Over Multatuli. Jaargang 24. Delen 48-49
(2002)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Christus als chemicus
| |
[pagina 53]
| |
de. Hij correspondeerde bovendien met Mimi Douwes Dekker-Hamminck Schepel en verkeerde in kringen waarin Multatuli's werk intensief werd gelezen en besproken. In de literatuurgeschiedenis is Cohen niet meer dan een stoffige voetnoot: in K. ter Laan's Multatuli Encyclopedie is zijn naam verstrooid over diverse lemma's. Jacqueline Bel betoogt in Nederlandse literatuur in het fin de siècle (1993) dat het personage Hugo Vos in Maurits Wagenvoorts roman De droomers (1900) veel weg heeft van Alexander Cohen en Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Mimi Douwes Dekker stuurde Cohen De droomers overigens direct na publicatie toe. Cohen (Leeuwarden 1864 - Toulon 1961) gold in zijn jeugd als ‘onhandelbaar’ en ging naar Nederlands-Indië, waar hij soldaat-schrijver was. Doordat hij er moeilijkheden met de autoriteiten kreeg, zat hij meer dan twee jaar in de gevangenis. In 1887 keerde hij terug naar Nederland.Ga naar eind2. Hij vond er werk als corrector bij Domela Nieuwenhuis' Recht voor Allen. Wegens majesteitsschennis werd hij in september 1887 gearresteerd. Hij had, aldus een agent, in Den Haag tijdens het passeren van het koninklijk rijtuig geroepen: ‘Leve Domela Nieuwenhuis! Leve 't socialisme! Weg met Gorilla!’Ga naar eind3. Hij werd veroordeeld tot een half jaar gevangenisstraf en vluchtte naar Gent, waar hij via bemiddeling van Domela Nieuwenhuis medewerker werd van het socialistische dagblad Vooruit. België wees Cohen in 1888 echter uit en zette hem over de Franse grens. Hij vertrok naar Parijs. In het bijzonder Cohens vroege brieven uit Parijs maken duidelijk hoe sterk de literaire en politieke wereld in beweging was en hoe nauw beide met elkaar verweven waren. Vanuit de Franse hoofdstad schreef Cohen ‘Parijsche brieven’ voor Recht voor Allen, publiceerde in Morgenrood en was actief als vertaler. Hij vertaalde onder andere werk van Emile Zola in het Nederlands, publiceerde in Morgenrood over Gerhart Hauptmann, vertaalde werk van Domela Nieuwenhuis en Hauptmanns toneelstuk Einsame Menschen in het Frans (Ames solitaires). Hij publiceerde in talrijke Franse tijdschriften (onder meer Revue de l'évolution, La révolte, La revue blanche), waarin ook zijn vertalingen van Multatuli's werk verschenen. Niet alleen de vertaling van Hauptmanns stuk, maar ook en vooral zijn hechte vriendschap met Bernhard Kampffmeyer, met wie hij veel dwaze grappen uithaalde, maken duidelijk dat hij uitstekend op de hoogte moet zijn geweest van de | |
[pagina 54]
| |
ideeën en activiteiten van de anarchistische kringen in Friedrichshagen. Hauptmann, die in het naburige Erkner woonde, kende de Friedrichshageners immers als geïnteresseerd toeschouwer. Kampffmeyer had lange tijd deel van de kolonie uitgemaakt. Maar Cohens losse netwerk was veel groter en bestond uit onder anderen Rudolf Rocker (door zijn negatieve karakterisering van Cohen in Aus den Memoiren eines deutschen Anarchisten verantwoordelijk voor diens slechte reputatie in Duitsland), de kunstcriticus Félix Fénéon, de anarchist Emile Henry (die een bomaanslag pleegde op café Terminus en in 1894 werd onthoofd) en de musicus en essayist Victor Barrucand. Van een hechte groep met gemeenschappelijke uitgangspunten en activiteiten was nauwelijks sprake. Zij ontmoetten elkaar geregeld in een eethuisje. Nadat de