| |
| |
| |
[Nummer 46]
Nelleke Noordervliet
Multatuli en het mesmerisme
De heren Bouvard en Pécuchet, ontsproten aan het brein van Gustave Flaubert, zijn in veel opzichten het prototype van de negentiende-eeuwse burgerman. Zelfvoldaan maar nieuwsgierig, wereldwijs en toch naief, praktisch en onhandig tegelijk, maar bovenal in hun grenzenloze verzameldrift niet in staat zin van onzin te scheiden. Alles wat zich presenteert onder het hoofdje ‘wetenschap’ wordt door hun mentale spijsvertering opgeslokt, vermalen en in onherkenbare vorm afgescheiden. Het zijn aandoenlijke mannen van een zekere leeftijd, die niet meer voor hun carrière kennis nastreven, maar de wetenschap zijn toegedaan om des wetenschaps wille. Karikaturen? Ja, maar meer dan dat. Een karikatuur vergroot meestal één - slechte - eigenschap. Bij Bouvard en Pécuchet worden ook hun goede eigenschappen opgeblazen. Onder die verwarrende en lachwekkende pastiche zit een wezenlijke zorg om de menselijke domheid. ‘Bouvard en Pécuchet, dat ben ik helemaal zelf. Hun stupiditeit is de mijne en ik ga er op dezelfde manier aan ten gronde’, schreef Flaubert, die ook al madame Bovary was geweest. Een groot schrijver is nu eenmaal een acteur en een kameleon.
Vanaf 1880 verscheen het onvoltooide werk als feuilleton in La Nouvelle Revue. Ik heb het niet opgezocht, maar als de redactie is doorgegaan tot en met hoofdstuk 8, dan hebben de lezers kunnen genieten van de zogenaamde magnetische episode in het leven van de heren en hun streekgenoten met als onomstreden hoogtepunt de genezing van een opgezwollen koe, die juist als de mediamiek getalenteerde Bouvard met zijn bezwerende handbewegingen langs haar flanken strijkt zich met een geweldige ontploffing van haar winderigheid bevrijdt. Multatuli heeft voor zover ik kan nagaan Flauberts werk niet gelezen en dus waarschijnlijk ook dit feuilleton gemist. Bovendien is moeilijk te voorspellen hoe hij erop zou hebben gereageerd. Je wilt niets liever dan dat je vrienden elkaar ook aardig vinden maar wordt daarin niet zelden teleurgesteld. Die twee zenuwpezen en hypochonders zouden elkaar waarschijnlijk hebben verafschuwd; Multatuli zou het heen en weer hebben gekregen van Flaubert vanwege zijn eindeloos gepietepeuter aan zinnen en alinea's en zijn eeuwige klaagzang. Flaubert zou Multatuli een opgewonden standje hebben gevonden, een oppervlakkige veelweter, een blaaskaak. Toch zou Multatuli in de gecondenseerde opsomming van al wat het animaal magnetisme, het mesmerisme, het somnambulisme aan onzin had voortgebracht zeker met een snierende glimlach de modieuze waanzin hebben herkend waarmee hij zich zelf als nieuwsgierig onderzoeker en kriticus van de menselijke domheid bezighield.
Pécuchet haalt uit zijn boekenkast de ‘Gids voor de magnetiseur’ van
| |
| |
Montacabère tevoorschijn en wijdt Bouvard in de theorie in. ‘Alle bezielde lichamen ondergaan en dragen de invloed van de sterren over, een eigenschap die vergelijkbaar is met de werking van een magneet. Door deze kracht te richten kan men zieken genezen, dat is het principe. Die wetenschap heeft zich sinds Mesmer verder ontwikkeld, maar het is nog steeds van belang het fluidum over te brengen en bestrijkingen uit te voeren die de ander om te beginnen in slaap moeten brengen. ‘Nou, breng me maar in slaap!’ zei Bouvard. ‘Onmogelijk’ antwoordde Pécuchet. ‘Om de magnetische kracht te ondergaan en over te brengen is geloof onontbeerlijk.’
