Over Multatuli. Jaargang 22. Delen 44-45
(2000)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Dik van der Meulen
| |
[pagina 42]
| |
Jan Douwes Dekker was in die jaren welvarend tabaksplanter in de residentie Rembang, afdeling Toeban. Hij woonde daar met zijn tweede vrouw Marie Bousquet en zijn twee (vanaf maart 1857 drie) kinderen in het plaatsje Sedong aan de Solo-rivier, op de grens van de residentie Soerabaya. Dat Dekker de plantage van zijn broer heeft bezocht, lijdt geen twijfel. Maar of hij er ‘onderdak’ vond? In elk geval niet voor lang, zoals hij jaren later aan het Tweede-Kamerlid Wintgens schreef. Hij hield het er niet uit, vanwege het misbruik dat particuliere tabaksondernemers als zijn broer maakten van de Javaanse bevolking. In het ‘Rembangsche’, schreef hij: daar waar ik, na myn ontslag te Lebak, met vrouw en kind voorloopig een onderkomen vinden zou - daar kon ik 't niet aanzien! Na twee of drie dagen verblyf, ben ik met myn gezin in den nacht vertrokken, zonder te weten waarheen!Ga naar voetnoot5 Een buurman van Jan, niemand minder dan S.E.W. Roorda van Eysinga, die op dat moment eveneens ‘in de tabak’ was, herinnerde zich: Het liet zich vooruit zien, dat deze twee opbruisende karakters spoedig in botsing zouden geraken. De twee gelijknamige polen moesten elkander afstooten. John [bedoeld: Jan] ontveinsde mij niet, dat hij een uitbarsting voorzag, maar begrijpende, dat Eduard in de gegeven omstandigheden ontvlambaarder dan ooit zijn moest, nam hij zich voor, veel water in zijn wijn te doen. Het baatte niets. Wat gevreesd werd, gebeurde. Er had spoedig een hevige woordenwisseling plaats. Multatuli laadde terstond zijn vrouw en kind op een onaanzienlijk karretje en riep de gastvrijheid in van een opziener.Ga naar voetnoot6 Het misbruik van de Javaan was niet de enige reden. Uit brieven van Dekker uit 1859 blijkt dat hij deelgenoot had willen worden in de onderneming van zijn broer, wat door Jan werd geweigerd.Ga naar voetnoot7 Hoe dan ook: uit de herinneringen van Multatuli en Roorda kan worden afgeleid dat Eduard en Tine Douwes Dekker en hun kind, anders dan wel wordt aangenomen, maar kort bij Jan zijn gebleven. Maar hoe kort, en wanneer precies? Vragen die niet alleen van belang zijn voor Dekkers levensbeschrijving, maar ook omdat het verblijf van betekenis was voor zijn latere werk. Jan Douwes Dekker was immers een van de ondernemers op Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 43]
| |
Java die gebruik maakten van ‘vrije arbeid’, het particuliere ondernemerschap, waartegen Multatuli zich later scherp zou verzetten. In de Java-Bode van 22 november 1856 stond in de lijst van ‘Aangekomen Vreemdelingen van den 17 tot en met den 20 November 1856’: ‘E. Douwes Dekker, van Buitenzorg.’Ga naar voetnoot8 Verblijfplaats: Hôtel des Indes, waar hij een paar maanden eerder al te gast was, toen het nog Rotterdamsch Hotel heette. De 16de zat Dekker blijkens zijn laatste brief aan Tine nog in Bandoeng; kennelijk is hij, zoals zijn voornemen was, toen inderdaad zeer snel naar Batavia gegaan, maar wel met een overnachting in Buitenzorg. Blijkbaar werd al snel duidelijk dat het met de rijstpelmolen niets zou worden, en hebben Tine en hij toen direct maar besloten naar Oost-Java af te reizen. Op 29 november vond de lezer van de Java-Bode de naam Douwes Dekker in de rubriek vertrokken passagiers van Batavia. De Koningin der Nederlanden kwam op 30 november in Soerabaya aan. Een paar dagen later duikt de naam Douwes Dekker dan ook op in de Soerabayase kranten. Op 6 december meldt het Soerabayasch Nieuws- en Advertentieblad onder de op 30 november ‘aangekomen vreemdelingen’ in het Java Hotel: ‘Douwes Dekker, van Toeban’. In De Oostpost, een andere krant voor Soerabaya, staat op 11 december 1856 bij de ‘Aangekomen personen’: ‘4 Dec. Douwes Dekker, van Batavia.’ Nog ingewikkelder wordt het met een nieuwe aankondiging, op 13 december, in het Soerabayasch Nieuws- en Advertentieblad. Daar staat bij de aangekomen vreemdelingen in hotel Montoft: ‘- 9 Dec. Douwes Dekker en familie, en kapt. Florijn, beide van Batavia.’ En in dezelfde krant vinden we op 20 december in deze rubriek: ‘12 Dec. Douwes Dekker, van Bauerno.’Ga naar voetnoot10 Een verwarde kluwen van schijnbaar tegenstrijdige aankondigingen. De Douwes Dekker die op 30 november in het Java Hotel aankwam, ‘van Toeban’, was ongetwijfeld Jan, die zijn broer tegemoet reisde. Eduard schreef zich op 4 december in - al blijft de vraag wat zijn gezin tussen 30 november, de dag dat het schip aankwam, en die vierde december heeft gedaan. De volgende aankondiging, dat de familie Douwes Dekker op 9 december hotel Montoft betrok, kan het | |
[pagina 44]
| |
