bestaan. Gevolg van feiten, is hyzelf een feit.’ (VW III, p. 90)
Uit de brieven van Dekker blijkt dat zijn eigen vaderschap steeds meer gekenmerkt werd door gevoelens van teleurstelling, woede en zelfs haat tegenover zijn zoon. Deze gevoelens uitte hij niet alleen in zijn persoonlijke correspondentie, ze brachten hem tenslotte tot het bizarre gedrag in de moord-affaire in 1880. ‘Hij moet danig in de war zijn geweest’, concludeert Hans van Straten in Van Blanke radja tot bedelman.
Hoe was het oordeel van Bordewijk over Multatuli als vader? Als hij in Henri A. Etts In rep en roer leest dat Dekker bij de politie navraag heeft gedaan of zijn zoon wellicht de dader is van die gruwelijke moord, toont hij, de schepper van Dreverhaven, geen enkel begrip. Hij schrijft in zijn recensie dat een rechtgeaard vader voor een dergelijk gedrag nauwelijks woorden kan vinden. ‘De moderne psychologie zou hier heel wat te bestuderen vinden. Het gematigdste oordeel zal nog moeten luiden: ongehoord.’ (VW XII, p. 595). Deze auteur die al of niet met moderne psychologie in zijn beste boeken onvergetelijke, maar verwerpelijke personages tot leven had gebracht, blijkt in zijn hoedanigheid van literair criticus te reageren als de gemiddelde correcte burger. En dan met name een burger die gebrek aan zelfbeheersing verafschuwt. Voor de persoonlijkheid van Dekker had hij dan ook nauwelijks begrip.
Andere literatoren, misschien niet toevallig ook grotere bewonderaars van het werk van Multatuli dan Bordewijk, doen wel een poging Dekkers gedrag te begrijpen of zelfs te verklaren, in ieder geval niet volledig te veroordelen. Zo zegt Du Perron in 1940 in zijn Multatuli en de luizen over de verhouding tussen vader en zoon verdiept dat vader Dekker zijn zoon te weinig heeft liefgehad en teveel gehaat, zodat het begrijpelijk was dat de zoon van zijn kant zijn vader haatte, maar hij wilde geen moreel oordeel uitspreken: ‘Wie vermeet zich uit te maken wat mag en niet mag, moet en niet moet, in gevoelsaangelegenheden en tussen intiemste familiebetrekkingen als deze?’ W.F. Hermans gaat verder en probeert een verklaring te zoeken voor het gedrag van Dekker senior. ‘Alle haat en verachting die hij [Dekker] onbewust zichzelf toedroeg, projecteert hij op Edu, alle eigen falen, dat hij voortdurend onder “vonken van schitterende geest had verborgen”, zag hij voor Edu in het verschiet.’ Voor het zogenaamde achterbakse van Edu geeft hij de verklaring dat hij bang was voor zijn vader. Als namelijk Dekker aan zijn zoon vraagt waarom hij nooit zijn mening uitspreekt en zegt wat er in hem omgaat, antwoordt deze: ‘Och ja, weet je Dek, ik heb altijd zo'n angst.’ Maar zijn vader luistert niet, of niet goed, en haat zijn zoon omdat hij niet genoeg door hem bewonderd wordt.
Als persoonlijkheid zijn Multatuli en Bordewijk elkaars tegenovergestelde. En dat is ook zichtbaar in hun vaderschap: Douwes Dekker is extrovert, onbeheerst, onevenwichtig, vol haat. Hij gedraagt zich als een soort Dreverhaven-avant-la-lettre. Bordewijk, de schepper van Dreverhaven, was in het dagelijks leven - als