besluiten dat hij wereldberoemd is. Dit lijkt me teveel gezegd. Naast Ibsen, Strindberg, Andersen en Kierkegaard, die toch in nog veel minder algemeen verbreide talen dan de onze schreven, heeft hij nauwelijks buitenlandse lezers. Zelfs in het gedenkjaar 1987 was geen enkele Franse of Duitse uitgever begerig zijn geluk te beproeven met een Multatuli-vertaling.
Nee, Multatuli is evenmin wereldberoemd als James Hogg, maar dat een, zij het per land heel beperkt publiek toch belang stelt in Max Havelaar, kan niet worden ontkend.
Wel zijn de buitenlandse uitgaven die ook nu nog zo nu en dan opduiken, door binnenlandse organisaties als het Prins Bernhard Fonds en de Stichting voor Vertalingen zwaar gesubsidieerd en worden ze niet in Massachusetts, Maleisië of Engeland op de markt gebracht, omdat de uitgevers in die landen voor de vraag van het publiek bezwijken en menen er goud aan te kunnen verdienen. Toch zullen er wel enkele exemplaren van worden verkocht, zij het, vrees ik, eerder aan historici, sociologen en studenten-Nederlands dan aan gewone lezers die zich amuseren willen.
Ik wil hiermee geen kwaad van Max Havelaar gesproken hebben.
Nog niet zo lang geleden heb ik, omdat ik me voorgenomen had er een geannoteerde uitgave van te maken, Max Havelaar een keer of vijf achter elkaar gelezen, en, ik moet zeggen: allesbehalve voor mijn verdriet.
Het is, hoe weinig actueel misschien ook, nog altijd een boeiend boek.
Er kan natuurlijk zonder moeite van alles en nog wat op worden aangemerkt.
Zo verbaast het me sinds lang dat het zo geredelijk als een verdediging van de uitgezogen Javaan werd opgevat. Er staat immers veel meer in over de miskende nobele Havelaar, dan over Javanen. Waarom moeten we kennis nemen van de tafelgesprekken in huize Havelaar over de mooie vrouwen van Arles, en allerlei andere interessante, maar bijkomstige zaken meer, terwijl, wordt beweerd, de Javanen buiten langs de weg van honger liggen te sterven - tragedie waarover we horen, maar waarvan we niets te zien krijgen? Natuurlijk maken Saïdjah en Adinda heel wat goed. Het is een van de mooiste novellen ooit in het Nederlands geschreven. Maar hoe dit prozastuk te verdedigen tegen een kritikaster die het sentimenteel vindt?
Of anders die edelaardige toespraak tot de hoofden, gehouden met de gedragen intonatie van een bijbelse boetprofeet? Vinden we die nu echt mooi en overtuigend, of in hoofdzaak curieus?
En wordt die zelfde profeet aan het slot van de roman niet toorniger dan goed is voor de zaak die hij verdedigt, wordt zijn verontwaardiging niet enigszins uitgehold door zijn gezwollen bewoordingen? En wat te