Over Multatuli. Jaargang 20. Delen 40-41
(1998)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Chantal Keijsper
| |
[pagina 6]
| |
En hij vervolgt: Niet in gelyke mate naar ik hoop, maar toch zeker enigszins, zal ik my te beklagen hebben over de nieuwe (Volks?)uitgaven van de twee eerste bundels myner Ideeën en van den Havelaar. Ik verneem dat de uitgever Funke my, al te grootmoedig, een exemplaar der Ideeën heeft aangeboden! Wat ik overigens weet van den herdruk dier beide werken, vernam ik uit de courant! 't Spreekt dus vanzelf dat er van myne zyde niet de minste verantwoordelykheid voor de correctie dier werken bestaat. En ook zonder gewone correctuur, lag het niet in de rede, dat men den schryver in de gelegenheid hadde gesteld tot het byvoegen van noten, tot weglating, verandering? Niets van dat alles! De hierin tegen my begane lompheid en 't vergryp tegen de rechten en de belangen der Letterkunde, zullen waarschynlyk behoren tot de specialiteit van Nederlandse uitgevery.Ga naar voetnoot3 Deze klacht tegen de situatie in Nederland maakt duidelijk dat Multatuli actief bij de uitgave van zijn werk betrokken wilde worden. ‘Een schryver heeft altyd correcties te maken en die verhoogen de waarde van 'n éditie’, schreef hij op 16 augustus 1871 aan zijn uitgever Funke.Ga naar voetnoot4 Dankzij de bijeengebracnte correspondenties van Multatuli met zijn uitgevers in de Volledige Werken, is het mogelijk nauwgezet na te gaan welke werken er door Multatuli gecorrigeerd zijn en - soms meermalen - herzien zijn, en hoe zijn verhouding met zijn uitgevers; is geweest. Een uitgever was in de negentiende eeuw niet verplicht de auteur te betrekken bij de publicatie van zijn werk. Wanneer een auteur zijn werk aan een uitgever had afgestaan, mocht die verder bepalen wat hij ermee wilde doen. Zo was het dus mogelijk dat een auteur in de kranten las dat zijn boeken naar een nieuwe uitgever waren gegaan die er vervolgens goedkope herdrukken van had uitgegeven. Pas in de ‘Auteurswet 1912’ zouden de rechten van de auteur goed vastgelegd worden. Terug naar Multatuli.
Titelblad van de eerste druk van Max Havelaar. (Collectie Multatuli Museum, Amsterdam)
| |
[pagina 7]
| |
In 1860 maakte Eduard Douwes Dekker op veertigjarige leeftijd als Multatuli zijn entree in de letterkundige wereld met Max Havelaar of de Koffij-Veilingen der Nederlandsche Handel-maatschappij. Het laatste werk van zijn hand, de zevende bundel Ideën, verscheen in 1877. Hierna was hij nog tot 1882 actief met het corrigeren en herzien van herdrukken. Over het schrijven van de Max Havelaar deed Multatuli één maand, de laatste bundel Ideën kostte hem drie jaar ter voltooiing. Multatuli's schrijverschap wordt gekenmerkt door zeer onregelmatige periodes van activiteit. Soms bleek hij in staat binnen een maand een nieuwe bundel voor de pers gereed te maken, dan weer liet hij zijn uitgevers maanden, of zelfs jaren, wachten op nieuwe kopij. In dit proces is nooit verandering gekomen. Door het scheppen van de juiste condities, slaagden sommige uitgevers er evenwel in Multatuli aan het werk te houden.
In 1859 had Multatuli, eervol ontslagen uit 's lands dienst en zonder bron van inkomsten, op een koud pensionkamertje in Brussel zijn eerste boek geschreven waarin de wantoestanden in Nederlands Indië in 239 dichtbeschreven pagina's geschetst worden. Hoe hij de publicatie van dit boek moest aanpakken, wist Multatuli niet. Door zijn langdurige verblijf in Indië, waren zijn contacten met Nederland grotendeels verloren gegaan. Zijn jeugdvriend Arie Cornelis Kruseman was inmiddels een zeer gerenommeerd uitgever te Haarlem geworden, maar die wilde niets van Multatuli's opruiende werk weten. Multatuli had hem namelijk in 1851 vanuit Menado een lange brief geschreven waarin hij Kruseman zijn schrijverscapaciteiten toonde. Dit epistel van 44 pagina's, waarvan Annemarie Kets-Vree in 1996 een nieuwe geannoteerde uitgave heeft laten verschijnen in de Griffioen-reeks, moet de calvinistische Kruseman behoorlijk geshockeerd hebben. In ieder geval heeft hij de brief nooit beantwoord. ‘Onze rigting in denken en doen loopt veel te wijd uiteen, dan dat er, evenmin bij U als bij mij, als fiere mannen, idee zou kunnen zijn van intieme ontmoeting. Geen onzer zou 't begeeren.’Ga naar voetnoot5 schreef hij Multatuli vele jaren later, toen deze hem gevraagd had wat er waar was van het praatje ‘dat ik met U een kontrakt heb gesloten om bij U uittegeven en daarop voorschot zou ontvangen hebben.’Ga naar voetnoot6 Multatuli had hoge verwachtingen van de Max Havelaar. ‘Als ik in drie maanden niet beroemd ben, schrijf ik niet meer. Het moet in eens of niet.’, liet hij zijn vrouw Tine weten.Ga naar voetnoot7 Hij besloot het manuscript naar W.J.V. van Hasselt te sturen, raadsheer in het provinciaal gerechtshof en evenals Multatuli, lid van de vrijmetselaarsloge de broeders van het R+ te Amsterdam. Multatuli had zich in het verleden al eerder tot de leden van deze loge gewend om hun oordeel te vra- | |
[pagina 8]
| |
gen over het door hem geschreven drama De Eerloze.Ga naar voetnoot8 Via Van Hasselt kwam het manuscript van de Max Havelaar in handen van Jacob van Lennep, die er direct enthousiast op reageerde met de - inmiddels beroemd geworden - woorden: ‘'t Is bl... mooi, ik weet het niet anders uit te drukken.’Ga naar voetnoot9 Van Lennep bood Multatuli aan hem te helpen bij publicatie ervan. Maar om het bij een ‘fatsoenlijk boekverkooper’ te laten verschijnen, moest er volgens hem wel een aantal wijzigingen worden aangebracht. Aan Van Hasselt schreef Van Lennep dat Multatuli, indien hij niets wilde veranderen aan het boek, ‘zich dan genoodzaakt [zou] zien het te doen verschijnen bij een boekwurm van slechte reputatie en dan werd zijn werk verward met de schotschriften, die bij zulke volkjes uitkomen. -’Ga naar voetnoot10 Ook Multatuli's broer Jan Douwes Dekker, bij wie Tine en de kinderen op dat moment logeerden, was dezelfde mening toegedaan: ‘Ik geloof niet dat een uitgever van reputatie het zal willen uitgeven zoo als het daar ligt.’Ga naar voetnoot11 Maar natuurlijk was het Van Lennep vooral te doen om het boek zo min mogelijk politieke aandacht en invloed te laten krijgen. Met een rode pen ging Van Lennep vervolgens door het manuscript: data en plaatsnamen werden in puntjes veranderd en de spelling werd gewijzigd. Het boek zou worden gepubliceerd door de Amsterdamse uitgever en boekverkoper Joost de Ruyter (1802-1880), een vriend van Van Lennep. De Ruyter had in 1844 de boekhandel en uitgeverij van P. Meyer Warnars overgenomen, bij wie hij 23 jaar in dienst was geweest. De Ruyter gaf weinig uit, vermeldenswaard is de uitgave van Bilderdijks Geschiedenis des Vaderlands, waarvan de eerste delen bij Meyer Warnars waren verschenen. In 1880 werd de zaak overgenomen door Weyting & Brave.Ga naar voetnoot12
Om een contract met De Ruyter te kunnen afsluiten inzake de uitgave en winstdeling van de Max Havelaar, vroeg Van Lennep Multatuli het kopijrecht af te staan. Die ging hiermee accoord en stuurde per kerende post een briefje waarin hij afstand deed van zijn rechten op het boek. Begin februari 1860 werd het contract tussen Van Lennep en De Ruyter ondertekend.Ga naar voetnoot13 Ondertussen had De | |
[pagina 9]
| |
Ruyter Multatuli's Brief aan de kiezers te Amsterdam gepubliceerd om het lezerspubliek alvast met het pseudoniem Multatuli kennis te laten maken.