Multatuli had - dit lezende - naar zijn eigen boekenkast kunnen gaan en er het fraaie werkje van de heer Regazzoni uit kunnen vissen met de titel ‘Petit manuel de magnetisme, pour servir de guide aux personnes qui ont suivi le cours élémentaire de Ant. Regazzoni de Bergame. Amsterdam, van Es frères. 1860.’ De handleidingen voor de beginnende magnetiseur waren net zo talrijk in de negentiende eeuw als Dr. Spock-achtige boeken voor de beginnende ouder in de twintigste eeuw. Behalve uit de aanwezigheid van dit handboekje, waaruit de veronderstelling zou kunnen voortvloeien dat Multatuli daadwerkelijk een heuse cursus magnetiseren heeft gevolgd, blijkt zijn interesse voor de onverklaarbare verschijnselen van de menselijke suggestibiliteit uit verschillende anecdotes en opmerkingen. Die zal ik u eerst in herinnering brengen en vervolgens zal ik de plaats van het mesmerisme en de belangstelling voor het occulte in het achttiende en negentiende eeuwse denken schetsen en daarmee de betekenis ervan voor Multatuli's positie. Het is maar één draad in het weefsel. Niettemin is het een draad die tot op de dag van vandaag meeloopt in het patroon van pseudo-wetenschappen die de menselijke domheid zo genadeloos blootleggen. Van het gemagnetiseerde water van Deleuze naar de ingestraalde flesjes van Jomanda loopt een ongebroken lijn. Maar evenzeer is er een directe verbinding van Puységurs somnambulen naar het gebruik van hypnose in de psycho-analytische praktijk. Mesmers vinding ligt net zozeer ten grondslag aan het variété van Rasta Rostelli en Uri Geller als aan diverse hypnotherapeutische religies binnen de officiële medische zielzorg.
In een brief van maart 1853 van Dekker aan zijn broer Jan, wordt deze laatste uitvoerig ingelicht over een sessie met een zekere Paul J.C. Gabriel, een magnetiseur, die een demonstratie gaf van zijn kunnen, niet alleen door twee jongemannen onder hypnose allerlei vreemde opdrachten te verstrekken - dat zou nog doorgestoken kaart hebben kunnen zijn - maar door Tine in trance te brengen en tal van suggesties te doen, waar ze zich met tegenzin en na een klaarblijkelijke innerlijke worsteling aan overgaf. Dekker begon met een gezonde dosis achterdocht aan het experiment. Zelf bleek hij niet erg vatbaar te zijn. ‘Na de preparaties toen hij zeide: gij kunt uwe ogen niet langer openhouden bleef ik hem heel bedaard aankijken, en na eenige vruchteloze pogingen, werd ik afgedankt, het- | |
| |
welk mij in zekeren zin aangenaam was, omdat ik daardoor beter op Everdine kon letten.’
Met Tine ging het uitstekend. Ze bleek zeer vatbaar te zijn. Hield Gabriel haar een witte doek voor en vroeg hij haar of ze die mooie blauwe doek zag, dan zei Tine eerst dat de doek wit was maar gaf ze gaandeweg toe dat de doek bij nader inzien toch wel blauwachtig was, nu ja, erg blauw. Vroeg hij haar op die doek nog meer te zien dat er niet was, werd ze angstig en onderbrak hij de trance voor even. ‘Al klaar’, zei hij dan.
Om verschillende redenen is de beschrijving van de sessie interessant. Dekker ziet het effect dat de magnetiseur op Tine heeft. Hij moet erkennen dat er iets onverklaarbaars plaatsvindt. Dat stimuleert zijn nieuwsgierigheid. Tine's optreden is een mooie illustratie van haar meegaande karakter in het bijzonder en van de positie van de negentiende-eeuwse vrouw in het algemeen. Vrouwen werden vanwege hun hysterische aanleg beschouwd als uitstekende instrumenten en dito patienten voor de magnetiseur. Soldaten en koffiehuisknechts overigens ook, vanwege het feit dat zij als geen ander gewend waren bevelen op te volgen. In de met erotische spanningen geladen behandelingen wordt de dubbele moraal zichtbaar en vooral voelbaar die ten opzichte van vrouwen werd gehanteerd, evenals hun ondergeschikte en benarde situatie.
Dekker schrijft dat Gabriel Tine een paar maal ‘lekker’ maakt en dat zij half bezwijmend uitroept ‘O, wat ben ik nu aangenaam’. Die aangename sensaties worden door meer patienten gerapporteerd. Zij schrijven geëxalteerde gedichten en innnige bedankbrieven aan hun therapeut. Dit bijvoorbeeld: ... ‘Ik behoor mijzelve niet toe, u niet, niemand, ik ben niet van, niet in deze wereld, maar mijn geheele aanwezen is nabij mijnen Schepper, waarvan mijne ziel alle betooverende indrukken gevoelt.’ Mystieke vervoering en orgastische ontlading zijn altijd met elkaar verbonden geweest en vinden steeds weer een nieuw modevoertuig.
