Over Multatuli. Delen 22-23
(1989)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Dik van der Meulen
| |
[pagina 12]
| |
mensch en maatschappij. Het is thans bijna 100 jaar geleden, dat Eduard Douwes Dekker zich zijn toekomstige taak bewust is geworden. In Brieven I, blz. 54, lezen we in zijn “Losse bladen uit het dagboek van een oud man” onder meer: “Ik wil een maatschappij uit het niet tot aanzien roepen; ik wil de geteisterde stiefkinderen van het verouderde Europa tot één huisgezin verzamelen, mij aan het hoofd daarvan stellen en misschien uit de schuilplaats der ballingen de onnatuurlijke moeder, die haar kinderen verstiet, doen sidderen.” Is het niet, alsof men de politieke doelstellingen van het heden zich in deze richting ziet kristalliseeren?’
Ondanks de wetenschap, dat een NSB-er het tot voorzitter bracht van het Multatuli-Museum, is nooit uitgezocht hoe fascisten en nationaal-socialisten over Multatuli dachten. Hij staat bekend als een inspirator van socialisten en anarchisten, terwijl toch enkele van zijn ideeën (met name over het parlement) ook voor andere bewegingen bruikbaar kunnen zijn. Voor het fascisme, bijvoorbeeld. Hieronder zal ik laten zien wat enkele prominente fascisten en nationaal-socialisten van Multatuli vonden. | |
Erich WichmanErich Wichman (1890-1929) was in de tijd vóor de opkomst van het fascisme en vrij productieve, ontraditionele beeldende kunstenaar. Wichman schreef ook: eerst beschouwingen over kunst, later polimiserende maatschappijkritische en politieke teksten. In het door hemzelf in elkaar gezette overzicht Erich Wichman tot 1920 bevindt zich bovendien een aantal merkwaardig ouderwetse gedichten. In politiek opzicht was Wichman een opvallende figuur. In 1915 schijnt hij, reagerend op de activiteiten van zijn linkse zuster Clara, de ‘Orthodox-liberale Partij’ te hebben opgericht, waarover bijna niets bekend is. Befaamder is de vereniging De Anderen, waartoe in 1916 Wichman samen met o.a. Theo van Doesburg het initiatief nam. Deze organisatie hield zich onder andere met politiek bezig. Wichman zelf begon in 1917 kritiek te leveren op de democratie. Rond 1918 trok hij veel op met communisten. Hij werd echter nooit een van hen, want hij had een hekel aan arbeiders. De anarchisten lagen hem meer. Met hen richtte hij de Rapaille-partij op, waarvan de lijsttrekker, ‘Had-je-me-maar’ (C. de Gelder), in 1921 in de Amsterdamse gemeenteraad werd gekozen. Fascist was Wichman in deze tijd nog niet, maar dat zou niet lang meer duren. In 1923 stuurde Wichman vanuit Milaan, waar hij een tijd lang woonde, brieven aan Marsman en Roland Holst waarin hij zijn enthousiasme voor het nieuwe Italiaanse regime betuigde: ‘Van hier uit is de wereld gered, àls zij gered is.’ Terug in Nederland zou hij zijn nieuwe liefde met vuur belijden. Hij publiceerde enkele fascistische brochures en een anti-communistisch pamflet; in diverse artikelen gaf hij blijk van zijn fascistische gezindheid. In 1927 werd hij medewerker van De Bezem, Fascistisch Weekblad voor | |
[pagina 13]
| |
Nederland, dat geleid werd door de actualisten Sinclair de Rochemont en Alfred Haighton. Wichman maakte veel reclame voor dit blad en ondernam met enkele medewerkers een aantal min of meer gewelddadige acties. Hij zou daarmee doorgaan tot zijn dood op 1 januari 1929. Wichman was dus fascist. Toch getuigt de handelswijze van NSB-ers, die van hem een soort Horst Wessel wilden maken, van kortzichtigheid. Het is zeer te betwijfelen of een in vele opzichten originele figuur als Wichman zich bij een middenstandspartij als de NSB zou hebben thuisgevoeld.Ga naar eind1. Bovendien bewonderde hij het Italiaanse fascisme, en niet het Duitse (dat hij wel degelijk kende). Erich Wichman was een bewonderaar van Multatuli. Dat had niet alleen met zijn politieke denkbeelden