anarchist Vaillant in 1893 een bomaanslag op de Franse Kamer van Afgevaardigden had gepleegd, werd Cohen met andere anarchisten het land uitgezet. Protesten van Zola en Octave Mirbeau baatten niet. Hij vertrok naar Londen waar talrijke anarchisten in ballingschap verbleven. Daar leerde hij onder anderen Max Nettlau kennen, bekend van de Geschichte der Anarchie, biograaf en uitgever van het werk van Michail Bakoenin. Ook ontmoette hij er Kampffmeyer weer, die na de vervolgingen in Frankrijk naar Londen was uitgeweken. Cohen werkte mee aan het anarchistische tijdschrift The Torch of anarchy, dat door Helen en Olivia Rossetti werd gefinancierd. Cohens leven heeft tot de verbeelding gesproken want opnieuw figureerde hij in een roman: de Rossetti's publiceerden, schrijft Spoor, ‘onder de naam Isabel Meredith een sleutelroman A girl among the anarchists (1903) [...]. Cohen komt er in voor als Armand Silvester.’Ga naar eind4. In 1894 werd Cohen in Frankrijk bij verstek veroordeeld tot twintig jaar dwangarbeid. Weliswaar volgde er een jaar later vrijspraak, maar hij mocht het land niet meer in. Hij keerde in 1896 terug naar Nederland en zat zijn gevangenisstraf voor de ‘gorilla-kwestie’ uit. Hij benutte de tijd onder meer om Multatuli in het Frans te vertalen en had, schreef hij Kaya Batut, ‘veel zin om Multatuli in het Engels te vertalen, maar daarvoor moet ik wachten tot ik vrij ben.’ Na zijn vrijlating gaf hij van 1897 tot 1898 twintig afleveringen van zijn eenmanstijdschrift De Paradox uit, waarvoor Johannes Zürcher, mecenas van Multatuli, steun had toegezegd. De titel was geïnspireerd op een uitspraak van Denis Diderot: ‘J'aime mieux être homme à paradoxes qu'homme à préjugés.’ ‘Een paradox’, schreef Cohen, ‘is het tegenovergestelde van een vooroordeel.’ Het begin van het tijdschrift betekende het eind van Cohens anarchisme. Veel actieve anarchisten uit de periode rond 1890 keerden zich omstreeks 1900 van het anarchisme af. De repressie van de staat werd sterker en velen waren door privé- omstandigheden gedwongen hun bomémienleven op te geven; ze hadden vrouw en kinderen en moesten hun gezin onderhouden. Anderen | |
[pagina 55]
| |
kwamen tot de overtuiging dat de staat beter via parlementaire weg veranderd kon worden of kozen, zoals Bernhard Kampffmeyer die een groentekwekerij in Rehfelde, een dorpje ten oosten van Berlijn, stichtte, voor een geheel ander bestaan. Weer anderen, zoals Cohen, gooiden hun oude opvattingen radicaal overboord, maar bleven kritisch over de politieke en literaire ontwikkelingen publiceren.
Cohen kon in 1899 met Kaya Batut, met wie hij sinds 1893 samenwoonde en met wie hij in 1918 trouwde, legaal naar Parijs terugkeren. Hij werkte opnieuw mee aan talloze tijdschriften, onder meer aan de Mercure de France (waarin hij een rubriek had over Nederlandse literatuur), en was redacteur buitenland voor Le Figaro. Door zijn permanente geldgebrek moest hij ook vertalen. Dat de nood hoog was, blijkt uit het feit dat hij zelfs werk van Duitse sociaal-democraten vertaalde, zoals Die Aufgaben der Sozialdemokratie van Eduard Bernstein. ‘Het was een vreselijke taak’, schreef Cohen, ‘het overzetten, in leesbaar frans, van dit lijvige en hárdlijvige, taaie, met sociaaldemocratisch pedante Gründlichkeit geschreven revisionnistische evangelium [...]’