De sessie met Gabriel is een typisch voorbeeld van de kermis-achtige stroming in het magnetisme, waarbij aan de oorspronkelijke bedoeling - genezing - geen recht meer werd gedaan. Juist in het begin van de jaren 50 van de negentiende eeuw was er een opvallende opleving in het magnetisme als modeverschijnsel, dat via de omweg van de Verenigde Staten verhevigd in Europa terugkeerde. Spiritisme en andere gelijksoortige bewegingen gaven ook gelegenheid voor aantrekkelijke experimenten in de benarde en duistere salons van de negentiende eeuwse burgerij.
Tine's reacties stemmen geheel overeen met wat de wetenschap later constateerde als kenmerkend voor een hypnotische suggestie, terwijl ze juist afweken van wat destijds in de handboeken werd beweerd. Zo zou een patient geen herinnering hebben aan wat hij tijdens de trance zegt, maar in werkelijkheid weet hij dat drommels goed. ‘Want’, schrijft Dekker, ‘(en dit verdient opmerking)’ voegt hij tussen haakjes toe, ‘zij herinnerde zich zeer goed al wat zij gezien of gezegd had’.
| |
| |
De handleidingen schreven voor dat de somnambule zich niets meer herinnerde. Daaruit concludeerde men tot het bestaan van een andere geestestoestand, waarin zich heden, verleden en toekomst kunnen openbaren los van het geheugen en de kennis van de proefpersoon, een kelderruimte, een welhaast collectief onderbewustzijn waar men desalniettemin helder kon zien. ‘Schouwen’ in de oude mystieke terminologie.
Er bestond in de eeuw van de Rede een bijzondere behoefte om een tegenwicht te vinden voor de rationele kaalslag van het geestesleven zonder er toch weer God in te mengen. Tegenstand kwam dan ook - behalve van de echte wetenschap, waarover later - van de traditionele religies, die de duivel als inspiratiebron van het mesmerisme zien. Mesmer wordt in een adem genoemd met Cagliostro, bedriegers die ‘zowel in hunnen zedekunde als in hun gedrag eene gemeene zaak maakten met de beruchtste Illuminati van hun tijd, [...]met betrekking tot hun ongeloof, hunne ongodsdienstigheid en humanistische haat tegen Jezus Christus, zijnen dienst en zijne dienaren.’ De veronderstelling dat Christus zijn wonderen door middel van magnetisme verrichtte was natuurlijk godslasterlijk, hoewel er veel voor te zeggen valt.
Het verschijnsel blijft Douwes Dekker bezighouden. Hij doet niet onder voor Bouvard en Pécuchet in zijn omnivore belangstelling voor alle bochten en krochten van de wetenschap. Het Pak van Sjaalman zou niet hebben misstaan in de handen van Flauberts bevattelijke heertjes. In 1860 stuurt Dekker de heren Schuurman, broer van de Schuurman waar Dekker waarschijnlijk op doelt in het volgende citaat, en van Heekeren naar Tine in Brussel, om een kopje thee te drinken. ‘Je weet dat ik zoo dikwijls betreurd heb niet door Schuurman achter de ware zaak van magnetisme, clairvoyance etc. te hebben kunnen komen. Ik had mij vast voorgenomen geen gelegenheid te verzuimen om meer daarvan te weten. Die Van Heekeren (dien ge nu reeds bij u hebt gezien) kent het en ik wil het van hem leeren. Ik heb al een sujet in slaap gemaakt, en al meer proeven gedaan die perfect gelukt zijn. Ja, ik weet zeker dat ik u al zou kunnen helpen aan uw pijn in den rug. 't Is een zonderlinge zaak. Ik ben zelf gefrappeerd geweest van het effect. Mijn bedoeling is echter die zaak te doorgronden en toe te passen. Ik weet nog niet of ik daarin slagen zal, maar het had mij altijd berouwd dat ik vroeger daarop niet meer acht heb gegeven.’
Een mededeling van Mimi over Dekkers experimenten in het biologeren staan in de Volledige Werken een jaar te laat bij een brief die er helemaal niet over gaat. Je komt steeds weer een onvolkomenheid tegen in de 25 prachtbanden, maar dit terzijde. In dat berichtje vertelt ze over de heren Schuurman en van Heekeren en hoe Dekker na een aanvankelijk enthousiasme stopte met de experimenten vanwege gebrek aan ‘loisir’. Ook zegt ze dat hij weleens iemand in slaap had gekregen, maar dat hij zulks niet gaarne deed, omdat hij onzeker was. De dienstbode van onderwijzer Laan bijvoorbeeld, bij wie hij op bezoek was, klaagde over hevige kiespijn. Hij bracht haar in slaap maar kon haar niet zo makkelijk
| |
| |
weer wakker krijgen en bovendien was na een aanvankelijke verbetering de kiespijn weer in alle hevigheid teruggekomen.