te maken; hij was het al jaren voordat Mussolini het Italiaanse roer in handen nam. Zijn bewondering blijkt wel in de eerste plaats uit de plaquette die hij ter ere van Multatuli maakte. Wichman was over dit kunstwerk kennelijk zo tevreden, dat hij er een afbeelding van opnam in zijn boek Erich Wichman tot 1920. Te vrezen valt dat van de plaquette alleen die ene foto rest, hoewel het niet uitgesloten is dat een exemplaar - er waren er oorspronkelijk vijf - ergens een ondergedoken bestaan leidt. Wichman heeft nooit een complete beschouwing over Multatuli geschreven. Wel citeert hij Multatuli veelvuldig. Eén van de eerste stukken waarin hij dat doet draagt de titel ‘Havelaar en Multatuli’. Het werd afgedrukt in De Wiekslag, een marginaal kunsttijdschriftje uit de jaren tien. Met Havelaar bedoelt Wichman in dit geval niet Max, maar Just, in die tijd een bekend kunstcriticus, die later samen met Dirk Coster De Stem zou leiden. Door fragmenten uit Multatuli's Ideeën in een bepaalde volgorde te zetten en van commentaar te voorzien laat Wichman Multatuli een pleidooi houden tegen Just Havelaar. Erg sterk is Wichmans uitwerking niet, maar dat doet minder ter zake. Hij haalt ook elders Multatuli vaak aan, meestal om zijn eigen gelijk te onderstrepen. Een voorbeeld: ‘Multatuli vertelt ons van de koekebakkersjuffrouw, die geen taartjes at: “geef mij maar ham!” Laat ons als eerlijke koekebakkers erkennen, dat ook wij aan ham de voorkeur zouden geven, als wij te kiezen hadden!’ (uit een stuk over het kunstenaarschap). Maar niet alleen in zijn beschouwingen over kunst gebruikte Wichman Multatuli. Ook voor zijn politieke geschriften, en met name waar hij het over fascisme wilde hebben, vond hij bij Multatuli bruikbare gedachten. Wichman schreef twee fascistische brochures. De eerste was ‘Delict-Matteotti’, ‘Fascistische crisis’ en wij, een niet zo overtuigende poging om de moord te rechtvaardigen op de Italiaanse socialist Matteotti door de fascisten (een misdaad die Mussolini's positie tijdelijk verzwakte). Het tweede pamflet was een ‘Pro en Contra’ brochure over het fascisme in Nederland. Wichman verzorgde de pro-afdeling; een andere oud-rapaillaan, Henk Eikeboom, pleitte tegen het fascisme. Juist in deze brochure wijst Wichman meermalen, op het werk van Multatuli. Op pagina 13 lezen wij: ‘Neen, gelukkig begrijpt | |
[pagina 14]
| |
de menschheid de wijzen niet - de wensch van MULTATULI “leert lezen!” zal nooit vervuld worden - en begrijpt de menschheid alleen de dwazen, die de wijzen verkeerd en te laat begrepen hebben, en dan dikwijls nog verkeerd en te laat...’ Maar nauwelijks 2 bladzijden verder doet hij een erg on-Multatuliaanse uitspraak: ‘‘Democratie is ook hier niet ziekte, maar ziekte-verschijnsel. De ziekte zelf [...] heete: Rationalisme (Zetter! in godsnaam niet “Nationalisme”).’ Of Multatuli een rationalist was, kan betwijfeld worden, maar dat hij rationeel wilde zijn, is zeker. Een volbloednationalist was hij in elk geval niet. (Even verder twijfelt Wichman trouwens aan een van de centrale thema's van Multatuli's werk: het streven naar waarheid.) Maar waar mogelijk maakt Wichman gebruik van Multatuli's denkbeelden. Er is, zo betoogt hij, ‘een schema, dat de allerslechtste regeering waarborgt, en dat is het democratische. Multatuli, onverdacht toch, merkt op, dat het wel toevallig mogelijk is, dat een erfelijke koning bekwaam is, terwijl een verkozen kamerlid dat onmogelijk zijn kan (Toen! En nu...). Dit is tevens een der vele redenen, waarom de beste republiek slechter is dan de slechtste monarchie.’ Overigens pleit Wichman niet zonder meer voor een fascistische regering in Nederland; wèl voor een sterke regering, en voor een ‘onbedorven’ Nederland - in zijn ogen een onbereikbaar ideaal. Als er maar aktie komt: ‘En daarom kunnen wij nu misschien deze “Republique des Camerades”, dezen stal der “mauvais berges”, uitmesten. Ja, met geweld, ja, met “onwettige middelen!” “Door frazen is 't volk bedorven, 't zal door frazen niet genezen worden” (MULTATULI), Nogmaals dan: te Wapen!’ | |