Brief van De Ruyter aan de boekhandelaar D.J. Wilterdink, waarin hij onder meer schrijft weinig uit te geven. (Collectie Bibliotheek kvb, Amsterdam).
Van Lennep regelde een auteurshonorarium van f200, - per maand gedurende een half jaar, waarna Multatuli een percentage van de winst zou worden uitgekeerd. Van Lennep corrigeerde zelf de drukproeven. Multatuli wilde graag bij de publicatie betrokken worden, maar Van Lennep wilde hier niets van weten. Aan Tine schreef Multatuli het jammer te vinden dat hij niet bij de druk kon ‘surveilleren voor het verbeteren der drukproeven. Als ik geld had zou ik er over denken om het hier te laten drukken dan kon ik zelf de proeven corrigeren blad voor blad.’Ga naar voetnoot14 Naast Van Lennep heeft Multatuli's broer Jan ook wijzigingen in het manuscript aangebracht: op 11 november 1859 schreef Multatuli namelijk aan zijn vrouw dat het ‘heel goed’ was dat Jan de schrijffouten verbeterd had.Ga naar voetnoot15 Op 4 mei 1860 zag de Max Havelaar het licht en was in twee delen voor f4, - verkrijgbaar in de boekhandel. De oplage bedroeg 1300 exemplaren. Enthousiast schreef Multatuli aan Van Lennep: ‘Ik heb mijn Max, ik heb mijn Max! Hartelijk dank voor al de zorg.’Ga naar voetnoot16 Multatuli was ingenomen met de vormgeving van het boek, aldus blijkt uit een brief aan De Ruyter van 15 mei 1860, waarin hij schrijft: ‘Als het debiet evenredig is aan de zorg die ten koste is gelegd aan het toilet van 't boek, ben ik dubbel tevreden.’Ga naar voetnoot17 Binnen een maand gingen er meer dan 400 exemplaren over de toonbank, maar daarna werd het snel stil rondom het boek.Ga naar voetnoot18 Van Lennep en De Ruyter spanden zich nauwelijks in om het boek in de publiciteit te brengen; het lag zelfs niet in de etalage van De Ruyters boekwinkel! Aan Multatuli's verzoek om exemplaren naar Nederlands Indië te versturen, werd voldaan met de verzending | |
[pagina 10]
| |
van slechts dertig exemplaren. Een boze en teleurgestelde Multatuli schreef aan Van Lennep: ‘Dat gij tevreden over hem [De Ruyter, ck] zijt, beduidt niets, - - maar ik heb marktschreeuwenrij noodig, en de R. [Ruyter, ck] is geen marktschreeuwer.’Ga naar voetnoot19 Om een groter publiek voor zijn boek te bereiken, verlangde Multatuli een volksuitgave die goedkoper zou zijn dan de f4, - van de eerste druk. Dit bedrag was immers het weekloon van een arbeider in die tijd.Ga naar voetnoot20 Toen Van Lennep noch De Ruyter aan dit verzoek gehoor gaven, vroeg Multatuli het kopijrecht terug zodat hij het boek bij een andere uitgever in een volksuitgave kon laten verschijnen. Van Lennep was echter niet van plan hiervan afstand te doen en een proces volgde. Multatuli verloor. ‘'k Heb zo-even een vonnis gelezen. Men zegt daarin, geloof ik, dat niet ik, maar de Heer De Ruyter den Havelaar heeft geschreven. Dat niet ik, maar de Heer Van Lennep zich verzet heeft tegen hollandsch - indische geweldenary. Dat niet Max en Nonnie, maar de kinderen van die heren gebrek lyden om den opstand huns vaders tegen goddienende schelmery...’, merkte Multatuli sarcastisch op in de eerste bundel Ideën, waar hij op dat moment aan werkte.Ga naar voetnoot21 In november 1860 bracht De Ruyter een ongewijzigde herdruk van het boek als tweede druk uit en enkele maanden later werd een nieuwe ongewijzigde herdruk uitgegeven, die op de titelpagina niet derde druk maar tweede druk vermeldde. Deze door Kets-Vree ontdekte ‘dubbeldruk’ werd waarschijnlijk zelfs zonder Van Lennep daarvan op de hoogte te stellen, door De Ruyter gepubliceerd.Ga naar voetnoot22 Van beide uitgaven werd Multatuli niet op de hoogte gebracht. Overigens bleef Van Lennep zeer correct het honorarium overmaken en werd dit later omgezet in een jaarlijks percentage van de winst. Ook na Van Lenneps overlijden in 1868 kreeg Multatuli van diens erfgenamen jaarlijks een aandeel in de winst uitgekeerd. De zaak Van Lennep wordt door Multatuli verschillende malen in zijn boeken te berde gebracht, zo schrijft hij bijvoorbeeld in de eerste bundel Ideën: ‘Mr Van Lennep, ik heb u den Havelaar niet verkocht. Ik heb, op uw verzoek, u 'n stuk papier gegeven, waarin ik verklaarde: dat manuscript aan u af te staan in vollen eigendom “om u in staat te stellen een contract te sluiten met 'n uitgever”. In datzelfde stuk erkende ik, tevens op uw verzoek: “den vollen prys daarvoor ontvangen te hebben.”’Ga naar voetnoot23 En later schrijft hij in de ‘Aantekeningen’ bij deze bundel: | |
[pagina 11]
| |
Het boek had terstond in goedkope editie moeten verschynen om, door 't eensklaps opwekken van de publieke opinie, de Regering te dwingen tot recht doen. Met dat doel was 't geschreven, en dit was ook de afspraak met den heer Van Lennep, toen ik hem op zyn verzoek, de onderhandelingen met 'n uitgever opdroeg.Ga naar voetnoot24 Ondertussen was Multatuli aan een nieuw boek begonnen dat de voorlopige titel Fancy kreeg, maar uiteindelijk als Minnebrieven zou worden gepubliceerd. Hij leerde de Amsterdamse boekhandelaar-uitgever Frans Christiaan Günst (1823-1885) kennen, die het wel wilde uitgeven. Als mede-oprichter van de vrijmetselaarsvereniging De Dageraad en van het gelijknamige tijdschrift, richtte Günst zich als uitgever vooral op gelijkgestemde zielen. Hij verzorgde bijvoorbeeld de publicaties Licht- en schaduwbeelden uit de binnenlanden van Java van F. Junghuhn, Wat is vrijmetselarij van M.S. Polak en Geen volksbeschaving, geen volksheil van E.H. Hartman. In 1866 verhuisde hij van de Nieuwezijds Voorburgwal naar de Kalverstraat.Ga naar voetnoot25
Frans Christiaan Günst (Collectie Multatuli Museum, Amsterdam)
Naast Minnebrieven, dat op 18 augustus 1861 in een oplage van 1500 exemplaren voor f1,50 in de winkel lag,Ga naar voetnoot26 bracht Günst een aparte uitgave van Het Gebed van den Onwetende in de handel, dat eerder in het tijdschrift De Dageraad was afgedrukt. Multatuli toonde zich tevreden over deze uitgever, bij wie hij in de gelegenheid werd gesteld drukproeven van zijn werk te corrigeren en tevens zijn ideeën over de typografische vormgeving te uiten.Ga naar voetnoot27 Hij noemt hem in een brief aan Tine een ‘heel makkelijk (ja al te makkelijk) mensch hij is slordig en als koopman niet solide. Dit nu maakt den omgang makkelijk, maar wat hulp in geld aangaat ongemakkelijk.’Ga naar voetnoot28 Ook van dit boek had Multatuli de kopijrechten aan de uitgever afgestaan.Ga naar voetnoot29 Günst wordt door Multatuli onsterfelijk gemaakt in Minnebrieven: ‘Die Günst staat zeer ongunstig bekend - gij begrijpt dat die geestige woordspeling niet van | |