Het is mogelijk dat Dekker rond die tijd (1860) de kleine handleiding van Regazzoni heeft aangeschaft. In zijn soort is het een tamelijk nuchtere en concrete gids. In de inleiding gaat de ervaren magnetiseur in op de geschiedenis van het mesmerisme, ‘une grande science à son berceau’. Al het nieuwe lokt tegenstand uit, zegt hij. Eindigde de uitvinder van stoomkracht niet in het gekkenhuis, kennen wij niet allen het lot van Galilei en werd het onderwijs in de chemie niet verboden door het Parlement van Parijs. Geen wonder dat het animaal magnetisme een gelijk lot trof. Het is de bekende drogreden van onbegrepen nieuwlichters. Ze klampen zich eerder vast aan de enkele succesvolle voorganger dan aan het legioen halve garen. Maar wat de achtergrond van de verschijnselen ook mag zijn: ze bestaan, en het mesmerisme is een wetenschap, zegt Regazzoni. Hij komt tot de volgende voorzichtige definitie: ‘le Magnetisme est l'action que la volonté exerce par l'entremise des organes, à l'aide d'un fluide invisible sur tout les êtres de la nature, fluide qui met en correlation les corps les plus éloignés.’ De wil is dan al belangrijker dan het fluidum. In de ontwikkeling van de visie op het werkzame bestanddeel van de kuur is dat een ommekeer.
Aan de losse toon te oordelen serveert de inleiding bekende kost. Daarop volgt een praktische handleiding met overzichtelijke indeling in hoofdstukjes en kopjes en subkopjes en a. b. en c. De benodigde ingrediënten voor een succesvolle behandeling zijn de volgende. De magnetiseur moet in goede gezondheid verkeren, een warmbloedig temperament hebben, en weldoorvoed zijn. Hij moet een sterke wil hebben, een onwankelbaar geloof in de wetenschap die hij beoefent, en een zekere mate van intellectuele ontwikkeling. De patient daarentegen moet tussen de 10 en de 40 jaar zijn, een delicate lichameliijke gesteldheid hebben benevens een nerveus temperament en een passieve wil, hij moet zedelijk impressionabel zijn, en enige intellectuele ontwikkeling is welkom. Verder moet de omgeving rustig zijn, er moet een volmaakte stilte heersen, weinig of geen toeschouwers mogen worden toegelaten, gaarne een droge atmosfeer met voldoende frisse lucht maar zonder tocht. Geen enkele weerstand van een tegengestelde wil, negatief geloof, of neutraliserende morele invloed. Wie dan nog niet kan magnetiseren is een sukkel, lijkt me. Vervolgens beschrijft hij minutieus wat de magnetiseur moet doen met zijn handen en wat er dan met de patient gebeurt of kan gebeuren. Van een katalepsie van de armen tot totale extase en helderziendheid. Hij wijst op de gevaren van het magnetiseren door amateurs, en waarschuwt ervoor dat niet iedereen te magnetiseren is. Bovendien moet de magnetiseur zijn talent aanwenden tot heil van de mensheid. Bonafide aanhangers van Mesmer benadrukken inderdaad allen de hippocratische verplichtingen. Regazzoni heeft zeker kennis genomen van Deleuzes ‘Histoire critique du magnetisme animal’ een tweedelig handboek uit 1813; Deleuze was een leerling van Puységur, die weer een leerling was van Mesmer. Het is een sympathiek boek en
| |
| |
belangrijk in de ontwikkeling van het mesmerisme. Deleuze doet een oprechte poging tot een zo wetenschappelijk mogelijke verantwoording, maar benadrukt ook de humanitaire kant van de therapie. Alle andleidingen en introducties - en dat zijn er nogal wat - behelzen dezelfde elementen.
Op 11 april 1873 noteert Mimi in haar dagboek het volgende: ‘Gister middag had hij nog goed wat geslapen en was dus gister avond helder. Hij liet mij dat stuk van Lubach over Mesmer lezen, in 't album. [De naam van Lubach is ook al gevallen in Dekkers eerder genoemde brief uit 1853 aan zijn broer Jan (NN)]. Dat is een goed stuk zeide hij, maar als alles niet compleet. Wat hij zegt van biologie ben ik met hem eens over clairvoyance. Waarom brengt dat de somnambule en haar bewerkers geen praktisch nut aan. Hoe zou hij verklaren dat opzwellen van de borsten en dikworden van de buik dat Schuurman een meisje liet doen. Men doet dat niet met z'n wil. Bovendien is er een enorm verschil tusschen de magnetische slaap en gevoelloosheid en “wat slaperig te worden” van staren op een punt.’