T.A. GoedewaagenDe prominente nationaal-socialist dr. T.A. Goedewaagen had eveneens veel waardering voor het werk van Multatuli. Goedewaagen (geb. 1895), van oorsprong filosoof, werd in de jaren dertig lid van het Verbond voor Nationaal Herstel, een zeer conservatieve organisatie die in het allereerste begin nog niet fascistisch was, maar spoedig in die richting zou afglijden. Goedewaagen gleed mee. Hij werd kort voor de bezetting hoofdredacteur van De Waag en bleef nog enige tijd na de Duitse inval. Vervolgens installeerden de Duitsers hem als secretaris-generaal van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten. Hij was inmiddels (maar pas na 10 mei 1940) lid geworden van de NSB. Tenslotte werd hij president van de Nederlandse Kultuurkamer. Al vóor de oorlog maakte Goedewaagen van zijn politieke gezindheid geen geheim. Hij was zeer nationalistisch en pro-Duits, hoewel niet openlijk voor een ‘Anschluss’ van Nederland en evenmin openlijk voor maatregelen tegen joden. Hij benadrukte voortdurend het belang van een ‘sociale’ samenleving. De doelstellingen van zijn tijdschrift waren duidelijk: ‘Wat de waag wil? Een autoritaire (gezaghebbende) regeering gesteund door een adviseerende volksvertegenwoordiging van bekwame mannen, die de politiek niet als een winstgevend beroep, maar als een offers vergende roeping | |
[pagina 15]
| |
beschouwen.’ Daarnaast wilde De Waag samenwerking tussen de ‘christelijke cultuurnaties’ - want het christendom was een groot goed voor Goedewaagen en de zijnen - en handhaving van alle koloniën. Opmerkelijk is dat pas tijdens de bezetting het anti-semitisme een grote rol ging spelen (een soortgelijk verschijnsel zien we ook bij Alfred Haighton en De Nieuwe Gids, die nog aan de orde komen). Voor De Waag van 21 maart 1940 schreef Goedewaagen een beschouwing over Multatuli. Uit het stuk blijkt grote waardering voor de schrijver. Multatuli ‘is dichter en Platonicus, minnaar voor Fancy, van de idee. Een minnaar ook der vrijheid, die stelselmatig onstelselmatig denkt en dicht en evenals Nietzsche, zijn Duitschen tijdgenoot, aphoristisch en met humor het tragische en het comische verbindt en tragedie en comedie tegelijkertijd weet te schrijven.’ Goedewaagen, die tegen het mishandelen van Javanen is, prijst Multatuli's sociale inborst. ‘Daarom schenkt hij het handschrift van: “Wijs mij de plaats, waar ik gezaaid heb”, tot leniging van den watersnood op Java.’ Net als De Hart noemt Goedewaagen Multatuli's geschrift over Pruisen en Nederland. Het verbaast ons niet dat vooral Multatuli's standpunten over het parlement hem aanspreken. Multatuli begrijpt, aldus Goedewaagen, dat de wortel van alle kwaad niet de goeverneur-generaal is, maar het parlementaire systeem en eigenlijk het Nederlandse volk zelf. ‘Naar aanleiding van defensievraagstukken merkt hij [Multatuli] op, dat het geheim eener behoorlijke defensie niet gelegen is in het aantal, noch in bewapening en geoefendheid, maar in den geest, “het leidend beginsel in ons land.” Daarom tast hij de regeering aan.’ En Goedewaagen citeert met instemming: ‘De regeering? Eilieve, wat is dat in Nederland?’ Enz.; We zagen De Hart zich met precies hetzelfde citaat verdedigen. Goedewaagen voegt er aan toe: ‘Zelfs of juist in een liberalistisch gevormde regeering spreekt de geest van het volk nog niet.’ Multatuli zaaide hier in een geploegde akker. En daarom vergaf Goedewaagen hem veel, ook zijn ongodsdienstigheid. | |