[pagina 12]
| |
mij is, ik hoorde het van een Dominee die ongunstig bekende Günst zal helpen, als hij kan. Hij zal discompteren! En als deze niet mocht kunnen helpen, ga dan bij Meyer op den Vijgendam, waar Voltaire te koop ligt, en 't gebed van den Onwetende, van den krankzinnigen Multatuli, en veel ander zedeloos geschrijf. Bij zulk volk moet ge wezen!’Ga naar voetnoot30
Titelblad van de eerste druk van Minnebrieven. (Collectie Multatuli Museum, Amsterdam)
Multatuli verbrak zijn belofte om ook zijn toekomstige werk bij Günst te laten verschijnen, toen deze niet in staat bleek hem het gehele beloofde honorarium van f1500, - voor Minnebrieven te betalen.Ga naar voetnoot31 In 1869 zou Günst van Multatuli nog eenmaal een brochure, getiteld De Maatschappij tot Nut van den Javaan, uitgeven. Eind april 1861 had de Rotterdamse uitgever Henricus Nijgh met Multatuli contact gezocht om hem te vragen een brochure te schrijven over ‘een toestand uit Indie zooals gij U zult kunnen voorstellen dat die bij zoodanige overstrooming is’.Ga naar voetnoot32 De opbrengst van het werkje zou ten goede komen aan de slachtoffers van de watersnoodramp in Nederlands Indië. Multatuli besloot zijn medewerking te verlenen en schreef Wijs mij de plaats waar ik gezaaid heb. De uitgave verscheen in mei, Multatuli schreef erover aan Tine: ‘Ook die brochure W.m.d.p.w.i.g.h. is weer niet zoo uitgegeven als 't moest. Nijgh wil er namelijk niet de gewone boekverkoopers procenten op geven, en nu werken alle boekverkoopers tegen.’Ga naar voetnoot33 Toch was de opbrengst van het werkje niet gering: f1315,99, blijkens een bericht in de Nieuwe Rotterdamsche Courant.Ga naar voetnoot34 De samenwerking met Nijgh was eenmalig; er zou geen werk van Multatuli meer bij deze uitgever verschijnen.
Rudolf Charles d'Ablaing van Giessenburg (1826-1904) werd Multatuli's volgende uitgever. Na een aantal betrekkingen in Nederland en Indië te hebben gehad, vestigde d'Ablaing zich in 1850 als boekhandelaar-uitgever te Amsterdam. Tot 1853 dreef hij de zaak samen met J. Stemvers, waarna hij de ‘libraire étrangère’ onder de firmanaam R.C. Meijer (dit was zijn achternaam van moederskant die hij gebruikte tot hij door zijn vader wettig erkend werd) zelfstandig voortzet- | |
[pagina 13]
| |
te. De boekhandel was gevestigd op de Vijgendam (thans de Dam).
Rudolf Charles d'Ablaing van Giessenburg (Collectie Multatuli Museum, Amsterdam)
Evenals Günst behoorde d'Ablaing tot de kring van De Dageraad; van 1856 tot 1864 was hij voorzitter van deze vereniging. Daarnaast was hij een van de mede-oprichters van het tijdschrift met dezelfde naam. Hij vertaalde verschillende vrijdenkers-werken en publiceerde zelf onder het pseudoniem Rudolf Charles. Naast werken van Voltaire en Hugo gaf hij onder meer Le testament de Curé Meslier van Jean Meslier uit en vele vertalingen en uitgaven van de tweede golf saint-simonisme in Nederland.Ga naar voetnoot35 Hoewel deze uitgever evenmin vermogend was, had Multatuli - sinds 1860 met hem bevriend - hem in 1862 benaderd om zijn volgende boek te laten uitgeven. ‘Jammer dat Meijer de boekverkoper op den Vijgendam niet rijk is. Dat zou de flinkste medestander zijn die er te krijgen is. Hij is entier.’, schreef hij zijn vrouw.Ga naar voetnoot36 D'Ablaing was op zijn beurt zeer onder de indruk van Multatuli's talent, waarover hij hem in een van zijn eerste brieven schrijft: - Gij hebt de gaaf invloed uit te oefenen, en den tijd dien gaaf te benuttigen. Ik mis beiden, dat weet ik, maar ik weet ook dat ik niet minder dan gij blaak voor waarheid en regt, en daarom zal mijn afgunst juist mij ten prikkel dienen U tot strijd aan te sporen ja - U zelfs nog, want gij hebt nog moedeloze oogenblikken, - en waar ik niet verwinnen mag, wil ik tenminste dat gij, - gij die nog meer gehaat en vervolgd wordt dan ik, gij die de magtigen openlijk durft smaden, en den zwakken uw vriend noemt, - dat gij in weerwil van hemel en hel verwint, - verwint met mijne medewerking.Ga naar voetnoot37 | |
[pagina 14]
| |
De eerste weken van 1862 verbleef Multatuli in Brussel waar hij de brochure Over Vrijen Arbeid in Nederlandsch-Indië en de tegenwoordige Koloniale Agitatie schreef. Hiervan lagen in januari de eerste vier vellen in de boekwinkel; de twee delen waren uiteindelijk voor f0,60 per deel in een oplage van waarschijnlijk 1100 exemplaren te koop.Ga naar voetnoot38 Ondertussen werd door Multatuli een begin gemaakt aan een bundel die hij Ideën noemde. Het zou het eerste deel worden van een in totaal uit zeven bundels bestaande reeks. D'Ablaing liet Multatuli de drukproeven corrigeren, waarbij hijzelf gewoonlijk de eerste correctie uitvoerde.Ga naar voetnoot39 Hij gaf Multatuli tevens de vrijheid diens specifieke aanwijzingen voor het zetten van titelpagina's, tekstpassages etc. te geven. Over Vrijen Arbeid vond Multatuli bijvoorbeeld mooi gedrukt, het papier vond hij ‘flink’. Verder noemde hij de eerste bundel Ideën ‘heerlijk gedrukt, een ware prachtuitgave’.Ga naar voetnoot40 D'Ablaing werd Multatuli's eerste lezer toen die hem om inhoudelijk commentaar ging vragen: ‘Lees eens aandachtig vel 1 - ik meen niet als corrector maar als uzelf - en zeg me of 't 15 cents waard is? Ik heb oogenblikken dat ik alles zoo flaauw vind en onbeduidend -’, schreef hij midden februari 1862. De beide werken werden voor gezamenlijke rekening uitgegeven; Multatuli behield dus de kopijrechten. Na de afrekening zou hij f25, - per vel voor toekomstig werk gaan vragen.Ga naar voetnoot42 D'Ablaing bleek echter al snel niet in staat Multatuli van geregelde inkomsten te voorzien. Daarover schreef hij de Erven Ketjen te Zutpen: ‘Mijne eigene geldsmiddelen laten mij niet toe, hoe gering ook, vooruit te betalen. De werken die Dekker schrijft leveren hem dus op dit oogenblik niets op.’Ga naar voetnoot43 Zijn financiële situatie verslechterde nog meer doordat Multatuli geregeld onverhoeds het schrijven staakte om zich met andere zaken bezig te gaan houden. D'Ablaing moest dan de zetters opdracht geven het werk te stoppen waarna hij de nog onbedrukte vellen door de papierleverancier trachtte te laten terugnemen - met verlies uiteraard. Multatuli zag zich op zijn beurt genoodzaakt op een andere wijze aan inkomsten te komen. Hij besloot tot het geven van een aantal lezingen in Frascati te Amsterdam. De opbrengst hiervan, samen met geldelijke steun van zijn broer Jan, stelde hem in staat de bundel Ideën te voltooien. | |