Dekker is er kennelijk nog steeds niet helemaal uit. Het ‘stuk van Lubach’ is waarschijnlijk het artikel dat onder de titel ‘Mesmerisme’ in het Album der Natuur, jaargang 1852, verscheen. Lubach is in tegenstelling tot wat er achter zijn naam staat in de Volledige Werken geen hypnotiseur of magnetiseur. Integendeel. Lubach was een man van de wetenschap. Onder zijn vele activiteiten was het redacteurschap van het Album der Natuur er een. Zijn stuk over het mesmerisme, waarnaar twintig jaar later in hetzelfde tijdschrift in het aprilnummer van 1873 nog eens wordt verwezen door collega Harting en misschien is het juist dát stuk dat Dekker aan Mimi laat lezen in 1873, is een grote tirade tegen het mesmerisme, de electro-biologie en het magnetisme. Er zijn geen bewijzen voor een bijzondere geestestoestand. Wat er gebeurt tijdens een magnetische sessie is geheel en al te verklaren uit de suggestibiliteit van de mens. Een verschijnsel dat ons ook zonder alle geheimzinnigdoenerij uit het dagelijks leven bekend is. Niets bijzonders dus.
Ook al is ‘geloof’ een eerste vereiste voor het welslagen van een magnetische behandeling en is ‘geloof’ nu juist een element dat met grote argwaan door Dekker wordt bejegend, wat zijn ogen zien is toch een bewijs voor de waarheid van tenminste sommige onderdelen van de magnetische claims. Lubach verklaart niet genoeg, zegt hij. Het opzwellen van de borsten en het dikworden van de buik, door Schuurman bewerkstelligd, acht Dekker toch een bijzonder kunststukje. De vraag is of hij het zelf heeft gezien en wat hij dan heeft gezien. We moeten tot de twintigste eeuw wachten op ondubbelzinnige wetenschappelijk verantwoorde proeven die de onhoudbaarheid van de heilzaamheid van en een bijzondere bewustzijnstoestand onder hypnose aantonen.
In ‘Ideeën’ noemt Multatuli een enkele maal de naam Mesmer in negatieve zin en vinden we een korte passage waarin de magnetiseur en de bioloog als type figureren. ‘Misschien heb ik deze opmerkingen ten onrechte plaats gegeven in de rubriek: opdringen van vooroordeel. Een en ander maakte slechts de voorbereiding uit, om alle volgende vooroordelen met graagte of althans zonder
| |
| |
| |
| |
weerzin te doen aannemen. Zo bestrykt en beduimelt u de magnetiseur. Zo laat u de bioloog tot het anaesthetiseren enige minuten op een bepaald punt staren. Ik voorzie den tyd, dat deze heren hun patienten in een wieg of op den schoot van 'n baker zullen leggen, en voorspel hun een schitterend succes.’
Het woord ‘biologie’ gebruikt hij in de betekenis van elektro-biologie, een duur woord voor het aloude magnetisme, dat bij ons voortleeft in het bijvoeglijk naamwoord ‘gebiologeerd’, zoals in het Engels de naam van Mesmer voortleeft in het werkwoord to mesmerize. Opmerkelijk is dat Multatuli in zijn brieven en persoonlijke gesprekken een stuk minder heftig en negatief is dan in de Ideeën, alsof hij niet helemaal aanhangt wat hij predikt.
In Idee 891 (geschreven en/of becommentarieerd in 1871) gaat hij op de biologie in. In een reeks ideeën over onderwijs, geloof, schepping en natuur vinden we een divagatie over de ewige Widerkehr des Gleichen. Er is niets nieuws onder de zon zegt Multatuli Prediker na. Neem nu de biologie, zegt hij en trekt weer van leer. De keuze van dit voorbeeld is niet toevallig, maar een extra argument tegen de manier waarop de mens zich laat hersenspoelen tot het geloof. Zelf dacht hij dat de biologie - dat is ‘'n verdoving van het denkvermogen’ -, die rond 1850 ‘half Europa in verbazing bracht’, iets nieuws was, totdat hij zich realiseerde dat hij in Indië al eerder in aanraking was gekomen met diverse vormen van biologie die daar voor de aardigheid werden bedreven. En ook de uitspraken van pythia's en orakels in de oudheid kwamen voort uit een dronkenschap zonder drank, een gekunstelde beneveling niet alleen van de priesters en priesteressen maar evenzeer van het publiek. De mens laat zich van alles wijsmaken. ‘Om dit gekkenhuis voor 'n vergadering van verstandigen aan te zien, moet men Onderwys genoten hebben, dat is: men moet zelf gebiologeerd zijn.’