.Ga naar eind5. Mimi Douwes Dekker, met wie in 1900 hij over zijn Franse vertaling van Multatuli's werk correspondeerde, was positief verrast door De Paradox. Zij schreef hem dat zijn stijl overeenkomsten had met die van haar overleden echtgenoot: ‘Ja zeker, uw paradoxen doen me denken aan Dek. Soms door een gedachte, of een zinswending, of een enkel woord.’ Cohen schreef een zeer levendig Nederlands waardoor zijn brieven vrijwel nergens de indruk maken dat ze al honderd jaar oud zijn. Hij was een uitstekend polemist en een onafhankelijk denker. Cohens Franse vertaling van werk van Multatuli, de Pages choisies, verscheen in 1901 bij een Parijse uitgeverij en in hetzelfde jaar zou er al een tweede druk verschijnen. Het was niet de eerste vertaling van werk van Multatuli in boekvorm: de Max Havelaar was in 1876 al in het Frans verschenen, maar die vertaling kende niemand, aldus Cohen in een brief aan Mimi Douwes Dekker. Hij vervolgde: ‘wat niet erg te betreuren is, gegeven de ergerlyke “vertaling” van Nieuwenhuis en Crisafulli. Die Crisafulli is trouwens een paar weken geleden gestorven, wat zyn verdiende loon was - al ontving hy 't wat laat - voor zyn knoei- en-prulwerk.’ De parallel met de Duitse vertalingen van Multatuli's werk is groot: ook Theodor Stromers Duitse vertaling van de Max Havelaar uit 1875 was slordig en ook daar was het een anarchist, Wilhelm Spohr, die zich rond 1900 met succes voor zijn werk inzette. Cohen heeft Spohrs eerste vertaling, een bloemlezing uit het werk van Multatuli, de Auswahl aus seinen Werken (1899), voor zijn Franse vertaling gebruikt, schreef hij Mimi Douwes Dekker: ‘Veel bronnen had ik ook niet by de hand - de brieven had ik niet hier - en 'k heb me byna helemaal moeten behelpen met Spohr's boek.’ Mimi Douwes Dekker stuurde | |
[pagina 56]
| |
hem de Brieven van Multatuli (1890-1896) en zij probeerde ook zijn belangstelling te wekken voor Willem Paaps literaire werk en stuurde hem Vincent Haman en de antisemitische roman Jeanne Colette. Cohen kende Paap wel, diens literaire werk niet, aldus Spoor in een voetnoot: ‘Paap was in 1888 de advocaat van Cohen, toen hij in Den Haag in tweede instantie terecht stond wegens majesteitsschennis. Cohen vond zijn honorarium aan de hoge kant [...]’. Kennelijk heeft Mimi Douwes Dekker in een brief enkele negatieve opvattingen over joden gemaakt, want in zijn antwoordbrief kwam Cohen daarop terug en liet weten het grotendeels niet met haar eens te zijn. ‘hoe kan je’, schreef Cohen, ‘zoo iets zeggen (en général) over de joden sprekend: “ik heb een griezel van hen.”’ Hoewel Cohen het thema tijdens Mimi Douwes Dekkers bezoek aan Parijs verder wilde bespreken, schreef hij er toch nog een paar regels over: ‘Je zei dat je die “verdrukking” (v.d. Joden) heel dragelyk vond. Ze worden nu en dan eens uitgescholden en daar houdt het mee op. En Rothschildt - zeg je - regeert de wereld. [...] Rothschildt is één jood - en àls hy de wereld regeert, doet hy dat binnen de perken en overeenkomstig de(r) wetten door de christenen gemaakt. Maar dit is 't niet wat ik releveeren wilde. Wèl, wat je zei van de “dagelykse” verdrukking der joden. Blykbaar ben je totaal onkundig van wat er b.v. in Algiers heel onlangs is voorgevallen.’ Cohen beschrijft vervolgens een pogrom in Algiers en verwijst naar gebeurtenissen in Oostenrijk, Galicië, Roemenië en Rusland. Het thema komt in hun brieven verder niet meer voor. Paaps werk heeft Cohen niet vertaald. Bij Wilhelm Spohr had Mimi Douwes Dekker meer succes gehad: diens vertaling van Paaps toneelstuk Koningsrecht verscheen in 1900.