J.H. Valckenier KipsIn scherp contrast met het voorafgaande staat wat J.H. Valckenier Kips (1862-1942) vond van Multatuli. De historicus A.A. de Jonge ziet Valckenier Kips als een van de grondleggers van het Nederlandse fascisme. Ver voor de eerste wereldoorlog schreef hij pleidooien tegen de parlementaire democratie. Zijn bezwaren tegen het parlement lijken wel wat op die van Multatuli: Valckenier Kips meent dat het parlement bevolkt wordt door ‘handige baantjesjagers, die van de politiek een beroep willen maken’. Zijn oplossing: laat de koning het kabinet samenstellen uit ‘deskundige en dus onafhankelijke’ mannen. Het parlement zou inmiddels van haar taken alleen de controlerende houden. Valckenier Kips' ideeën waren niet erg oorspronkelijk. Toch ziet De Jonge enkele opmerkelijke nieuwigheden: een felheid, die bij conservatieven erg ongebruikelijk zou zijn geweest, de twijfel | |
[pagina 16]
| |
aan de redelijkheid van de gemiddelde mens, en de alternatieven, waarmee hij zich een anti-democraat toonde ‘van een nieuw type, die geen terugkeer naar het verleden nastreeft, maar de democratie met nieuwe middelen wil overwinnen’. Er mocht dan een zekere verwantschap bestaan tussen de ideeën van Multatuli en Valckenier Kips over het parlement, dit betekende niet dat Valckenier Kips waardering had voor het werk van Multatuli. Integendeel, hij vond het maar onbegrijpelijk, dat men Multatuli ooit voor een ernstig man had kunnen houden. Daarom schreef hij de voorrede bij een boek van een bekende, fanatieke Multatuli-bestrijder, jhr. W.H.W. de Kock. Valckenier Kips zegt daarin over Multatuli: ‘Wat hij op de geestesgesteldheid van ons volk mag hebben uitgewerkt, welke geestelijke stroomingen hij bevorderd heeft, door er uiting aan te geven, behoort tot de imponderabilia. Men mag deze niet onderschatten. Multatuli heeft stellig veel kwaad aan de ziel van ons volk gedaan en doet het misschien nog.’ Vervolgens gaat hij in op de faam van Multatuli's schrijverschap. ‘Typeerend is daarbij dat het meest bewonderde werk, de Max Havelaar, het slechtst geschreven is.’ Volgt een reeks argumenten betreffende compositie, psychologie en ‘factuur’, uitmondend in de onderschrijving van het oordeel van een H.B.S.-er: ‘het lezen van dit boek komt overeen met het genot van 1 kg droog roggebrood van 10 weken oud, zonder drinken binnen een half uur op te eten.’ In Valckenier Kips' Multatuli-bestrijding treedt zijn politieke gezindheid niet zo sterk op de voorgrond als in de in dit verband aangehaalde beschouwingen van bv. Wichman of De Hart. Toch is er ook bij Valckenier Kips wel wat te vinden. Zo gebruikt hij zijn pleidooi tegen Multatuli tegelijkertijd als een afrekening met Jean-Jacques Rousseau. Bovendien is zijn nationalistische trots gekrenkt omdat Multatuli Nederland een roofstaat noemde. Gemis aan werkelijkheidszin noemt Valckenier Kips dat: ‘de begrippen “roofstaat” en “Nederland” laten aan congruentie toch wel iets te wenschen over!’ Tenslotte is interessant, dat hij Multatuli een zwakkeling noemt, wiensGa naar eind2. zwakheid wel voort moet zijn gekomen uit ‘erfelijkheidsfactoren bij de ouders en verdere adolescenten’; hij verwijst hierbij naar het boek Erblichkeits-lehre und Rassenhygiene. Ofschoon dat kan wijzen op racisme, moet men wel bedenken dat we spreken over het jaar 1926, toen fascisme nog weinig met racisme te maken had en het nationaal-socialisme in Duitsland van geringe betekenis en in Nederland nauwelijks bekend was. | |
Alfred HaightonZeker zo groot was de achterdocht jegens Multatuli van Alfred Haighton (1897-1943). Als iemand voor het predicaat ‘fout’ in aanmerking zou komen, dan was Haighton het wel. Hij was, net als Wichman, fascist van het eerste uur (en hij zal Wichman ongetwijfeld hebben gekend in de tijd dat de laatste aan het tijdschrift De Bezem meewerkte, waarvan Haighton de geldschieter was). Haighton, die veel geld had, was een ware splijtzwam. Hij | |