Het is niet vreemd dat Multatuli ook de zogenoemde biologie in zijn betoog tegen het geloof betrekt, gezien de ‘Petit manuel de magnetisme’, waarin zoals gebruikelijk als elementaire voorwaarde voor het welslagen van de behandeling door de magnetiseur ‘een onwankelbaar geloof in de waarheid van de wetenschap die hij beoefent’ wordt geeist van alle deelnemende partijen. Zonder geloof geen resultaat. Dekker fulmineert op dezelfde manier en met dezelfde motivatie tegen het geloof als waarmee de hedendaagse scepticus in zijn kruistocht tegen religie de alternatieve geneeswijzen en de laffe New Age vruchtencocktail van Oosterse en Westerse aftreksels aan de kaak stelt en in de pot nat gooit bij de traditionele godsdiensten.
Nu is het makkelijk een sceptisch geluid te laten horen als een beweging zich al zodanig heeft gediskwalificeerd en een zo hoog charlatan-gehalte heeft dat er geen twijfel mogelijk is over de onwetenschappelijkheid en de schadelijkheid ervan. Moeilijker is het zin van onzin te scheiden als de stand van de wetenschap nog niet de instrumenten geeft om dat te doen of als een beweging met de doodsverachting van een evenwichtskunstenaar op de smalle balk tussen redelijkheid en waanzin balanceert. Niet altijd is van meet af aan het vlees in de kuip te herkennen.
| |
| |
Multatuli zegt dan ook over de verdoving van het denkvermogen: ‘Ik erken dat deze uitdrukking niet opheldert hoe deze verdoving plaats heeft, (...).’ Zijn anti-gevoelens betreffen voornamelijk het kritiekloze geloof dat nodig is om het effect te bewerkstelligen, maar hij ontkent het effect niet en blijft nieuwsgierig naar de precieze gang van zaken. Hij keert zich tegen het geloof omdat juist het geloof de mens ervan weerhoudt naar de waarheid te zoeken. Geloof houdt dom.
Het magnetisme en het mesmerisme hebben vanaf het begin van hun ontstaan met de gebruikelijke tegenwind te maken gehad waaraan elk nieuw of semi-nieuw idee zich blootstelt. Voor een deel waren dat bezwaren uit de hoek van de behoudzuchtige instituties die bang waren voor hun hachje. Het vooruitstrevender deel van de wetenschap gaf aan het nieuwe het voordeel van de twijfel, hoewel menig onderzoeker van naam weinig moest hebben van de wonderdokter uit Wenen, voorloper van die andere wonderdokter uit Wenen. In de negentiende eeuw waren occulte bewegingen, zoals het mesmerisme en het spiritisme minder verdacht dan nu. Ze vielen in een vruchtbare bodem van romantiek en idealisme. Fervente anti-religieuze uitingen en scepsis ten opzichte van het bovennatuurlijke waren opzienbarender en controversiëler dan nu.
Ik keer terug naar de oorsprong van het mesmerisme, dat inderdaad oude wijn in een nieuwe zak was. De oude wijn was de suggestibiliteit van de mens. De nieuwe zak was de wetenschappelijk aandoende benadering die Mesmer koos om voor zijn vinding medische erkenning te krijgen.
Franz Anton Mesmer werd geboren in 1734. Hij studeerde medicijnen in Wenen en promoveerde op een weinig originele dissertatie over de invloed van de planeten op het leven op aarde. Dat gebeurde onder andere door middel van een fluidum dat de materie in beweging en tot leven bracht. Verstoringen in de stroom van dat fluidum veroorzaakten ziekte. Bij die dissertatie liet hij het voorlopig. Hij werd arts. Een aardige arts, die arme mensen gratis behandelde. Toen hij met een rijke weduwe trouwde kon hij zijn wetenschappelijke hobby beoefenen: bewijzen vinden voor het hypothetische fluidum. Hij veranderde van inzicht. Het fluidum was een eigenschap van de materie zelf, die reageerde op planetaire bewegingen. Obstructies konden door magneten worden gladgestreken maar ook door de kracht van een mens die door middel van zijn eigen gezonde overvloed aan fluidum de patient genas. Handen werkten net zo goed als magneten. Mesmers praktijk floreerde. Hij probeerde bij verschillende academies wetenschappelijke erkenning te krijgen voor zijn vinding. In Beieren en later in Berlijn vond hij enige weerklank, maar Wenen lag dwars. Dat werd er niet beter op toen hij de vanaf haar derde jaar blinde pianiste Maria Theresa von Paradies in zijn huis opnam en behandelde. De getalenteerde maar hoogstnerveuze jongedame die binnen luttele maanden drieduizend elektrische shocks had toegediend gekregen van welmenende artsen en die er om het zacht uit te drukken niet op was vooruitgegaan, werd door Mesmer behandeld met rust, aandacht en wat magnetische
| |
| |
strijkerijen. Hij dacht aan dat laatste zijn succes toe te kunnen schrijven, terwijl wij op onze vingers kunnen natellen dat vooral de eerste punten het herstel bevorderden. Ze kon waarachtig weer zo'n beetje zien. Maar pianospelen ging minder goed, juist omdat ze kon zien. Stefan Zweig geeft er een aandoenlijke beschrijving van. De medische stand van Wenen was echter jaloers en dus woedend. Ze zetten de tegenaanval in en voedden vader Paradies met valse praatjes. De keizerin zou de toelage vor de pianiste intrekken. Want een ziende kunstenares is niet zo zielig als een blinde. Bovendien was er sprake van een ongezonde verhouding tussen de dokter en zijn patiente. Vader bestormde gewapenderhand Mesmers villa en ontrukte zijn dochter aan de klauwen van de maniak. Niet lang daarna verviel ze weer in haar oude, lucratieve kwaal: blindheid.