[pagina 15]
| |
Boekhandel van Rudolf Charles d'Ablaing van Giessenburg te Amsterdam. (Collectie Bibliotheek kvb, Amsterdam)
Drukproef van de eerste pagina van de eerste bundel Ideën. Het eerste Idee werd door Multatuli pas in een later stadium toegevoegd. (Collectie UB, Amsterdam)
Aanvankelijk was het de bedoeling om de Ideën in folioformaat als een soort dagblad te laten verschijnen. Dit plan kon echter geen doorgang vinden toen het dagbladzegel tegen alle verwachtingen in (nog) niet werd afgeschaft.Ga naar voetnoot44 De bundel werd vervolgens in losse afleveringen, voorzien van (voorlopige) omslagen, in de handel gebracht, de gehele bundel met het definitieve titelblad en de definitieve band was in een oplage van 1100 exemplaren op 13 november 1862 voor f4, - verkrijgbaar. D'Ablaing toonde zich zeer positief over de verkoop van de bundel. Multatuli schreef zijn vrouw op 12 februari 1862 dat het intekenaren ‘stormt’ en in een brief van latere datum: ‘De Ideen worden gevraagd dat Meijer zegt: Jij met je Ideen, ik heb geen tijd om te eten, zooveel bestellingen!’Ga naar voetnoot45 Een gift van f1000, - bezorgde Multatuli in deze periode enig financieel soelaas, voor d'Ablaing betekende dit voorlopig geen nieuwe kopij. Multatuli vertrok met de noorderzon en pas maanden later vernam d'Ablaing een nieuw | |
[pagina 16]
| |
teken van leven. Multatuli beloofde direct een nieuwe bundel Ideën te gaan schrijven, maar tot daden kwamen hij niet. D'Ablaing die reeds opdracht tot drukken van de eerste vellen had gegeven, moest de zetters en drukkers vragen de persen stop te zetten en het zetsel te distribueren. Het is niet verwonderlijk dat de vriendschappelijke én zakelijke verstandhouding tussen deze twee onafhankelijke geesten in deze tijd bekoelde. ‘Over Dekker zou ik een boekdeel kunnen schrijven’, schreef d'Ablaing op 27 januari 1863 aan Dr. A. de Lespinasse. Ik pretendeer hem beter te kennen dan iemand anders. Hij is hoogst begaafd; doch wordt door de weelderigheid van zijn genie vervoerd alleen intuitief te handelen. Van daar zijne gebreken. Wijt ze hem niet te zeer; want ik verzeker u, ze zijn geene gepremiteerde boosheden. Hij ziet helder, doch vaak eenzijdig. Nog Zaturdag l.l. heb ik hem gezegd, dat hij geene verdienste had van wat hij hij deed, omdat het uit zijn gemoed opwelde. Verdienste veronderstelt een voorafgegaan streven, een strijd, eene overwinning, gelijk b.v. voor hem: zuinig zijn, en voor mij: het boekverkooper spelen. -Ga naar voetnoot46 En in d'Ablaings aantekeningen lezen we: Multatuli is een moderne narcissus. Hij is zoo verliefd op zich zelf dat hij zijne gebreken als begaafdheden aanmerkt. Peinzen doet hij nooit; zijn zeer ontvankelijke geest dartelt, en stoeit met de indrukken die hij ontvangt. Zijn pen geeft terug de beelden die daaruit geboren worden. Bijna uitsluitend met zich zelf bezig bestaat het grootste gedeelte van zijn arbeid uit het likken van zijn portret en het oppoetsen van den breeden vergulden lijst dien hij zelf er om gemaakt heeft.Ga naar voetnoot47
Voorlopig omslag van de Ideën. (Collectie UB Amsterdam)
Toch voltooide Multatuli de tweede bundel Ideën nog voor d'Ablaing, waarvan de eerste afleveringen in 1864 het licht zagen en de gehele bundel in 1865 persklaar kwam. Om Multatuli dicht bij zich in de buurt te houden, verbouwde d'Ablaing met hulp van de Dageraadsmannen de zolderkamer boven zijn boekhandel in de hoop dat Multatuli hier vlijtig zou gaan werken. Even leek het daar ook op: Multatuli voelde zich snel thuis in zijn nieuwe woning en werkte er hard. Enkele maanden later vertrok hij echter naar Parijs om er over politiek te gaan praten en mee te werken aan een Franse vertaling van de Max Havelaar; hij liet zijn uitgever | |
[pagina 17]
| |
radeloos achter. Ontgoocheld keerde hij enkele maanden later terug; geen van zijn plannen had enig resultaat opgeleverd. Het contact met d'Ablaing werd steeds slechter en bereikte zijn dieptepunt toen d'Ablaing aanbood Multatuli's kopijrechten te kopen om zo diens schulden te vereffenen.
Circulaire waarmee Christiaan van Helden bekend maakte dat hij de zaak van zijn vader had overgenomen. (Collectie Bibliotheek kvb, Amsterdam)
In 1864 bood Günst d'Ablaing voor f200, - de Minnebrieven aan, maar d'Ablaing had geen geld.Ga naar voetnoot48 Twee jaar later probeerde d'Ablaing wél de rechten van de Max Havelaar te kopen, maar Van Lennep weigerde. De laatste druk van het boek was toen nog niet uitverkocht.Ga naar voetnoot49 In 1866 verhuisde Multatuli met Mimi naar Duitsland. ‘Dekker zit nog altijd te Coblenz, naar ik hoor’, schreef d'Ablaing aan N. Braunius Oeberius, ‘want sedert hij gezien heeft dat hij mij niet verder plunderen kon, ontving ik geen taal of teeken meer van hem.’ En hij vervolgde: ‘Het zal mij hoogst aangenaam zijn voortaan niets meer met Dekker of zijne familie te doen te hebben; het is een rechte zigeunerstroep, ongelukkig degene die er mede in aanraking komen.’Ga naar voetnoot50 In het voorjaar van 1867 zijn van de eerste twee bundels Ideën nog 275 respectievelijk 425 exemplaren over.Ga naar voetnoot51 Van de overige Multatuli-uitgaven zijn tussen de 200 en 450 exemplaren nog onverkocht; van de bloemlezing die d'Ablaing in 1865 had uitgegeven zijn dan nog 575 exemplaren over. Voor zijn toekomstige werk was Multatuli gedwongen naar de Christiaan van Helden (1839-1900), Amsterdams boekhandelaar-uitgever en tevens eige- | |
[pagina 18]
| |
naar van een leesinrichting, te stappen, omdat die hem in het verleden een fors geldbedrag had geleend.Ga naar voetnoot52 D'Ablaing was hiervan op de hoogte en bood Van Helden op 12 maart 1867 zijn Multatuli-uitgaven met de bijbehorende kopijrechten te koop aan. Hij vroeg f20, - per vel voor het kopijrecht: in totaal telden zijn Multatuli-uitgaven 88 vel. Voor de restantexemplaren vroeg hij 4½ cent per vel.Ga naar voetnoot53 Maar ook deze volgende uitgever zou financieel niet in staat blijken Multatuli voor langere tijd aan zich te binden; op het aanbod van d'Ablaing kon hij niet ingaan.