Van 1906 tot 1922 was Cohen correspondent in Parijs voor De Telegraaf. Hij schreef er in die jaren meer dan duizend artikelen voor. ‘Ik schrijf wát ik wil’, schreef hij in Van anarchist tot monarchist, zijn memoires uit 1936, ‘zoáls ik het wil, en alleen over onderwerpen die mij interesseren. Ik kan mijn fantasie de vrije teugel laten en zij galoppeert waarheen zij verkiest, over heg en sloten henen, ik wil zeggen over de bedomptheid, de kleingeestigheid, de bravigheid, de deftigheid, de plechtstatigheid en de wellust in gekwijl van het hollandse krantenpubliek. Mijn onhollandse onstuimigheid, mijn passie, tart het duffe, laffe, “fatsoen”, prikkelt het, ergert het en doet het vaak steigeren.’Ga naar eind6. Bij De Telegraaf kon dat in die jaren: ‘wat de letteren en kunsten betreft’, schreef Max Nord in 1981 in een bloemlezing uit het werk van Cohen, ‘is het aantal en de kwaliteit van de vaste medewerkers in de periode dat Alexander Cohen correspondent van De Telegraaf was, indrukwekkend te noemen.’Ga naar eind7. Tot de vaste medewerkers behoorden onder anderen Frans Coenen, Cornelis Veth, Carel Scharten en Cyriel Buysse. Frederik van Eeden en Jan Greshoff schreven incidenteel bijdragen. | |
[pagina 57]
| |
Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, werd Cohen, bijna vijftig jaar oud, opgeroepen voor militaire dienst. Dat had te maken met het feit dat hij in 1907 genaturaliseerd was en tot de lichting van dat jaar werd gerekend. Na nog geen twee maanden werd hij afgekeurd. Dat zijn anti-Duitse gezindheid - een van de weinige opvattingen die hij gedurende zijn lange leven niet zou wijzigen - in deze jaren nog versterkt werd, behoeft gezien zijn eerdere uitspraken nauwelijks enige toelichting. Al in 1893 had hij Domela Nieuwenhuis geschreven: ‘Ook verkies ik eerlyk gesproken, de hedendaagsche maatschappy, die ik toch haat als de pest met al de haat waarover ik beschik - en die is niet gering! - boven een dwangstaat als die van de firma Liebknecht, Guesde en Co. en zal ik die lui tot den dood bekampen met al den spot, de ironie en... de bewyskracht waarover ik disponeer.’ In het tweede deel van zijn memoires Van anarchist tot monarchist verklaarde hij zijn politieke ommezwaai, van ‘links naar rechts, van uiterst links naar uiterst rechts, met andere woorden: van het Anarchisme naar de Monarchie. [...] Een democratisch, en a fortiori, een sociaaldemocratisch of communistisch kuddedier ben ik nooit geweest!’Ga naar eind8. Hij werd voorstander van het koningschap en steunde de Action française, een Franse nationalistische, royalistische en antisemitische beweging, die al in 1898 was ontstaan. ‘Een koning’, betoogde Cohen, ‘[...] kán geen ander belang hebben dan de welvaart van zijn land, dat hij onverminderd in macht en aanzien aan zijn opvolger wenst achter te laten.’Ga naar eind9. In de jaren twintig bleef hij wijzen op het gevaar dat er van Duitsland uitging, ook voor Nederland. Als een van de weinigen nam hij Hitlers plannen serieus. In de jaren dertig, toen de nationaal-socialisten in Duitsland inmiddels aan de macht waren en de communisten in de Sovjet-Unie al bijna twintig jaar heersten, schreef hij dat hij liever onder het nazisme dan onder het communisme zou leven: ‘Zou ik er onder willen léven? Liever nièt! Maar toch onèindig liever dan onder den proletarischen knoet van Stahlin & Cie. Essentieel bestaat er, voor my, géén verschil tussen de bestialiteit van Hitler en de bestialiteit van de heerschers op het Kremlin.’