De autoriteiten beschouwden Mesmers praktijk als een publiek gevaar. Mesmer pakte zijn koffers en verdween naar Parijs. Wat daar gebeurde is door Robert Darnton uitstekend beschreven in zijn boek Het Mesmerisme en het eind van de Verlichting. Parijs lag binnen te kortste keren aan de voeten van de exotische dokter met zijn vrijwel onverstaanbare accent. Het was een va et vient van volk. Naast individuele behandelingen ontwierp hij om aan de enorme vraag te voldoen ook groepssessies. Ziektes en kwaaltjes beheersten het leven van de achttiende eeuwse mens meer dan we ons nu kunnen voorstellen. Zonder aspirine, anti-biotica en een behoorlijke tandheelkundige verzorging was het dagelijkse leven een aaneenschakeling van ongemakken, van het graveel tot aan flatulentie en vooral erg vaak kiespijn. De belofte van genezing lokte de menigte aan. Groepsbehandeling was dus erg efficiënt. Een gezelschapje lijders werd aan de zogenoemde bacquet gezet. In een afgedekte teil had Mesmer glas en zand en ijzervijlsel verzameld. Uit die tobbe staken metalen stokken. De bezoekers moesten zo'n stok pakken en/of elkaar een hand geven. Zo liet hij hen dan in gespannen afwachting en in een geheimzinnige duistere atmosfeer wachten op zijn komst. Soms liet hij ook muziek klinken. Liefst de ijle klanken van de glasharmonica. Na verloop van tijd deed Mesmer zijn intrede gekleed in een met sterren en magische tekens bezaaide mantel, een tulband op het hoofd, in zijn hand een zilveren stafje. Die theatrale opkomst was al voldoende voor de eerste convulsies. Hevig stuiptrekkende patientes werden door helpers naar een gecapitonneerd zijvertrek gedragen om aldaar bij te komen. Niet zelden voelde men zich dan ‘o, zo aangenaam’. Velen hadden baat bij Mesmers hokus pokus. En niet de geringste Parijzenaars zochten heil bij zijn methode, of zagen in zijn aanwezigheid en zijn theorieën de oude vermolmde instituties uitgedaagd en de nieuwe tijd
aangekondigd.
Intussen bleef Mesmer officiële erkenning nastreven en onderwierp hij zijn ‘Mémoire sur la découverte du magnetisme animal’ aan toetsing door universiteiten en academies. Hij was de wetenschap werkelijk toegedaan. Het pleit voor zijn ernst en de kracht van zijn overtuiging dat hij geen genoegen nam met de publieke aandacht en de lucratieve praktijk.
Aanvankelijk bleven de academies tamelijk onverschillig, maar naarmate
| |
| |
Mesmer meer aanhang kreeg en zijn buitenstaanderschap aantrekkelijk werd voor subversieve politieke figuren, vond men het noodzakelijk een koninklijke commissie in te stellen om het animaal magnetisme aan een streng onderzoek te onderwerpen. Benjamin Franklin, Lavoisier, Guillotin en Bailly, waarachtig niet de minsten, lieten weinig heel van Mesmers vinding. Het berustte alles op verbeelding en suggestie. Gelijk hadden ze. Maar hoe kwam het dat sommigen zich makkelijker lieten beinvloeden dan anderen, en hoe kon de beinvloeding zo ver gaan? Die vraag stelden ze niet. Wel waarschuwden ze niet ten onrechte voor de mogelijkheid van sexuele dominantie en uitbuiting. Ze zagen het fenomeen van overdracht al schemeren.