Multatuli schreef de brochure Een en ander naar aanleiding van J. Bosscha's Pruisen en Nederland en begon aan een nieuwe bundel Ideën. Er werd met Van Helden een honorarium van f40, - per vel afgesproken, waarvan f20, - per vel zou worden ingehouden tot Multatuli's schuld was afbetaald. Na de verschijning van de eerste twee afleveringen Ideën leek Van Helden plotseling van deze planeet te zijn verdwenen: hij beantwoordde Multatuli's vele smeekbedes om geld niet en het zetten en drukken van de derde aflevering leek te zijn stopgezet. Op 18 oktober 1870 schreef een radeloze Multatuli: ‘Van Helden, Ik geef U kennis dat ik door nood geperst, heden werk maak van eenen anderen uitgever. De vraag is of ik in 't leven blyven kan, tot ik daarin geslaagd ben. Dat ik niet verhongerde is waarlyk uwe schuld niet.’Ga naar voetnoot54 In telegramstijl vervolgde hij:
Titelpagina's van de 3e bundel Ideën, waarvan zowel C. van Helden als G.L. Funke de uitgave hebben verzorgd. (Collectie Multatuli Museum, Amsterdam).
| |
[pagina 19]
| |
Gy begrypt d.[at] i.[k] m.[y] voor myne l.[ezers] zal moeten verantw. [oorden] over t afbreken myner Ideën, hetgeen me na 't gebeurde met Ned. & N, [de bladen Nederland en Het Noorden] dubbel benadeelt. Elke Uitg.[ever] by wien ik my aanmeld zal geloven dat ik niet doorwerk. Ik vraag U of de pers op my gewacht heeft? Of er ooit gebrek was aan kopy? Of ik ooit proef heb aangehouden? Of ik ooit last veroorz.[aak] door omslachtige correctie? Ik vraag U of ik oorzaak ben van den breuk die er nu - voor de hoeveelste maal reeds - weder in myn werk ontstaat. In 1871 ging Van Helden failliet.
Andermaal zonder vaste inkomsten ging Multatuli met de onlangs voltooide brochure Nog-eens: Vrye-Arbeid in Nederlandsch-Indië op zoek naar een nieuwe uitgever. Hij benaderde hiertoe de bevriende Sneekse boekhandelaar-uitgever Toussaint Bokma, maar die weigerde.Ga naar voetnoot55
Jan Waltman jr. (Collectie Bibliotheek kvb, Amsterdam)
Via een van zijn bewonderaars, J. van Gennep, kreeg baron A.L. van Plettenberg het manuscript in handen. Deze benaderde vervolgens de Delftse uitgever Jan Waltman jr. (1839-1891) en de brochure lag eind december voor f1,25 al in de boekwinkel. Welke Waltmans motieven zijn geweest om Multatuli te gaan uitgeven, is niet bekend. Het is in ieder geval zeer merkwaardig dat deze uitgever, die zich geheel niet met literaire publicaties bezighield, een van Multatuli's vaste uitgevers zou worden. Naast een uitgeverij bezat Waltman tevens een technische boekhandel; zijn fonds bestond voornamelijk uit leerboeken, bestemd voor de studenten van de Technische School. In 1878 associeerde hij zich met J. Muusses, waarbij de firmanaam J. Muusses & Co. werd. De Multatuli-uitgaven werden bij deze firma ondergebracht. Elf jaar later ging hij weer voor eigen rekening verder, geholpen door zijn zoon Wijnandus.Ga naar voetnoot56
Van Plettenberg trad aanvankelijk als intermediair op tussen Multatuli en Waltman en regelde een honorarium van f40, - per vel. Waltman werd hiermee Multatuli's eerste uitgever die hem een vast bedrag per vel toezegde en dit ook telkens stipt op tijd betaalde. In 1871 gaf hij Duizend-en-eenige hoofdstukken over | |
[pagina 20]
| |
Specialiteiten uit. Voor deze uitgave werden het auteurshonorarium, de verspreiding van 1600 exemplaren en de auteursrechten contractueel geregeld.Ga naar voetnoot57
Titelblad van Millioenen-Studiën. (Collectie Multatuli Museum, Amsterdam)
Toen Van Plettenberg het jaar daarop naar München vertrok, kwam er een briefwisseling tussen Multatuli en Waltman op gang, die tot 1884 zou duren.Ga naar voetnoot58 Het contact dat aanvankelijk zakelijk was en zich beperkte tot het vragen van honorarium en het sturen van drukproeven, ging na verloop van tijd een steeds vriendschappelijker karakter vertonen. In 1875 bezocht Waltman Multatuli en Mimi in Wiesbaden. Multatuli corrigeerde drukproeven en herzag zijn werk voor herdrukken. Hij toonde zich zeer tevreden over de proeven, waarover hij Waltman op 13 november 1873 schreef: ‘Ik verlang nooit mooier druk en zuiverder proeven als ik van U gekregen heb.’Ga naar voetnoot59 Hij raadde zelfs zijn andere uitgever Funke - over wie hieronder meer - aan om eens naar Waltmans drukken te kijken. Een aantal vormgevingsaspecten, zoals het lettertype, het zetwerk en het papier, komen we niet tegen in Multatuli's brieven. Wellicht heeft Waltman die zaken alleen met de zetters en drukkers besproken.
In het najaar van 1870 werden op een boekenveiling van G. Theod. Bom de laatste 22 exemplaren van de Max Havelaar met het bijbehorende kopijrecht aangeboden.Ga naar voetnoot60 De Amsterdammer Karel Hermanus Schadd (1841-1913) - een van de eersten die in Nederland op grote schaal uitgaven tegen ramsjprijzen aanbood - kocht het boek voor f2000, - en gaf er in 1871, zonder Multatuli daarover in te lichten, een herdruk van uit. Naast de uitgave in post-octavo formaat voor f2,40, was het voor de welgestelden mogelijk een exemplaar in royaal-octavo op handgeschept Hollands papier te kopen voor f7,50. Hiervan werden slechts honderd exemplaren vervaardigd. Dat Schadd voornamelijk geïnteresseerd moet zijn geweest in snelle winst uit ongecorrigeerde herdrukken, blijkt wanneer Multatuli hem via een gezamenlijke kennis het manuscript van zijn toneelstuk Vorstenschool ter publicatie aan- | |
[pagina 21]
| |
biedt. Schadd weigerde; publicatie tegen een hoog honorarium leek hem ‘vrij onraadzaam’.Ga naar voetnoot61
Ook de kopijrechten van d'Ablaings Multatuli-uitgaven (Over Vrijen Arbeid, de eerste twee bundels Ideën en de verzamelde stukken) gingen op een nieuwe uitgever over: George Lodewijk Funke (1836-1885).Ga naar voetnoot62 Deze uitgever bracht zijn leertijd door bij de boekhandelaren J.H. Gebhard, W.P. van Stockum en A.C. Kruseman. In 1863 vestigde hij zich met een geleend bedrijfskapitaal van f2000, - aan de Blauwburgwal te Amsterdam.
