Over Multatuli. Delen 28-29
(1992)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Nop Maas
| |
[pagina 97]
| |
Multatuli's interpretatie van de geschiedenis niet onverkort betrouwbaar mag heten (bijvoorbeeld in zijn weergave van de kwestie van het Natalse kastekort en de Si Pamaga-zaak; en in zijn suggestie dat Brest van Kempen een onderzoek naar de Lebakse misbruiken zou hebben willen voorkomen).
Wat biedt deze historisch-kritische editie de lezer? Allereerst bevat deel I de tekst van de Max Havelaar. De tekst volgt de vijfde druk uit 1881, de laatste door Multatuli zelf verzorgde. Zetfouten zijn in de tekst gecorrigeerd, mede op basis van vergelijking van de verschillende eerdere versies van de tekst die voorhanden waren. Uiteraard worden al deze ingrepen verantwoord in deel II, zodat ieder die dat wil de basistekst kan reconstrueren. In een enkel geval vraag ik me af of de correctie niet vergeten is. In regel 36 van hoofdstuk 1 en de regels 451 en 454 van hoofdstuk 7 wordt - terecht - een aanhalingsteken toegevoegd. Maar in de naar mijn smaak vergelijkbare situaties van hoofdstuk 9, regel 37, 73 en 251 gebeurt dat niet. Deel II begint met een zestig pagina's lange verantwoording. Vastgesteld wordt dat een historisch-kritische editie principieel het complete oeuvre van een auteur moet omvatten en dat het materiaal van en over dat oeuvre volledig moet worden weergegeven. Voor deze editie heeft men dit principe aangepast. In plaats van het volledige oeuvre wordt alleen Max Havelaar uitgegeven, terwijl bovendien het variantenapparaat selectief wordt weergegeven. Over een andere beperking bewaart de verantwoording practisch het stilzwijgen: het niet weergeven van wat er over Max Havelaar gepubliceerd is. Het is overigens een beperking die te billijken is, omdat dit een onwerkbare uitbreiding van het project betekend zou hebben. Zowel wat Multatuli als wat anderen over Max Havelaar gepubliceerd hebben is een massa die hier niet opgenomen had kunnen worden. Een deel van de literatuur over het boek is in de commentaar verwerkt. In de verantwoording wordt weergegeven wat er bekend is van de ontstaansgeschiedenis van de beschikbare bronnen van de tekst (van manuscript tot en met de verschillende drukken tijdens Multatuli's leven). Na de beschrijving van deze bronnen volgt de verantwoording voor de keuze van de basistekst en wordt de constitutie van de basistekst beschreven. Op onderdelen kan men twisten over de genomen beslissingenGa naar voetnoot1, maar er kan eigenlijk nooit iets echt verkeerd gaan, omdat alle ingrepen in de basistekst verantwoord worden. Uiteraard wordt ook verantwoording afgelegd voor de inrichting van de commentaar, het variantenapparaat en de bijlagen. Zoals gezegd wordt het variantenapparaat selectief weergegeven. De | |
[pagina 98]
| |
vergelijking van de verschillende bronnen leverde een gigantische hoeveelheid varianten op, die lang niet allemaal van even groot belang zijn. Zo doken er zeer veel spellings- en interpunctie-varianten op. In het variantenapparaat van deel II van de editie is dat soort varianten niet opgenomen. Alleen ‘woordvarianten met betekenisverschil’ zijn daarin opgenomen. Strikt genomen betekent dit dat de aanduiding ‘historisch-kritische editie’ niet helemaal correct is. In een dergelijke editie moeten immers alle stadia van de tekst onverkort reconstrueerbaar zijn. Van hoofdstuk 1 is in een bijlage wèl een completer variantenapparaat weergegeven als voorbeeld - hoewel ook daar weer beperkingen op de compleetheid zijn aangebracht. Voor de andere hoofdstukken is de complete versie raadpleegbaar bij het Constantijn Huygens Instituut te Den Haag. De bijlagen bevatten verder onder andere een lijst van correcties die aangebracht zijn in de basistekst, een chronologisch overzicht van de relevante gebeurtenissen in Multatuli's leven, een lijst van Maleise woorden, de noten bij de Engelse vertaling van Nahuijs (waaraan Multatuli medewerking verleend heeft) en de varianten die werden aangetroffen in fragmenten van de Havelaar die voorkwamen in brieven aan Tine en in de bloemlezing van Heloïze. Deze fragmenten immers geven door Multatuli geautoriseerde versies van stukjes Havelaar die kunnen afwijken van de complete bronnen. Ik vraag me af of hierbij niet ook betrokken hadden moeten worden de fragmenten uit de Havelaar die Multatuli citeerde in Minnebrieven. Deze fragmenten wijken immers af van de eerste drukken van het boek, omdat Multatuli hier al een enkele door Van Lennep gesupprimeerde plaatsnaam kon uitschrijven (waarbij hij overigens meteen de fout maakte een keer ‘Badoer’ in te vullen voor ‘Batavia’). Na de bijlagen volgen nog de bibliografie van de voor de annotatie geraadpleegde literatuur, een register van namen en een tweetal kaarten (van de Nederlandse bezittingen in de Indische archipel en van Java). De bruikbaarheid van het boek zou nog vergroot zijn als aan het persoonsnamenregister een register van plaatsnamen toegevoegd was.