Friedrich Anton Mesmer
Zo werd Mesmer enerzijds het voorwerp van mateloze bewondering en van navolging, en anderzijds slachtoffer van een al even mateloze ridiculisering en debunking. De spotprenten uit die tijd spreken duidelijke taal. De grond werd hem te heet onder de voeten en hij sloop weg uit Parijs. De Franse Revolutie legde met haar schokkende gebeurtenissen een mantel van vergetelheid over de Weense wonderdokter en zijn magische praktijken. Hij trok zich terug op het Zwitserse platteland en oefende als eerzaam arts tot op hoge leeftijd de genees- | |
| |
kunde uit. Iedereen dacht dat hij al dood was, tot een geinteresseerd lid van de Berlijnse academie hem op het spoor kwam, kort voor zijn verscheiden in 1816. Het magnetisme smeulde voort, werkte door, ontwikkelde zich en ging een nieuwe fase in.
Justinus Kerner noemt in de eerste biografie van Mesmer (1856) de man een genie die zijn tijd ver vooruit was. Hij haalt hem naar de eigen mid-negentiende eeuw. Kennelijk vielen de ideeën in goede romantische aarde. Latere onderzoekers hebben Mesmer juist geportretteerd als een belegen vertegenwoordiger van een middeleeuws soort magie. De waarheid ligt ertussenin. Mesmers ideeën pasten uitstekend binnen de natuurfilosofie van de achttiende eeuw. Zijn theorie was niet wereldschokkend of revolutionair, maar evenmin oudbakken. De ervaringen die hij in zijn praktijk opdeed waren echter wel degelijk verrassend en intrigerend en vreemd voor hem als wetenschappelijk getraind mens. Om ze te ontdoen van hun angstaanjagende raadselachtigheid moest hij ze in een vertrouwd kader vangen. Daar diende zijn theorie voor. Het merkwaardige doet zich voor dat hij een verschijnsel, de manifestatie van het onbewuste, waarvan de eigenlijke verklaring later in psychodynamische beschrijvingen wordt gegeven, met een ouderwets concept bezweert. Hij had iets ontdekt maar hij wist niet wat. Mesmer had talent maar geen genie. Toch werd het nieuwe dat door zijn methode aan het licht trad wel degelijk herkend als van politieke betekenis. De verkenning van andere dimensies, de opstand tegen oude instituties, leidde in Parijs tot een toeloop van andersdenkenden. In Mesmer en het mesmerisme kentert de Verlichting.
De tijdgeest blies langzamerhand uit een andere hoek. De bekende medicus Hufeland, in 1784 nog tegen, ontwikkelde zich aan het begin van de negentiende eeuw tot een voorstander van het magnetisme. De romantiek met haar belangstelling voor de nachtzijde van de mens, voor het exotische en bovennatuurlijke, verschaft zich via het animaal magnetisme haar eigen toegang tot de mystiek. Natuurlijk werd Mesmers leer niet zonder slag of stoot overgenomen. Zij werd het voorwerp van serieuze studie en velen voegden er hun eigen interpretatie aan toe. Vanuit die rijkdom kon het mesmerisme zich vertakken en vernieuwen in occulte bewegingen als het spiritisme, in de psychotherapie, in de medische praktijk, en in het theater. Het vindt zijn weg in de filosofie van het idealisme en we komen het tegen bij Hegel, Schelling, Fichte en Schopenhauer. De geschiedenis van het mesmerisme en de sporen die het trok in wetenschap en literatuur is een boeiende spiegel van de negentiende eeuw.
De esoterische verbinding tussen het affectieve en het rationele, de holistische opvatting van de mens, die in ons huidige tijdsgewricht weer door zovelen wordt omhelsd voor wie de wetenschap ‘kil’ heet te zijn en reductionistisch, heeft in de romantiek een rijke voedingsbodem. Multatuli was als man van zijn tijd niet ongevoelig voor romantische zinnebeelden. Hij mocht graag wat zwel- | |
| |
gen in zelfvergroting en in onmogelijke dromen. Maar ook was hij een man van tegenstellingen en tegenstrijdigheid. Zijn felle aanval op het geloof, op de hypocrisie, heeft in zijn inzet romantische trekjes maar is naar inhoud pure Verlichting. Daar modelleert hij zich aan Voltaire. Met die instelling en met zijn drang tot weten en tot het stellen van de juiste, verrassende vragen bewijst Multatuli dat hij een bijdrage heeft geleverd aan het filosofisch denken, zoals Wim van Dooren dat in een verhelderend artikel heeft geschreven. Het mesmerisme als nieuwe verschijningsvorm van het menselijk tekort dat eruit bestaat dat de mens zich altijd weer door het geloof een oor laat aannaaien was voor Multatuli een slijpsteen om zijn verbale mes aan te wetten.
|
|