Karel Hermanus Schadd Collectie Bibliotheek kvb, Amsterdam)
Samen met de hierboven genoemde Schadd was hij veel op fondsveilingen te vinden. Van 1867 tot 1871 was hij tevens redacteur van het Nieuwsblad voor den Boekhandel. In 1870 richtte hij samen met Pieter van Santen Het Nieuws van den Dag op, dat in 1885 met een oplage van 37.488 exemplaren, was uitgegroeid tot de meest gelezen krant van Nederland.Ga naar voetnoot63 In 1870 verhuisde Funke naar de Herengracht waar hij zijn boekwinkel uitbreidde met een antiquariaat. Zijn fonds bevat vele werken van bekende auteurs, zoals J.J. Cremer, J.P. Heije en C. Busken Huet. Zijn fonds bestond verder uit theologische en stichtelijke werken, natuurwetenschappelijke studies, onderwijsboeken en volksgeschriften. In 1873 verhuisde hij naar de Nieuwe Herengracht; in datzelfde jaar verkocht hij zijn boekhandel aan Scheltema & Holkema. Negen jaar later verhuisde hij - voor het laatst - naar de Vondelstraat. In 1880 verkocht hij zijn fonds aan | |
[pagina 22]
| |
Uitgeversmaatschappij Elsevier, waarvan hijzelf commissaris was.Ga naar voetnoot64
George Lodewijk Funke (Collectie Bibliotheek kvb, Amsterdam)
Na aankoop van het Multatuli-fonds, besloot Funke direct tot het uitbrengen van goedkope herdrukken van de eerste twee bundels Ideën. Gebelgd over deze infame handelwijze, schreef Multatuli op 26 januari 1871 aan zijn vriend Sicco Roorda van Eysinga: ‘Uit de courant verneem ik dat m'n Ideën en de Havelaar herdrukt zyn. In elk beschaafd land krygt een auteur daarvan berigt. Men vraagt hem correctie, noten, ophelderingen. In Holland hoeft dat niet. En ze zouden me uitlachen als ik klaagde.’Ga naar voetnoot65 Funke, die ondertussen ook de Multatuli-uitgaven van Van Helden had overgenomen,Ga naar voetnoot66 reageerde op Multatuli's klacht, ook geuit in de eerder genoemde noot bij Over Specialiteiten, en stelde Multatuli voor hem in de toekomst bij elke herdruk van zijn werk te betrekken. Voor de correctie zou hem f5, - per vel betaald worden; nieuw werk zou met f40, - per vel beloond worden. Voorts schreef hij Multatuli op 3 maart 1872: Hindert U nu voortaan iets, schrijf dat dan eenvoudig op de proeven en regel alles precies zooals Ge dat goed acht. Als dan geen technische bezwaren dit verhinderen, zal steeds Uw verlangen opgevolgd worden. Gij behoeft U waarlijk nooit te vermoeien met over zoo iets een brief te schrijven; op die manier zoudt Ge verbazend veel kostbaren tijd verliezen. Mij aangaande kunt Ge U stellig verzekerd houden dat ik iedere billijke eisch zal doen uitvoeren. Wij kennen elkaar, hoop ik, nu al genoeg, dat tusschen ons over zoo iets geen misverstand kan rijzen.Ga naar voetnoot67 Nog in datzelfde jaar corrigeerde Multatuli de derde bundel Ideën en de Minnebrieven,Ga naar voetnoot68 waarna hij besloot ook nieuw werk bij deze uitgever te laten verschijnen. De correspondentie met Funke omvat meer dan vijfhonderd brieven en is de omvangrijkste uitgeverscorrespondentie met Multatuli. Naast de zakelijke aspecten, bevatten deze brieven vele persoonlijke aangelegenheden. In 1872 | |
[pagina 23]
| |
bracht Funke enkele dagen door bij Multatuli en Mimi in Wiesbaden, in 1885 herhaalde hij zijn bezoek. Funke corrigeerde zelf de eerste proeven op zetfouten en gebroken letters en verbeterde of moderniseerde soms de spelling.Ga naar voetnoot69 Ook gaf hij in zijn brieven inhoudelijk commentaar op Multatuli's kopij. Hij prees hem bijvoorbeeld uitbundig voor een zojuist voltooide bundel Ideën en smeekte hem om een vervolg van de Woutergeschiedenis. Vorstenschool werd door hem juichend ontvangen: De beide pakjes, waarin het 1e-4e Bedrijf Uwer Vorstenschool, heb ik gisteren avond ontvangen. Ik heb mij dadelijk tot lezen gezet en ben letterlijk opgetogen over dit nieuw product uwer pen, waarvan ik mij zeer veel succes voorspel. Ik geloof dat Ge de teere maar zoo belangrijke kwestie uitnemend hebt doordacht en uitgevoerd. [...] In één woord, ik heb genoten van begin tot het einde en leef inderdaad in spanning om ook het vijfde bedrijf te leeren kennen, dat zeer zeker met ongemeen veel tact moet bewerkt worden. Trouwens, te rekenen naar de eerste vier acten, moet U dit stellig even goed lukken. Ook mijn vrouw die ik 't voorlas, is verrukt over Uw werk en vereenigt haar dank met den mijne dat Ge 't aan de pers wilt overgeven. Zonder eenigen twijfel zal dit stuk met geestdrift ontvangen worden door Uw talrijke vereerders.Ga naar voetnoot70 Funke leverde daarnaast echter ook kritiek: de grafschriften op Thorbecke, waarin Multatuli veel van zijn woede op de liberale politiek van deze staatsman kwijt kon, vielen bij Funke niet in de smaak. ‘Altijd nog Thorbecke en niets anders, na al wat Ge al over hem geredeneerd hebt’, schreef hij Multatuli op 28 september 1872, ‘Is 't niet wat veel gevergd van Uwe lezers om U in dat genre te blijven volgen en zal 't hun niet deerlijk tegenvallen nadat ze pas Uw Vorstenschool genoten? En dan die acht en veertig grafschriften! Goeie hemel, hoe komt Ge aan zoo'n dol idée!’Ga naar voetnoot71 Multatuli antwoordde lichtelijk geïrriteerd: ‘Ik blyf uw ridderlykheid waardeeren, maar beste kerel, litterarisch en polemisch heb je ongelyk. En vooral heb je ongelyk in-verband met de... eigenaardigheid van myn manier van werken.’Ga naar voetnoot72 Toen Funke zich opnieuw beklaagde over deze grafschriften, reageerde Multatuli hierop in een brief aan Roorda van Eysinga: ‘En zie, daar krijg ik van m'n uitgever een brief waarin hy me een standje maakt over dit soort van m'n kopie. Dat was geen behoorlyk schryven zegt de litterator G.L. Funke!’Ga naar voetnoot73 | |
[pagina 24]
| |
De boekhandel van G.L. Funke te Amsterdam. (Collectie Bibliotheek kvb, Amsterdam)
De vriendschap die Multatuli voor Funke voelde, zorgde ervoor dat hij zich moreel verplicht ging voelen zijn afspraken na te komen om Funke niet in financiële problemen te brengen. Hij kreeg begrip voor de zakelijke houding van een uitgever. ‘Wat kán 'n uitgever doen, als 't Publiek hem niet tot méér doen in-staat stelt? De vraag óf Publiek meer kon doen, laat ik onbeslist. Maar zeker is 't dat 'n uitgever zorgen moet dat-i z'n handel staande houdt. hy is koopman. [...] Ik zeg maar, dat noch uitgevers noch tooneeldirekteuren zich tot martelaars voor kunst, letterkunde of nationaliteit hoeven te maken. -’, schreef hij op 12 november 1874 aan J.A. Bientjes.Ga naar voetnoot74 Funke bracht Multatuli's werk veelvuldig onder de aandacht van de lezer. Hij adverteerde in vele dag- en weekbladen en stuurde fondslijsten en prospectussen naar de boekhandelaren. Daarnaast ging hij geregeld zelf met dummy's van Multatuli's uitgaven op pad teneinde de boekhandelaren tot intekening op Multatuli's werk te bewegen. Bracht d'Ablaing van de eerste twee bundels Ideën respectievelijk 1100 en 2200 exemplaren uit, bij Funke verschenen van elke bundel 5600 exemplaren in drie oplagen. De laatste bundel Ideën kwam zelfs in twee oplagen van totaal 4000 exemplaren uit. Van de Max Havelaar verkochten Schadd en Funke samen 10.000 exemplaren.Ga naar voetnoot75 Op 17 februari 1873 schreef Funke Multatuli dat het debiet van zijn werken ‘uitstekend’ ging: Als ik dit jaar zooveel van uw boeken verkoop als het vorige, dan ben ik best in mijn schik en wordt het uitgeven voor U een mooie zaak. Vraagt Ge mij of ik aan Uwe boeken al iets verdiend heb, dan moet ik neen zeggen, zelfs is er momenteel nog een vrij aanzienlijk te-kort, p.m. 3 mille! Niettemin staat de zaak m.i. prachtig, omdat de voorraad ervan kans heeft veel meer op te leveren dan die som. Ik | |
[pagina 25]
| |
zou me zeer vergissen als niet over een paar jaren uwe boeken mij eene aardige jaarlijksche bijdrage leverden voor mijn gezin. Maak U dus niet in 't minste bezorgd: er is leven, krachtig leven in Uwe boeken en ik zal wel zorgen dat er dat in blijft.’Ga naar voetnoot76 In het najaar van 1873 berichtte Funke Multatuli dat de vierde bundel Ideën ‘mooi’ verkocht was en dat hij voor deze bundel uit de kosten was, voor de heruitgave van het toneelstuk De Bruid daarboven was hij op f 50, - na uit de kosten.Ga naar voetnoot77 In de jaren 1873 tot 1877 verschenen de vijfde en zesde bundel Ideën, verscheidene herdrukken en een bloemlezing uit Multatuli's werk (1876). Vooral in deze bloemlezing had Multatuli veel plezier: samen met zijn vrouw zocht hij de teksten uit en hij ontwierp zelf de titelpagina.