gevolg zijn van het niet dagelijks verschijnen van het Soerabayasch Nieuws- en Advertentieblad. Het is natuurlijk mogelijk dat ze toen pas in het bewuste hotel trokken (en daarvoor bijvoorbeeld in het Java Hotel hadden verbleven), maar een vergissing is waarschijnlijker, vooral door de laatste mededeling, van 20 december. De herinneringen van Multatuli en Roorda, hoewel lang na de gebeurtenissen opgeschreven, kunnen de vermelding van Douwes Dekker als nieuw aangekomen vreemdeling op 12 december verklaren. Tot zijn definitieve vertrek uit Nederlands-Indië (vermoedelijk april 1857) wordt hij in deze krantenrubriek niet meer genoemd, wat erop wijst dat hij Soerabaya niet meer verlaten heeft.Ga naar voetnoot11 Is het niet denkbaar dat Dekker en zijn gezin in de ochtend van 9 december hotel | |
[pagina 45]
| |
Montoft juist verlieten, om zich naar de plantage bij Toeban te begeven? Daar konden ze dan diezelfde middag nog aankomen. Na een kortstondig stormachtig verblijf gingen ze er weer vandoor: ‘zonder te weten waarheen’, of naar een opzichter, dat is de vraag, maar in elk geval kwamen ze in Bowerno terecht. Dat lag voor de hand. Bowerno was de meest nabije grotere plaats, gelegen aan de hoofdweg naar Soerabaya. Maar het blijft een hypothese, met de krantenberichtjes als enige (wankele) basis, waarbij de veronderstelde ‘vergissing’ in het Soerabayasch Nieuws- en Advertentieblad geen schoonheidsprijs verdient. Bovendien kreeg Dekker in de maanden daarop steeds meer reden om zijn naam niet telkens weer in de kranten vermeld te zien: zijn schuldeisers waren hem op het spoor gekomen. De belangrijkste was de Nederlands-Indische overheid.Ga naar voetnoot12 Maar er was nog een tweede reden om zijn naam niet bekend te maken: uit de kranten blijkt namelijk dat ook Dekkers schoonfamilie zich in Soerabaya ophield, in de personen van Willem van der Hucht en een ‘Baron van Heekeren’ (moet zijn: Van Heeckeren). Mogelijk was dat Dekkers zwager (de man van Tines zuster); die zou in februari secretaris worden op Midden-Java. Zonder twijfel hebben ze Dekker aangesproken op het geld dat hij een paar jaar eerder van Tines tantes had geleend en nog niet had teruggeven. Hierover had hij het een paar maand daarvoor al met ze aan de stok gehad.Ga naar voetnoot13
Dekkers vertrek uit Nederlands-Indië, voorjaar 1857, is in nevelen gehuld. Hij had haast om weg te komen, mogelijk om zijn schuldeisers te ontlopen, maar vermoedelijk ook omdat hij weer eens een plan had bedacht om rijk te worden. Hij nam niet de tijd om zijn vertrek zes weken van te voren in de Javasche courant aan te kondigen, zoals de wet voorschreef, maar vond op 2 april in de plaats daarvan twee mannen bereid voor hem borg te staan: Roorda van Eysinga en J. Hageman JCz., griffier van de landraad te Soerabaya. De resident van Soerabaya ging ervan uit dat Dekker op 3 april met de Koningin der Nederlanden was vertrokken - het stoomschip waarmee hij in november naar de stad was gekomen. Een voor de hand liggende keuze, want de Koningin der Nederlanden was het enige stoomschip dat maandelijks van Soerabaya (via Semarang en Batavia) op Singapore voer. Maar in de passagierslijst van dit stoomschip, opgenomen in de plaatselijke kranten, ontbreekt zijn naam. Ook in Batavia duikt zijn naam niet op, waar het schip een paar dagen voor anker lag. Was hij er op een of andere manier in geslaagd zijn naam uit de krant te houden? Op 12 april vertrok de Koningin der Nederlanden van Batavia naar Singapore. Onder de kop ‘vertrekkende personen’ | |
[pagina 46]
| |
stond Dekker in de Javasche courant van 15 april 1857 vermeld: ‘E. Douwes Dekker voor korten tijd naar Europa.’ Drie dagen later, dat lijkt redelijk. Maar hoe is het te verklaren dat hij pas op 23 en 25 april in de rubriek ‘vertrekkende personen’ van De Oostpost en het Soerabayasch Nieuws- en Advertentieblad kwam - waarmee de personen werden bedoeld die rond die tijd uit Soerabaya vertrokken, en niet van Java in het algemeen? Het is niet uitgesloten dat hij langer in Nederlands-Indië is gebleven dan tot dusver is aangenomen. Maar op z'n laatst zal hij eind april dan toch op weg zijn gegaan, mogelijk zelfs met een van de zeilschepen die geen passagierslijsten afgaven. Hij liet Tine en Edu in Soerabaya achter, waar ze - met financiële steun van Jan, zonder twijfel - in hun logementje bij Montoft bleven wonen.Ga naar voetnoot14 Toen op 1 juni 1857 hun dochter Elisabeth, beter bekend als Nonnie, in Soerabaya werd geboren, bevond Dekker zich (afhankelijk van zijn vertrekdatum) vermoedelijk al in Europa.Ga naar voetnoot15 Ver van zijn gezin, maar buiten bereik van de Nederlands-Indische overheid, zijn schuldeisers en zijn schoonfamilie, die niet langer door de kranten van zijn gangen op de hoogte werden gehouden. |
|