 oktober van dat jaar staat in zijn dagboek vermeld: De lezing van dit stuk maakte mij zeer neerslachtig. Het is een scherp onbillijk stuk, dat de overdreven ophemeling van Multatuli bestrijdt op een aanmatigende, bekrompen en onbarmhartige wijze. De kritiek is in veel opzichten gegrond, maar de zelfgenoegzame braafheid van den man is antipathiek. Juist een stuk voor de Preussische Jahrbücher met hun duffe titel. Neerslachtig maakte mij dat ik door dezen man als 't ware tegenover Multatuli werd geplaatst en juist dat vers van mij werd vertaald en geprezen. Zal mijn vijand en Multatuli's vriend niet honend zeggen, die man die dat vers maakte deed hetzelfde als wat je zoo leelijk en ongrootmoedig in Multatuli vindt, hij verliet zijn eerste vrouw, dezelfde ‘Ehefrau’ die hij zoo innig bezong, en trouwde een andere die meer in hem geloofde, hem meer bewonderde en hem teederder liefhad? Den ganschen dag moest ik om dat vers denken. Dat vers dat ik maakte op 't oogenblik dat ik als angstig voorvoelde dat er een onherstelbare scheuring ging komen, in 't najaar van 1888. En waarvan ik nog, als ik herlees, al de innige echtheid blijf voelen, - en als 't ware opziend in | |||||
[pagina 35]
| |||||
mijn leven, zooals 't nu is, verschrikt vraag wat er dan toch gebeurd is, dat ik mij nu bijna schamen moet voor dat vers. Dat vers waarvan ik nooit kan zeggen dat het onwaar was of is, en dat toch in hopelooze tegenspraak schijnt te staan met de werkelijkheden van mijn leven, een tegenspraak die ik in mijn hart niet begrijp, en niet begrijpen kan.Ga naar eind31.
Martha van Vloten en Frederik van Eeden. (Foto Particuliere collectie)
Van Eeden had het vers geschreven voor Martha van Vloten, kort voor het begin van zijn (platonische) relatie met Betsy van Hoogstraten. Het romantisch conflict tussen ideaal en werkelijkheid, tussen droom en daad, heeft ook zijn leven beheerst, maar meer dan Multatuli trachtte hij daarbij te streven naar een onpersoonlijk hoger doel.Ga naar eind32.
Hoe dacht hij aan het eind van zijn werkzame leven - na lange tijd over hem te hebben gezwegen - over deze grote voorganger? In februari 1920 noteerde hij in zijn dagboek dat hij voor De Amsterdammer een stuk over de Minnebrieven aan het schrijven was. Daarvoor had hij de beschikking over het exemplaar uit 1861 van zijn schoonvader Johannes van Vloten, voor wie Multatuli in 1864, toen hij bij de Van Vlotens in Deventer logeerde, met blauw potlood verklarende aantekeningen in de kantlijn had gezet.Ga naar eind33. Van Eeden, die de Minnebrieven ‘een zeer karakteristiek geheel onder Multatuli's werken’ vond, vergelijkt in dat artikel de kanttekeningen met de gedrukte tekst. Wat hij niet in zijn dagboek vermeldt, is dat hij in het daaraan voorafgaande nummer van De Amsterdammer opnieuw zijn bezoek aan Multatuli in 1886 te berde had gebracht. In die tijd voelde hij, zo schreef hij, evenals Multatuli de sterke afkeer om van kunst een handelswaar en een vak te maken, maar het leven had hem toch in die richting gedwongen. Als ‘letterkundige’ werd hij getolereerd en ingeschreven, en dat voelde alsof hij geen stap verder was gekomen dan Multatuli. Maar hij erkende - anders dan Multatuli, voor wie alle kunst, met name alle literaire kunst, uit den boze was en een degelijke wetenschap de moeite waard was om het leven aan te besteden - wel het goed recht van kunst. Waarom was het beter veel te weten dan veel moois te produceren | |||||
[pagina 36]
| |||||