Wie de daden van Annemarie Kets-Vree vanuit zijn leunstoel wil controleren, beperkt zich tot het eerste hoofdstuk. Daarvan is in deel II het selectieve variantenapparaat beschikbaar, het lijstje met correcties dat is aangebracht in de basistekst en het volledige variantenapparaat. Van de vier correcties die in het eerste hoofdstuk zijn aangebracht, wordt er maar één in het selectieve variantenapparaat vermeld ([in gelid 't] wordt [in 't gelid]), omdat de drie andere daarvoor volgens de gegeven criteria niet in aanmerking komen. In het complete variantenapparaat van hoofdstuk 1 komen ook maar twee van de vier correcties voor. Het ontbreken van de éne ([werkelyk] voor [werkelijk]) | |
[pagina 99]
| |
is verantwoord, omdat deze hoort bij de spellingsvarianten die ook in het ‘volledig’ variantenapparaat zijn weggelaten (p. LXXIV). Onverklaarbaar is echter het ontbreken van de correctie in regel 37 van [leugenaar,’] in plaats van [leugenaar.] in het volledig variantenapparaat. Overigens kan iedereen met behulp van het variantenapparaat zijn eigen oude Havelaars thuisbrengen. Zo moest ik een exemplaar in mijn bezit op basis van dat apparaat ontmaskeren als een derde druk die zich ten onrechte sierde met de titelpagina van de eerste druk. Wie her en der bladert in het variantenapparaat, moet tot de conclusie komen dat de varianten inhoudelijk niet heel spectaculair zijn. Voor het merendeel gaat het om stilistische kwesties. Belangrijke inhoudelijke veranderingen doen zich nauwelijks voor. Maar hoe dit ook zij: de wijzigingen zijn nu voor iedereen op overzichtelijke wijze beschikbaar. Het materiaal is voorhanden om een degelijke studie aan Multatuli's stijl te wijden.