In vergelijking met zijn jonge jaren is het aantal correspondenten vanaf het eind van de jaren dertig veel geringer. Dat heeft diverse redenen: Cohen woonde al lang niet meer in Parijs, maar op het platteland bij Toulon en leefde tamelijk geïsoleerd. Hoewel hij van Frankrijk hield, bleef hij zich intellectueel op Nederland richten. Hij probeerde na de Tweede Wereldoorlog tijdschriften en kranten in Nederland te vinden die bijdragen van hem wilden opnemen. Maar hij wist dat zijn kansen gering waren: ‘Want het aantal kranten: dàgbladen, wéékbladen en tydschriften, die artikels van myn hand zouden kùnnen opnemen, is gegeven de lauwheid, de laksheid van een publiek, dat zich, grosso modo, voor weinig ànders interesseert als voor sport, bioscopie, | |
[pagina 58]
| |
radio-gebabbel, politie-rapporten, schilderachtige moorden (met portret van de daders en van de slachtoffers!), het aantal, bedoel ik, van de voor myn copy toegankelyke organen der Openbare Meening, is uiterst beperkt.’ In 1950 - hij was al over de tachtig - zou hij bijdragen schrijven voor het tijdschrift Mandril en enkele jaren later publiceerde hij nog in De Groene Amsterdammer. Vanaf 1956 schreef hij voor Het Parool, waar hij contact had met Max Nord, die in 1959 een boekje met een keuze uit Cohens werk zou uitgeven.Ga naar eind10. Tot op hoge leeftijd bleef Cohen de politieke en literaire ontwikkelingen in Nederland geïnteresseerd volgen. Hij had al enkele generaties schrijvers overleefd en door de publicatie van zijn memoires werd zijn werk door een nieuwe generatie schrijvers ontdekt. Onder anderen door Menno ter Braak die Cohen als polemist ‘na Multatuli een van de beste schrijvers’ vond. Cohen was op zijn beurt onder de indruk van het werk van W.F. Hermans, J.B. Charles, Remco Campert en Anna Blaman. Toen Kaya Batut in 1959 overleed, bleef Cohen ontredderd achter. Hij trok in bij de nicht van zijn overleden vrouw, wier man uitgerekend een overtuigd communist was. Vertwijfeld schreef hij aan een Nederlandse vriend: ‘Ik meng my nooit in die gedachtenwisselingen, maar moet het toch allemaal aanhooren.’ Zij behandelden Cohen als een onmondig kind en Cohen had de kracht niet meer zich ertegen te verzetten: ‘Ze sturen my elken dag onmiddellyk na het avondmaal, dat om ± half acht plaats heeft, naar bed [...]’. Een terugkeer naar Nederland was geen optie meer. Uiteindelijk zou hij in 1961 in het tehuis van de Petites Soeurs des Pauvres in Toulon overlijden.
Zeker, Cohen is geen Multatuli en Multatuli geen Cohen. Maar de parallellen tussen beiden zijn groot: zij waren onafhankelijk, dwars, eigenwijs en konden schrijven. Met name de vroege brieven van Cohen aan Domela Nieuwenhuis, Mimi Douwes Dekker, Frederik van Eeden en Herman Heijermans maken duidelijk dat hij een van de interessantste Nederlandse bemiddelaars in de internationale artistieke en anarchistische beweging rond 1900 is. Daarbij moet men bedenken dat veel vroege brieven (onder andere aan Zola) verloren zijn gegaan. Hij bemiddelde tussen de Franse, Duitse en Nederlandstalige literatuur en wist niet alleen door hem vertaald werk van Multatuli maar ook van Heijermans bij een Franse uitgever te plaatsen. Veel anarchisten vertaalden literaire werken, beschikten over internationale contacten en hebben zich in die jaren sterk ingezet voor de internationale literatuur. Ook Multatuli's werk vond via deze kanalen een grote verspreiding in Europa. Als de literatuurgeschiedschrijvers in Nederland verder kijken dan hun taalgrenzen lang zijn, zullen ze vaststellen dat Cohen een grotere plaats verdient dan hij tot nu toe heeft gekregen. Met behulp van Ronald Spoors voortreffelijke en uitgebreide annotaties bij de brieven (640 pagina's brieven en 287 pagina's annotaties) is het eind van de | |
[pagina 59]
| |
publicaties over Cohen dan ook ongetwijfeld nog niet in zicht.
Alexander Cohen, ‘Brieven 1888-1961’, bezorgd door Ronald Spoor, uitgeverij Prometheus, Amsterdam 1997, ISBN 90-5333-642-7, 1008 blz. Verkrijgbaar in het modern antiquariaat.
Jaap Grave jaap.grave@netsurf.de |
|