en te bewonderen? Hij, Van Eeden, geloofde in kunst, als ‘in de bloem van 's menschen waereldlijk bestaan, nutteloos in groven zin, maar schoon, en dus van allerhoogste nuttigheid.’ Dat begreep Multatuli niet, omdat - zoals hij zelf schreef - alle mysticisme hem vreemd en antipathiek was. Dat was gemis aan zelfbezinning. In Multatuli leefde de mystieke kunstenaarsdrang misschien sterker dan in enig ander Nederlander van zijn tijd. Dat gemis aan zelfinzicht had hem belet zijn kunstwerken ‘behoorlijk te bouwen, met liefde te voltooyen en met groote nauwkeurigheid af te maken en te verzorgen.’ In zijn artikel uit 1887 was Van Eeden daar al volkomen duidelijk in geweest, hij hoefde daar nu niets aan toe te voegen.Ga naar eind34. Maar hij deed het toch:
Frederik van Eeden in Walden. (Foto Van Eeden Collectie, UBA)
Hooger vreugd dan het scheppen van iets groots en het biddend adoreeren van den oer-geest, heb ik nooit gekend. Dit nu voelde Multatuli zoo goed als ik, al meende hij afkeerig te zijn van mystiek. En dit voelden hij en ik beeter dan de andere heeren van tachtig (mogen ze allen tachtig worden!!) Daarom was hij blij toen ik kwam, want ik begreep hem. En dat ik de schoonzoon was van iemand die hem in de brochure ‘Onkruid onder de tarwe’ zoo fel te lijf was gegaan, dat vond hij aardig. Juist een eedelmoedigheid voor hem. Toen ik weg ging wou hij mij absoluut geld leenen, en het speet hem dat ik zeide het niet dringend noodig te hebben op dat moment.Ga naar eind35. Hier spreekt al de oude Van Eeden, die op weg naar de avondschemering nog verzoening zocht.Ga naar eind36. Zou hij werkelijk niet beseft hebben dat Dekker hem waarschijnlijk geld wilde lenen als sublieme wraakoefening op Van Vloten, die niet alleen Dekker in 1864 geld had geleend voor zijn terugreis vanuit Deventer naar Amsterdam maar ook mee had gewerkt aan de financiële ondersteuning niet van hem maar van zijn eerste echtgenote? Toen Dekker hem vertelde dat Wouter met zoveel plezier De kleine Johannes had gelezen, zag Van Eeden dat als een staaltje van Dekkers goedhartigheid. ‘Ik was in dienzelfden winter bij den anderen grooten balling op bezoek geweest, bij Huët, in de rue de l'Université te | |||||
[pagina 37]
| |||||
Parijs. En deeze had mij met een zeekere ontevreeden meewarigheid gezegd dat het een klinkklare imitatie was van Woutertje Pieterse. Maar Multatuli dacht er anders oover. Zijn blijdschap oover het boekje was geheel onbevangen en oprecht - en dat zou niet kunnen, als hij er imitatie in gevoeld had.’Ga naar eind37. Het afscheid - ‘in het rozig licht van de Rijnstreek bij avond’ - was volgens Van Eeden weemoedig. Ik moest den grooten kamp nog beginnen, ik begreep niet hoe iemand die nog zoo jong scheen, die zooveel kon, die zoo gezeegend was door kracht en bekwaamheid, zoo moe en moedeloos kon zijn. Want hij herhaalde het ‘ik ben moe!’ en dan was het of hij naar adem snakte. Ik begrijp nu beeter wat hij voelde. Wat hij werkelijk bereikt heeft, dat zag hij niet. De duurzame en heilzame invloed van zijn moedig woord, van zijn dichterlijk en hoog-gericht streeven - die acht(t)e hij niet. Hij dacht met bitterheid aan de dingen die hij had willen bereiken en naar zijn meening had moeten bereiken - maar die toch niet zijn ware bestemming uitmaakten.Ga naar eind38. Wat volgens Van Eeden Dekkers ware bestemming uitmaakte, had hij al in 1887 neergeschreven. De man die hartstochtelijk proza schreef alsof het poëzie was, had ons land ondanks zichzelf zijn dichterlijke vrijheid weergegeven. | |||||
[pagina 39]
| |||||
Overige literatuur
| |||||
[pagina 40]
| |||||
Met dank aan Jos Biemans en Lucas Laceulle, ub Amsterdam |
|