Pieter van Santen (Collectie Bibliotheek kvb, Amsterdam)
In januari 1873 kocht de Leidse uitgever Pieter van Santen (1838-1877) voor f2500, - het kopijrecht van de Max Havelaar.Ga naar voetnoot78 Multatuli werd niet van deze transactie op de hoogte gebracht. Zonder er een herdruk van te laten verschijnen, verkocht hij het een jaar later voor f2100, - aan Funke.Ga naar voetnoot79 Van 1860 tot 1873 opereerde Van Santen samen met zijn compagnon P.H. van den Heuvell onder de firmanaam Van den Heuvell & Van Santen, waarna hij de zaak voor eigen rekening voortzette. Als uitgever was Van Santen veel op fondsveilingen aanwezig om er boeken met de bijbehorende kopijrechten te bemachtigen. De restant-exemplaren bracht hij tegen ramsj-prijzen op de markt, waarna hij de titels in een goedkope uitgave - de volksuitgave - publiceerde. Zijn fonds was gevarieerd: naast enige vertaalde romans, gaf hij ondermeer kinder-, onderwijs- en geschiedenisboeken uit. Zijn laatste onderneming betrof J.J. Cremers Verzamelde Werken.Ga naar voetnoot80
Na de aankoop van het kopijrecht van de Max Havelaar, vroeg Funke Multatuli het boek te corrigeren en het tevens van aantekeningen en ophelderingen te voorzien, teneinde het als ‘eerste door de auteur herziene uitgaaf’ te publiceren. | |
[pagina 26]
| |
Voor het eerst sinds 1860 kreeg Multatuli zijn ‘Max’ weer in handen. De herziening ervan viel hem, evenals die van Minnebrieven, waar Funke ook een herdruk van beoogde, zwaar. Het verleden en het overlijden van Tine kwamen bij het corrigeren van beide bundels voortdurend naar boven. In oktober 1874 schreef hij Funke: Ja, ik heb weinig nieuws geleverd, dit jaar! Toch hebben m'n hersens geen rust gehad! Integendeel. Ik ben vermoeider dan wanneer ik altyd had kunnen doorwerken, of doorleveren, ook is 't in waarheid dat de korrekties my meer kosten dan ze u opbrengen. Dit ligt niet aan 't werk zelf, maar in de aandoeningen die 't nazien van verleden dingen in my opwekt.Ga naar voetnoot81 Op 23 juni 1875 waren de correcties van de Max Havelaar nog niet tot een einde gebracht en was Funke's geduld op. Hij stelde Multatuli - voor het eerst! - een ultimatum: Heb ik vóór 15 Juli a.s. geen afdoend antwoord van U, dan geef ik de hoop op met U in relatie te blijven, en zal ik gedwongen zijn de zorg voor herdrukken Uwer werken zelf op mij te nemen en bundel vii [waar Multatuli op dat moment aan schrijft, ck] onvoltooid te laten. Tot op die datum blijf ik vertrouwen dat Ge mij vóór groot verdriet wil bewaren.Ga naar voetnoot82
Titelblad van de vierde druk van de Max Havelaar. (Collectie Multatuli-Museum, Amsterdam)
Multatuli zette zich direct aan het werk en nog hetzelfde jaar lag de vierde druk van de Max Havelaar in de winkel. De verkoop ging direct voorspoedig; Funke verwachtte vrij snel door deze druk heen te zijn.Ga naar voetnoot83 Ondertussen drong Funke steeds sterker aan op een nieuwe titel voor de toekomstige bundels Ideën. Hij was er namelijk van overtuigd dat dat vele nieuwe lezers zou gaan opleveren. Al eerder had hij Multatuli hiervan proberen te overtuigen, maar die liet toen duidelijk weten al zijn nieuwe werk als bundels Ideën te willen laten verschijnen. Funke probeerde het nu opnieuw: | |
[pagina 27]
| |
De vorm waarin Ge mij verplicht Uwe indrukken uit te geven, belet eenig en alleen dat ik U voor Uwen arbeid meer honorarium kan bieden. Denk maar zelf eens na. Niemand begint met een 5n of 6n bundel aan te schaffen en hoe betrekkelijk weinigen kunnen geld genoeg missen om zich de heele reeks Ideën aan te schaffen. Zij die begonnen zijn de eerste bundels te koopen nemen wel meerendeels de volgenden, maar toch vermindert het getal getrouwen met iederen bundel, zoodat ik, om in cijfers te spreken, op bundel iv ruim 1000 inteekenaren had, op bundel v slechts 800 kreeg en bundel vi tot 700 daalde. Nu weet ik wel dat van lieverlede die weifelaars weêr komen aanzetten, maar het duurt jaren eer zoo'n bundel uitverkocht raakt. Alléén bundel iv verkocht ik later veel apart, enkel omdat de Vorstenschool iedereen aantrok en men, om die te hebben, zich wel moest getroosten den heelen bundel te koopen. [...] Tegen één stel Uwer Ideën, verkoop ik 20 deeltjes onder bijzondere titels. terwijl van Uwe reeks Ideën tot heden niet meer dan 700 compleete ex. ongerekend de ex. die ik van i en ii in de post 8o-editie verkocht, verkocht zijn, werden sedert de eerste uitgaven van Uw Havelaar minstens 7000, van de Minnebrieven 3000, van de ‘Herdrukken’ 3000, van Vrijen Arbeid 2000, van de ‘Bruid daarboven’ 2500 verkocht, van 't Gebed e.d. minstens even zooveel.Ga naar voetnoot84 Wanneer Multatuli het verhaal van Woutertje Pieterse apart zou uitgeven, zou dat volgens Funke 2 à 3000 nieuwe lezers opleveren. Funke liet Multatuli de keus, maar: ‘Blijft Ge Uw verkeerd stelsel handhaven, ik zal er verder in berusten, maar beklaag U dan ook niet, zooals Ge nog pas in den herdruk van bundel in deedt, dat Ge als Nederlandsch auteur niet meer van Uw werk maakt, en dat men hier te lande een novellist als Cremer beter betaalt dan U die honderdmaal meer talent bezit. Cremer gedoogt dat men hem exploiteert, maar Gij verkiest dat niet.’ Multatuli bleef echter bij zijn voornemen: ‘Nooit schryf ik wat 'n ander wil, en zelden wat ikzelf wil’, liet hij zijn uitgever weten.Ga naar voetnoot85 1876 en 1877 waren twee jaren waarin Multatuli nauwelijks tot schrijven in staat bleek. Funke, die ongeduldig wachtte op de voltooiing van de zevende bundel Ideën, probeerde Multatuli met financiële middelen tot schrijven aan te sporen. Hij keerde hem f500, - als aandeel in de winst uit en verhoogde het honorarium naar f50, - per vel. Het werkte: Multatuli begon aanstonds met het schrijven van aflevering drie en voltooide de bundel enkele maanden later. Dit zou de laatste bundel Ideën worden. Multatuli schreef zijn vrienden Vitus en Hilda Bruinsma hierover: | |
[pagina 28]
| |