[pagina 17]
| |
maakte deel uit van verscheidene fascistische groeperingen, die na zijn vertrek ontredderd en verscheurd achterbleven. Na de opkomst van het nationaal-socialisme nam hij voor deze beweging typerende elementen als het anti-semitisme over. Dat deed hij met zoveel inzet, dat hij in 1942 tevreden kon vaststellen ‘één der “beruchtste” anti-semieten hier te lande’ te zijn geworden. Ook op literair gebied probeerde Haighton wat te betekenen. Hij schreef enkele romans en vele literair-kritische opstellen. Die laatste drukte hij af in De Nieuwe Gids, die hij van Kloos had overgenomen. Haighton had een grote voorkeur voor de beweging van Tachtig. Hij was idolaat van Lodewijk van Deyssel (die in de oorlog lid werd van de Kultuurkamer en onverstoorbaar mee bleef werken aan de donkerbruin gekleurde Nieuwe Gids, en zelfs accoord ging met het schrappen van joodse namen uit zijn beschouwingen). In een boek over Van Deyssel, Dukdalf der persoonlijkheidsidee, weidt Haighton kort uit over Multatuli. Hij is het oneens met Garmt Stuivelings stelling dat Multatuli de ruimte geschapen had voor de vernieuwingen van de Tachtigers. ‘Zulke overschatting van Multatuli ten koste der “Tachtigers” kenteekent het gilde, tot welks model-vertegenwoordiger ik Stuiveling kies. Ongelukkigerwijs maken hun verwrongen voorstellingen opgang. Sinds jaren slikken velen dergelijke verzinsels voor zoete koek.’ Hij ontkent dat Van Deyssel enige waardering had voor Multatuli (waarmee hij voorbij gaat aan het boek van zijn Meester over Multatuli). Kort nadat Haighton dit schreef (in 1939) verscheen van zijn hand een uitvoerig artikel over Multatuli in De Nieuwe Gids. Het begint aldus: ‘Te bewijzen: Multatuli is niet de geweldige gestalte geweest, waarvoor hij nog bij sommigen doorgaat; integendeel: hij was een beperkt talent, dat, door foefjes, boven zijn zielschen rang wist te schitteren.’ In een uitvoerig betoog probeert hij deze stelling te bewijzen. Hijzelf vindt dat hij daar uitstekend in slaagt. Multatuli deugde niet als ambtenaar, maar ook niet als denker en kunstenaar. In Haightons argumentatie schemeren nationaal-socialistische denkbeelden door, alsmede veel burgerlijk fatsoen (bij nazi's natuurlijk geen zeldzaamheid). Hij bewijst bijvoorbeeld op een heel speciale manier Multatuli's ongelijk inzake het Nederlandse koloniale beleid. ‘Zonder dit Bewind [nl. dat van Nederland in Indonesië] ware dergelijke onderdrukking - van Bruin door Bruin - stellig nog veelvuldiger voorgekomen (zij behoort immers tot de oude zeden der Oostersche volkeren)’, enz. Vooral verwijt Haighton Multatuli gebrek aan vaderlandsliefde. ‘Ook Multatuli's zedelijke verontwaardiging mist elk hoû-vast, dewijl hij zijn eigen volk beschimpte, ten bate van een deel van een vreemd volk, dat naar hij beweerde, leed onder een ander deel van hetzelve.’ ‘Niettegenstaande zijn dikwerf innige Nationale en koningsgezinde gevoelens, blijft, zoodoende, zijn oeuvre, als geheel, toch bepaald anti-Nationaal.’ Multatuli was een wegbereider van ‘Vaderland-vijandelijke stroomingen’, en zijn ‘ongebreideld vernuft schond Godsdienst, Huwelijk en Fatsoen’. Het valt op dat Haighton afkerig was van | |
[pagina 18]
| |
bijna alle personages in Multatuli's werk, maar niet van... Batavus Droogstoppel. Juist deze vertegenwoordigde volgens Haighton ‘beslist Multatuli's betere helft. Want de andere, “Havelaar”, was een volslagen gek.’ Het enige werk dat er in de ogen van Haighton mee door kon, was Een en ander over Pruisen en Nederland, waaruit we ook De Hart en Goedewaagen zagen citeren. Fragment uit een foto van een diner, aangeboden door De Nieuwe Gids aan L. van Deyssel bij zijn 75ste verjaardag (cat. nr. 255, [1939], v.l.n.r. L. van Deyssel, Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe en A. Haigton.