De belangrijkste winst van deze editie is zonder twijfel de commentaar. De 180 pagina's die deze beslaat vormen een zeer kostbare bijdrage aan de Multatuli-literatuur. De referenties aan de ‘socio-culturele’ context die in de roman voorkomen zijn zoveel mogelijk toegelicht. Dat geldt ook voor wat Multatuli in Lebak en in de periode daaraan voorafgaand overkwam. Wie zelf wel eens geprobeerd heeft teksten uit het verleden van commentaar te voorzien, beseft welk een hoeveelheid werk en inventiviteit achter die 180 bladzijden tekst schuilgaan. Daarbij moet men bedenken dat de samenstelster terughoudend geweest is bij het opnemen van woordverklaringen, de gemakkelijkste soort noten. Het ondankbare van dit soort werk is vooral, dat de meeste tijd gaat zitten in de kwesties waarvan uiteindelijk genoteerd moet worden dat de oplossing niet achterhaald is. De commentaar maakt een zeer degelijke indruk. De nieuwsgierige lezer wordt maar in zeer enkele gevallen teleurgesteld. Uiteraard zijn er onopgeloste kwesties overgebleven. ‘De commentaar van Max Havelaar is met deze editie niet voltooid en kan dat ook niet zijn’, merkt de editeur op in de verantwoording (p. LXV). Zo is er eigenlijk niets bekend van de activiteiten van Multatuli in dienst van de Indépendance Belge. Ook mag men aannemen dat er een werkelijkheid schuilgaat achter Sjaalmans onhandige optreden als veilingbediende in het Wapen van Bern. In de annotatie is veel plaats ingeruimd voor de confrontatie van de over Indië handelende passages van het boek met de overgeleverde documenten. Annemarie Kets-Vree bracht een aantal nieuwe dokumenten aan het licht en verwerkte een macht aan reeds gepubliceerde gegevens. Met behulp van de annotatie ontdekt de lezer soms heel nieuwe dimensies in de tekst die hij al vele malen gelezen heeft. Droogstoppel zegt in hoofdstuk IV over een aftake- | |
[pagina 100]
| |
lende bediende van zijn kantoor: ‘Ik geef liever dien Bastiaans uit myn eigen zak een driegulden, dan dat ik voortga hem de zevenhonderd gulden 's jaars uittebetalen die hy niet meer verdient.’ In de commentaar kan men lezen dat dit genereuze gebaar van Droogstoppel een munststuk behelst, dat op dat moment geen geldig betaalmiddel meer is. Zo vindt de lezer in de annotaties eindelijk verklaard wat ‘the line of beauty van Hogarth’ (XX, 6) is en treft hij alles aan wat hij maar wil weten over de ‘egyptische hoenderbroeiery’ (VI, 400). Uitgebreid en zeer waardevol zijn ook de aantekeningen bij de noten die Multatuli toevoegde aan de Havelaar-drukken van 1875 en 1881. De commentator stelt zich in het algemeen terughoudend op. In de commentaar bij met name het eerste hoofdstuk valt echter op, dat daar meer interpretatie gegeven wordt dan strikt genomen noodzakelijk is. Zo wordt over de verlatijnsing ‘Batavus’ meegedeeld dat hierdoor een bepaald type Hollander spottend ten tonele wordt gevoerd. Ook in de noten bij de regels 42-47 en 84-86 wordt de lezer erop gewezen dat hij een en ander als spot moet lezen. Bij regel 70-71 worden de taalkundige meningsverschillen tussen Droogstoppel en zijn zoon Frits geduid. Droogstoppel zou het ‘moderne’ standpunt vertegenwoordigen en Frits de ‘geleerde’ opvattingen. Ik vraag me af of dit de juiste tegenstelling is. Ik heb deze passages altijd gelezen als een portret van de discrepantie tussen spreektaal en schrijftaal. Frits treedt op als de scholier die - al dan niet ironiserend - zijn pas verworven schoolkennis uitvent. In één geval is de interpretatie mij onduidelijk. De bijbelverwijzing ‘Dat bij ons de Heer gediend werd’ (hoofdstuk II, regel 63) wordt geduid als het tegenover elkaar plaatsen van orthodox Calvinisme en Lutheranisme. Maar waarom dat uit dit citaat blijkt, blijft onopgehelderd. In een zo grote tekst doen zich altijd wel gevallen voor waar een lezer lichtjes van mening verschilt met de commentator. Soms is hij het oneens met de gegeven informatie, soms weet hij iets aanvullends te melden en soms vindt hij dat iets ten onrechte niet toegelicht wordtGa naar voetnoot2. Zo wordt bijvoorbeeld op pagina 16 meegedeeld dat Multatuli's lot een opmerkelijke gelijkenis vertoont met dat van Job. Daar zou ik toch aan toevoegen dat dit ‘volgens hemzelf’ het geval was. De commentaar bij het ‘pak van Sjaalman’ maakt niet altijd een evenwichtige indruk. Waarom worden bijvoorbeeld de staatkunde van Rusland, de macht der Engelsen buiten Europa en de bepalingen omtrent het verkopen van gif niet toegelicht? In de toelichting (p. 16) staat dat er niet naar gestreefd | |
