Over Multatuli. Delen 18-19
(1987)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |||||||||||
Em. Kummer
| |||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||
gegeven zijn,Ga naar eind3. alle betrekking op actuele politieke situaties of thema's, waardoor de ideologie van het blad, zoals we zullen zien, in letterlijke zin geïllustreerd wordt. De belangrijkste onderwerpen, zoals de strijd voor algemeen kiesrecht, strijd tegen de liberalen en conservatieven, worden door middel van een tekening met tekst uitgebeeld. Een abonnement kostte f 0,75 per drie maanden; de prijs voor een los nummer bedroeg 5 cent, een prijs die iets hoger ligt dan de 2 cent voor Recht voor Allen uit diezelfde periode. Het lijkt mij niet al te hoog voor een ambachtsman van die dagen, maar wel voor het budget van de ongeschoolde of werkloze. Maar dat die het blad überhaupt gekocht zouden hebben, komt me op grond van andere overwegingen twijfelachtig voor; het niveau zal waarschijnlijk te hoog geweest zijn voor de proletariër. Het aantal abonnees is me niet bekend, en over de verkoopcijfers en de totale oplagen heb ik evenmin inlichtingen kunnen verkrijgen. De enige vergelijking die je kunt maken is die met Recht voor Allen; bij die krant bedroeg in 1886 het aantal abonnees 2000, maar door colportage was de gemiddelde oplage 30.000 (Dr. M. Schneider en J. Hemels 1979: 240). Als we nu weten, ik zal daar aan het slot op terugkomen, dat een aantal colporteurs en verkooppunten van het Multatuliblad en Recht voor Allen dezelfde zijn geweest, dan kunnen we in ieder geval veronderstellen dat ook bij ons blad het bovenstaande mechanisme gewerkt heeft: veel losse verkopen, en bovendien dat de lezers waarschijnlijk uit dezelfde kringen kwamen als bij hèt blad van Domela Nieuwenhuis. De indeling van de redactionele pagina's doet enigszins traditioneel aan; | |||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||
er zijn vaste rubrieken zoals: ‘Van eigen Bodem’ (10 x) waar informatie over binnenlandse toestanden wordt verstrekt, overgenomen uit andere bladen of als het ware opgetekend uit de mond van een ooggetuige. Dan heb je ook ‘Uit den Vreemde’, waarin zeven keer berichten uit het buitenland, afkomstig van de pers, overgenomen worden. Onder het hoofdje ‘Brievenbus’ (7 x) worden allerlei inlichtingen gegeven over het reilen en zeilen van het blad en komen contacten tussen lezers en redactie tot stand. ‘Brieven uit het Noorden’, die zes maal verschijnen, verzorgd door Bijmholt, vormen een soort column waarin de lezer op de hoogte gehouden wordt van de belevenissen in het noorden van ons land. De bijdragen van Marie Anderson, onder het pseudoniem Dr. A. Dondorf, zijn ook niet gering: zeven maal schrijft ze over ‘De heerschappij van het Bijgeloof’ en één keer over ‘De Prostitutie’. Voor ons zijn ook de ‘Gedachten’ (10 x) en ‘Ideën van Menåboer’ (7 x) interessant, niet zozeer vanwege het niveau van de inhoud, maar omdat daarmee het geliefkoosde genre van Multatuli gecultiveerd wordt: het aforisme. Andere artikelen, waaronder enkele verspreid over verschillende afleveringen, zullen bij de gedetailleerde inhoudsanalyse ter sprake komen. Elders zal ik ingaan op de rubriek ‘Reclames’. De laatste pagina van elke aflevering draagt steeds de titel ‘Advertentien’. Veel meer dan Recht voor Allen uit die tijd beschikt het Multatuliblad over echte adverteerders. Zo probeert F.A. Itter twaalf keer de aandacht van de lezer te richten op zijn ‘Groote Afslag van Koffie en Thee’, N. Loopuit elf keer op een ‘Graveer-Inrichting en Handelsdrukkerij’, F.W.L. Sauer tien maal op zijn ‘Kruideniers-, Komenijs- en Grutterwaren’, Jacob Janneman zeven maal op zijn ‘IJzerglanswaren’, en nog vele anderen die min of meer frequent reclame voor hun nering maken. Eenmaal is er op diezelfde pagina ook een oproep te vinden tot het geven van financiële steun aan de stakers uit Almelo en eenmaal ook een verzoek van de