Naderhand publiceerde De Nieuwe Gids nog twee stukken van Haighton | |
[pagina 19]
| |
over Multatuli, beide in de tijd dat Nederland bezet was, wat goed te merken is. Waren Haightons politieke denkbeelden tot dusverre slechts zijdelings aanwezig, de twee bezettingsartikelen gaan meer over rassentheorieën dan over Multatuli. Het eerste behandelt Du Perrons Bewijzen uit het pak Sjaalman. Haighton kwalificeert Multatuli als tevoren, zij het dat hij ‘niet gespeend [is] van enkele scherp-afsteekende deugden, n.l. een hang naar het Autoritarisme, afkeer van het parlementaire stelsel en sociaal gevoel’. Dat mocht zo zijn, toch maakte hij zich schuldig aan insubordinatie, schaadde hij het landsbelang, hoonde hij ‘Volk en Staat’, en ‘bleek hij dus een ondeugdelijk ambtenaar, een staatsgevaarlijk sujet en een landverraderlijk [sic!] individu’. Hij is niet eens ontevreden over de Bewijzen zelf, als beseft hij dat Du Perron niet op Haightons instemming gesteld zou zijn: ‘Dit komt, omdat er tusschen hem en mij een ideologisch onderscheid bestaat. Hij is sterk links georiënteerd; ik ben overtuigd Nationalist en Totalitarist, en dit nog wel in een schakering, die ten nauwste verwant is met het Duitsche Nationaal-Socialisme, al valt zij er niet gehéél meê samen.’ De bespreking is hoofdzakelijk een nazistische bestrijding van Du Perron (Haighton wist nog niet dat deze inmiddels was overleden) ‘en andere joden, jodenvrienden en - knechten’. Eén citaat moge volstaan: ‘Welnu; het is stellig niet E. Du Perron's bedoeling geweest, maar het vormt de netto-oogst van zijn onderhavig werk: het boek “De bewijzen uit het pak van Sjaalman” levert een kostelijke bijdrage tot de kennis der diepte van het zedelijkGa naar eind3. verval, waartoe Juda, met zijn liberalisme, onze Arabische voorvaderen van rond drie generaties geleden gebracht. Zoo ging het toe. Zóó zeer ontbraken kameraadschap, Nationaal en Ras-besef tusschen onze Volksgenooten.’ Het laatste artikel van Haighton over Multatuli is een bespreking van De waarheid over Multatuli en zijn gezin van de schoondochter. Het spreekt vanzelf dat Haighton zich volledig aansluit bij de anti-Multatuliaanse strekking van dit werk. ‘Een onverbloemd beeld van de Waarheid over Multatuli en zijn gezin’, en een afrekening met Ter Braak en Pee. Ook in dit, voor Haightons doen nogal korte stuk, wordt het Duitse ‘Broedervolk, minstens mede-Germanen’, er met de haren bijgesleept. Haighton had wel vaker de neiging op hol te slaan. | |
DuitslandZoals bekend regeerden van 1933 tot 1945 in Duitsland de nationaalsocialisten. Zij organiseerden vanaf 1933 boekverbrandingen en verboden de lectuur van zeer veel Duitse schrijvers en auteurs uit het buitenland. Maar niet alle literatuur was taboe: Goethe mocht, en ook Multatuli was toegestaan. Van Multatuli was vrij veel in het Duits vertaald (met name door Wilhelm Spohr). In de jaren dertig kwam daar niet veel meer bij en bleef de aandacht beperkt tot een enkel artikel in een dagblad, zoals in de Wiesbadener Stadtzeitung van 19 februari 1937. Onder het kopje ‘Multatuli lebte in Wiesbaden’ wordt zakelijk bericht van de onthulling van een | |