[pagina 101]
| |
inhoud van het pak te reconstrueren met behulp van ander werk van Multatuli. Evenmin is geprobeerd ‘om - zeker aanwezige - dwarsverbanden tussen in het Pak genoemde onderwerpen en elders gedane uitspraken van Multatuli aan te wijzen.’ De uitvinding van kuisheid wordt echter toegelicht met de ‘Japansche gesprekken’. En de tegenstelling tussen ‘het recht’ en ‘de rechten’ wordt verduidelijkt met Duizend-en-eenige hoofdstukken over specialiteiten. Daarentegen wordt bij het doorgraven van de landengte van Suez en de gevolgen daarvan niet verwezen naar Minnebrieven waarin deze zaak duidelijk behandeld wordt. Bij de slavernij in Europa wordt verwezen naar de positie van de werkman, zoals die geschetst wordt in idee 451. Maar zou er niet een verband kunnen zijn met F.W. Hackländers roman Europeesch slavenleven (1854) die in 1855 in Nederlandse vertaling verscheen? In het contract tussen Droogstoppel en Stern staat in artikel 9 dat Droogstoppels naam niet op de titelpagina komt, ‘omdat hij makelaar is’. De commentaar vermeldt daarbij dat makelaars niet voor eigen rekening handel mochten drijven in het vak waarin zij bemiddelden. Dat lijkt me hier niet ter zake. Droogstoppel wil niet op de titel, omdat het schrijven van boeken niet past voor een deftig en fatsoenlijk makelaar. Opmerkelijk is dat de lezer nergens iets naders verneemt over mevrouw Slotering/Carolus die toch een belangrijke rol in het Lebakse drama speelde. In de toespraak tot de hoofden van Lebak merkt Havelaar op dat hij zich geschriften heeft laten geven over Bantan-Kidoel. Kennelijk gaat het hier om publikaties over deze streek. De commentaar zwijgt hier echter. In hoofdstuk XV verwijst Multatuli naar de stijl van Figaro of Polichinel. De verwijzingen in de commentaar naar (volks)toneel en opera lijken me hier niet zo ter zake. Waarschijnlijk doelt Multatuli op de stijl van satirische bladen, zoals de Franse Figaro (en dan niet zozeer het in 1854 opgerichte weekblad maar de satirische bladen uit de jaren twintig en dertig). Polichinel was een satirisch bedoeld blad dat A.C. Kruseman in 1849 op de markt bracht. Tot slot vermeld ik nog een passage in hoofdstuk XIX als Droogstoppel een bezoek brengt aan de woning van Sjaalman en niemand thuis treft. Tot zijn verbazing treft hij daar een bijbel aan: ‘een kompleete bybel, met de apokriefe boeken er in’. Deze passage roept de vraag op welke bijbel Multatuli eigenlijk gelezen heeft. Aan het slot van Minnebrieven merkt Fancy ook al op dat ze de door de protestanten als apocrief beschouwde Makkabeeën-boeken zo mooi vindt. Mijn ervaring is, dat Multatuli's bijbel-citaten doorgaans meer lijken op de moderne katholieke Canisiusvertaling dan op de Statenvertaling. Dat kan natuurlijk een gevolg zijn van Multatuli's vrije behandeling van citaten, maar waarschijnlijker is dat hij een andere dan de Statenbijbel bestudeerde. Dit lijkt me een kwestie die eens door een deskundige uitgezocht zou moeten worden. | |
[pagina 102]
| |
De bestudering van Multatuli en vooral van zijn werk is nog lang niet afgerond. Integendeel, het meeste moet eigenlijk nog gebeuren. Zelfs met betrekking tot zijn bekendste werk, Max Havelaar, zijn nog vele dingen onopgehelderd en onuitgezocht. In de inleiding van deel II omschrijft Annemarie Kets-Vree een historisch-kritische editie als ‘een wetenschappelijke uitgave die kan dienen als basis voor nader (litterair)-wetenschappelijk onderzoek’. Een tussenstation dus, geen eindpunt. Deze uitgave van de Havelaar geeft de lezer een schat aan materiaal in handen voor verder onderzoek. Ze maakt tevens op overtuigende manier duidelijk, dat er nog ruim zes andere delen Volledig Werk wachten op commentaar zoals die in deze editie verwerkelijkt is. |
|