Deze stryd tegen m'n eigen lust om deuren en vensters open te zetten, werkt verlammend op elke intimiteit niet alleen, maar zelfs op m'n publiekschryvery, die de Times van m'n ziel was tot op 't oogenblik dat er redenen ontstonden waarom ik niet alles zeggen mocht. [...] Om thans persklaar drukwerk te leveren, moet ik me werkelyk maken tot ‘schryver’ tot kopieleverancier, tot iemand die iets maakt. Ik voel my hoe langer hoe minder bekwaam toe.Ga naar voetnoot86
Prospectus van de Multatuli-uitgaven van Funke. (Collectie Bibliotheek kvb, Amsterdam)
Het debiet van de bundels Ideën bleef teleurstellen, de afzonderlijke titels verkochten daarentegen goed: in 1876 verkocht Funke 500 exemplaren van de Max Havelaar, 150 à 200 exemplaren van Minnebrieven en van de Verspreide Stukken, de brochures Over Vrije Arbeid en Een en ander over Pruisen en Nederland gingen ‘kalmer’ en van de toneelstukken De Bruid daarboven en Vorstenschool verkocht Funke er dat jaar 60 à 75.Ga naar voetnoot87 In 1877 corrigeerde Multatuli de vijfde bundel Ideën voor een herdruk, waarna hij in de volgende jaren nog verscheidene werken voor herdruk zou herzien. Uit een brief van Funke aan een lid van de vrijdenkersbeweging De Dageraad weten we voor de periode tot 1880 vrij nauwkeurig hoeveel exemplaren er van Multatuli's werken verkocht zijn. Van de Max Havelaar gingen 13.000 exemplaren over de toonbank, van de eerste twee bundels Ideën werden meer dan 5000 exemplaren per bundel verkocht, van de derde en vierde bundel circa 4000 exemplaren, van de vijfde, zesde en zevende bundel respectievelijk 2775, 2407 en 1959 exemplaren. De afzonderlijke uitgave van Vorstenschool leverde Funke een goede winst op: hij verkocht hiervan maar liefst 5435 exemplaren.Ga naar voetnoot88 In november 1880 kondigde Funke Multatuli aan plannen te hebben om | |
[pagina 29]
| |
zijn fonds te verkopen; hij wilde zich in de toekomst geheel aan Het Nieuws van den Dag gaan wijden. Hij zegde Multatuli een jaarlijks aandeel van f 500, - toe, dat bij diens overlijden aan Mimi zou worden uitgekeerd.
Oprichtingscirculaire van Uitgeversmaatschappij Elsevier. (Collectie Bibliotheek kvb, Amsterdam)
Multatuli betreurde Funke's beslissing; op 22 januari 1882 schreef hij aan W.A. Paap: Ik kan U niet zeggen hoeveel verplichting ik aan hem [Funke, CK] heb. Dat bepaalt zich volstrekt niet tot geld zaken alleen - schoon hy dáárin altyd allergrootmoedigst was - neen, op heel andere wyzen nog heeft hy my altyd edel behandeld. Ik heb veel fouten, en de manier waarop hy die altyd vergoelykte en vergaf, maakt hem in myn oog tot een der achtenswaardigste menschen. Dikwyls heb ik hem bewonderd. Z'n goedheid jegens my was des te sterker omdat hy van temperament volstrekt niet schaapachtig is, en dus niets te maken heeft met lamzalige goedigheid. [...] Indien allen die met Havelaar in aanraking kwamen hem behandeld hadden als Funke, waarlyk, beste jongen, dan had ik niet zoo rondgezworven, te-vergeefs zoekende naar recht.-Ga naar voetnoot89 Voor het zeer hoge bedrag van f20.000, - ging Funke's Multatuli-fonds over in handen van Uitgeversmaatschappij Elsevier te Rotterdam.Ga naar voetnoot90 Deze uitgeverij was in 1880 naar het plan van Jacques G. Robbers (1838-1925) opgericht. Hijzelf werd de directeur, de boekhandelaar - uitgevers Funke, J.H. de Groot, G. Kolff en Schadd werden commissarissen. Op fondsveilingen kochten zij voor gezamenlijke rekening kostbare uitgaven met de bijbehorende kopijrechten. Daarvan brachten zij vervolgens zeer goedkope herdrukken in hoge oplagen op de markt. Elsevier oogstte direct succes. De Werken van De Génestet verschenen bijvoorbeeld in een oplage van 15.000 exemplaren, de Dichtwerken van Van Zeggelen in een oplage van 20.000 exemplaren en de Volksdichten van Heije in een oplage van 5000 exemplaren.Ga naar voetnoot91 | |
[pagina 30]
| |
Robbers zou de auteurscontacten onderhouden. Hij schreef Multatuli een vijfde druk van de Max Havelaar geïllustreerd te willen gaan uitbrengen. Multatuli kreeg de gelegenheid de bundel hiervoor te herzien. De houtgravures waren toen reeds vervaardigd door de amateurschilder en -tekenaar jhr. Josias C. Rappard. Multatuli keurde ze af, waarover hij Funke, met wie hij contact was blijven houden, schreef: ‘Die illustratie van den Max H. zit me dwars in de maag! Zoo-iets moet zéér mooi zyn of... niet-zyn! Middelmatigheid in kunst heeft geen reden van bestaan.’Ga naar voetnoot92 De bundel verscheen op 1 november herzien, maar zonder illustraties in de handel...
Jacques G. Robbers. (Collectie Bibliotheek kvb, Amsterdam)
Aanvankelijk was de verhouding tussen Multatuli en Robbers goed, maar deze verslechterde zeer snel. Aangezien Robbers hem een voorschot van f2000, - op een door hem beloofde achtste bundel Ideën had verstrekt (waarin de Wouter-geschiedenis zou worden gecontinueerd), was Multatuli wel verplicht bij deze uitgever te blijven.Ga naar voetnoot93 Hij schreef zijn vriend N. Braunius Oeberius over deze kwestie: Met m'n nieuwen uitgever vrees ik 't niet te kunnen rooien. Ik voel dat ik den man (of hy my) niet gebruiken kan. [...] 't Is irritant, want het veranderen van uitgever heeft veel in. [...] De mogelykheid bestaat dat die verwikkeling my belet 'n letter meer in druk te geven.Ga naar voetnoot94 Langzamerhand groeide bij Multatuli het besef dat zijn leven niet het succes had gebracht waar hij op gehoopt had. Zijn plan om Nederlands Indië te redden was mislukt, evenals zijn pogingen om zijn kinderen bij zich te krijgen. Hij realiseerde zich dat ‘Meneer Publiek’ maar weinig waardering had voor zijn werk. Een uiterst scherp en venijnig artikel over hem in Het Nieuws van den Dag van 29 juni 1881 - nota bene de krant van Funke! -, werd de laatste druppel. Eén moment nam Multatuli zich voor in de verdediging te gaan, maar hij bedacht zich en legde zijn pen voorgoed neer. ‘[...] ik voel me by den dag aftakelen en blyf er by - in weerwil der al te welwillende verzekeringen myner vrienden - dat ik niets degelyks heb tot stand gebracht.’, schreef hij op 6 maart 1882 aan de bevriende mevr. G.C. Haas-Hanau.Ga naar voetnoot95 |
|