[pagina 20]
| |
gedenksteen voor Multatuli. Geen spoor van nazi-taal of propaganda. In de oorlog ontstonden Duitstalige tijdschriften en kranten die zich speciaal bezig hielden met bezette gebieden. Zo was er de Deutsche Zeitung aus den Niederländen, een krant die de nationaal-socialistische gedachte vanzelfsprekend volkomen was toegedaan. Eén van de Nederlanders die de aandacht van het blad trokken was Multatuli. Ingeklemd tussen allerlei berichten van het front (waar de Duitsers uitsluitend successen boekten) stond soms een beschouwing over hem. Opvallend is, dat de nazi-propaganda in deze artikelen niet wist door te dringen. De beschouwing van H. Kok (een Nederlander?), afgedrukt op 4 juli 1941 geeft een Rob Nieuwenhuysachtige visie op de Lebak-zaak. Bovendien constateert Kok in bijna al het werk van Multatuli een verlangen en zoeken naar God. Zijn beschouwing is ongetwijfeld aanvechtbaar, maar er blijkt niet uit dat zij geschreven is in een tijd van nationaal-socialistische overheersing. Dat laatste geldt ook voor het opstel van Dr. Otto Pohl, die, behalve de mening dat Dekker ‘vorst’ en ‘minister-president’ was van Amboina en Lebak, weinig toevoegde aan de internationale Multatuli-literatuur. Voor ons is het tijdschrift met de recht Germaanse naam Die Westmark het interessantst. Voor dit blad schreef Wynand Frans (wederom een Nederlander?) de beschouwing ‘Der niederländische Dichter Multatuli, Ein treuer Freund Deutschlands’ (1-6-1942). Multatuli was ‘deutschfreundlicher’ dan welke Nederlandse dichter ook, zegt Frans. Engelse en Franse invloeden zijn in Multatuli's werk niet te vinden. ‘Het Duitse echter bemint en vereert hij: in zijn “Max Havelaar” brengt hij niet alleen - misschien onbewust - het “nordische Empfinden” tot uitdrukking, met de mededeling dat Havelaar blond is, maar ook laat hij over hem zeggen dat hij “iets van een Duitser” heeft en dit wordt met de karikatuur-Hollander Droogstoppel (de incarnatie van alles wat in de Hollander onsympathiek is) zodanig in verband gebracht, dat het voor de lezer slechts de allerhoogste lof kan betekenen.’ Niet voor niets schreef de Duitser Stern het belangrijkste deel van de Havelaar en zat de eenheid van Duitsland Multatuli hoog. Hij begreep de ethische waarden van Goethe en Schiller. ‘Hij heeft zelfs de destijds zeer gewaagde mening uitgesproken, dat de kleine staat Holland op den duur in een Groot-Duits ofwel een Groot-Germaans rijk opgenomen zou moeten worden.’ Het is duidelijk dat Frans een geestverwant heeft gevonden: ‘Multatuli toont in een groot deel van zijn werk een houding, die als een voorloper van het nationaal-socialistische gedachtengoed kan worden beschouwd. Net als die van Nietzsche, met wie hij een en ander gemeen heeft.’ Direkte aanleiding van Frans' artikel is overigens de verovering van Indonesië door Japan, waarmee Multatuli's profetieën werden vervuld, want hij had de fouten van het ‘kapitalistische koloniale systeem’ goed in de gaten.Ga naar eind3. | |
[pagina 21]
| |
Multatuli-Plaquette, diameter ± 15 cm, (1919), (brons, 5 ex.)
| |
BesluitDe stand is 4-2 geworden in het voordeel van de fascistische Multatulibewonderaars. Betekent dit, dat Frans gelijk had, dat Multatuli aan de basis stond van het fascisme? Natuurlijk niet. Het is een veeg teken dat Goedewaagen en De Hart precies hetzelfde citaat plukten uit Multatuli's werk, dat toch een redelijke omvang heeft. Dat citaat kwam trouwens uit Een en ander over Pruisen en Nederland, het enige boek dat Haighton wel kon waarderen. Wichman was met zijn vele citaten vindingrijker (maar zijn geheugen was dan ook zeer befaamd; men zegt dat hij de Mathilde-cyclus van Perk uit zijn hoofd had geleerd om aan te kunnen tonen dat deze poëzie niet deugde). Toch moeten we vaststellen dat een geletterde fascist Multatuli's aanvallen op de parlementaire democratie kon gebruiken. Niet dat Multatuli's alternatieven bij de fascistische idealen aansloten, maar die konden verzwegen worden, net als zijn weinig nationalistische gevoelens. De laatste werden echter wel weer opgemerkt door Haighton en Valckenier Kips, en mogelijk ook door Frans, die Multatuli omtoverde tot een voorstander van de Groot-Germaanse gedachte. | |
[pagina 22]
| |
Ondanks de aandacht die enkele fascisten en nationaal-socialisten voor hem hadden, is Multatuli het lot van Nietzsche bespaard gebleven. Verschillende factoren droegen hieraan bij: ten eerste hebben fascisme en nationaal-socialisme in Nederland nooit een omvang gekregen vergelijkbaar met die van hun collega's in de omliggende landen (i.c. Frankrijk en Engeland). Ten tweede was het aantal belezen fascisten hier te lande gering, en ten derde was het grootste deel van Multatuli's werk voor nationaal-socialisten ongeschikt of zelfs verwerpelijk: men denke aan de pet van het ‘joden-jongetje’ in Minnebrieven, zijn pleidooi voor de gelijkwaardigheid van ‘liplappen’ of aan zijn atheïsme (wat Kok daar ook van mocht denken). Het Multatuli-Museum werd na de oorlog van zijn verdorven bestuur ontdaan en kreeg een andere naam: Multatuli-genootschap. Wichman overleed al in 1929 en ook Haighton en Valckenier Kips zouden de bevrijding niet halen. Goedewaagen, De Hart en Frans hebben, voor zover ik weet, verder hun mond gehouden. We zullen wel nooit weten wat De Hart gedacht heeft bij het lezen van een briefje van Du Perron (2-3-'40): ‘Geachte Heer De Hart, Leest u eens - bestelt u het maar voor het M.M.! - het juist verschenen Maart-nr. van De Nwe Gids, waarin een stuk - van even 42 blzn. - van het heerschappie Haighton over Multatuli et Cie. [...] Het is een fraai geschrift, in fraai nationaalpatsersdiets, zeer de moeite waard, ook als tijdverschijnsel. [...] Bij gebrek aan - zelfs niet-toonbare-medewerkers, moet Haighton bijna alles alleen volpennen, maar sinds hij zoo'n beetje uit de politiek gezet is, heeft hij er allen tijd voor, dus... Tot later. Steeds uw EduP.’ De cirkel is rond. Du Perron kon niet vermoeden dat juist De Hart korte tijd later een variant op dat nationaalpatsers-diets in het Multatuli-Museum zou laten klinken. | |
Geraadpleegde literatuurFrans van Burkom en Hans Mulder, Erich Wichman 1890-1929 tussen idealisme en rancune. Utrecht, 1983. Wynand Frans, ‘Der niederländische Dichter Multatuli. Ein treuer Freund Deutschlands’ In: Die Westmark, 1-6-1942. T.A. Goedewaagen, ‘Multatuli. Zelfcritiek van Nederland’ In: De Waag, 21-3-1940. Alfred Haighton, Ducdalf der persoonlijkheidsidee..., 1941. Alfred Haighton, ‘Multatuli & Cie’ In: De Nieuwe Gids 55 (1940), 3 (maart). Alfred Haighton, ‘Multatuli zonder masker’ In: De Nieuwen Gids 56 (1941), 8 (augustus). Atte Jongstra, De Multatulianen, Amsterdam, 1985. H. Kok, ‘Multatuli - der ‘Vielerdulder’ In: Die deutsche Zeitung aus den Niederlanden. 4-7-1941. | |
[pagina 23]
| |
(Het Multatuli-Museum), Jaarverslag 1941. E. du Perron, Brieven dl. 8. Amsterdam, 1984. Otto Pohl, ‘Minister - Vagabund - Dichter’ In: Die deutsche Zeitung aus den Niederlanden. 18-2-1942. J.H. Valckenier Kips, ‘Voorrede’ In: W.H.W. de Kock, Lebak en de Max Havelaar. Den Haag, 1926. Erich Wichman (en H. Eikeboom), Het fascisme in Nederland, Pro en Contra. Baarn, 1925. (Pro en Contra XI-I). Erich Wichman, ‘Havelaar en Multatuli’ In: De Wiekslag. 3-7-1917 Erich Wichman tot 1920. Amsterdam, 1920. |
|