kiesvereniging ‘Algemeen Kies- en Stemrecht’ te Amsterdam om stemmen uit te brengen op Dr. J.M. Smit, Dr. Vitus Bruinsma, F. Domela Nieuwenhuis e.a., een verzoek dat geheel in overeenstemming is met de politieke kleur van het blad. En dan niet te vergeten de aankondigingen van de vergaderingen van de Multatuli-vereniging met de daarop gehouden lezingen van Mr. W. Paap en Dr. J.M. Smit (3 x). Ook de merkwaardige dominee W. Meng komt een keer voor met zijn Multatuliavond. Opvallend, maar dat komt misschien door de aanwezigheid van onderwijzers in de redactie van het blad en onder de vermoedelijke auteurs, zijn de annonces van leerkrachten die zich aanbieden om les te geven. De kroon wordt echter gespannen door Bijmholt zelf die maar liefst twaalf keer aandacht vraagt voor zijn te verschijnen brochure Onderwijzerwerkeloosheid, terwijl tegelijkertijd zijn andere geschrift, Algemeen Stemrecht, wordt aangeboden bij intekening voor de eerste brochure. Overigens maakt hij voor zijn Algemeen Stemrecht ook nog eens vijf maal apart reclame. De meest opvallende adverteerder is Anton Huf jr. die in maatschoenen doet en die in alle dertien nummers verschijnt onder het | |||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||
hoofdje ‘Reclames’ en wel op de redactionele pagina. Is er een speciale band tussen deze Huf jr. en het blad? Ik ben er niet achter gekomen. De redactie bestond, zoals vermeld, uit een ‘amsterdamsch onderwijzer’ en B. Bijmholt; medewerkers waren o.a. Dr. A. Dondorf, G.L. van Hemert en een aantal publicisten die zich alleen maar met initialen kenbaar maken. Berend Bijmholt, 1864-1947, is voor ons zeker geen vreemde, vooral niet na het verschijnen van het Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland (1986 I: 24-27), waarin het Bijmholt-artikel van Mies Campfens de lezer alle inlichtingen over hem verschaft die men wenst. Hij was behalve onderwijzer, corrector, uitgever, stichter van reizende volksbibliotheken, ook journalist en schrijver van brochures en literaire teksten, maar voor alles is hij de auteur van de Geschiedenis der Arbeidersbeweging. De man valt op door een nogal curieuze politieke loopbaan. Eerst lid van de Sociaal-Democratische Bond, aanhanger van Domela Nieuwenhuis, actief medewerker bij Recht voor Allen, groot voorstander van het algemeen kiesrecht, vervolgens in de jaren negentig anarchist, tegen het kiesrecht, en zelfs tegenstander van Domela Nieuwenhuis; tenslotte religieus socialist en partijlid van de S.D.A.P. In 1888 werkt hij als corrector in Veendam, publiceert in vele bladen zoals in de Veendamsche Courant, het Groninger Weekblad en eveneens in de naar anarchisme tenderende Vrije Pers. Je krijgt, als je zijn medewerking aan de verschillende bladen uit de periode die ons nu bezighoudt beziet, het gevoel dat het latere anarchisme bij hem al in potentie aanwezig is. Zijn bijdragen in het Multatuliblad worden gesigneerd met B. of B.B., twee andere artikelen met Demophilus, een pseudoniem waarvan we weten dat het door hem gebruikt werd. Met de namen van de andere medewerkers beginnen de moeilijkheden. Marie Anderson, die, wonende in Duitsland, in 1888 haar boekje Multatuliwespen uitgeeft, werkte behalve aan het Multatuliblad ook mee aan De Dageraad. Over meer details van haar activiteiten beschik ik niet. De onbekende onderwijzer is niet zo makkelijk te identificeren; volgens Dr. J.M. Welcker,Ga naar eind4. hebben we de keus tussen de Amsterdamse onderwijzer A.H. Gerhard,Ga naar eind5. toen al hoofd van een school in de Jordaan, of zijn zes jaar jongere broer Johannes Willem, 24 jaar oud en gewoon onderwijzer. Een van de twee zou met heel veel gokken ook in aanmerking kunnen komen voor degene die met ‘W’ tekent. Deze schrijft namelijk over het onderwijs en lijkt een Amsterdammer te zijn. Vitus BruinsmaGa naar eind6. zou v.B. kunnen zijn, hij woonde toen in Leeuwarden en was leraar in exacte vakken, maar ook deze keuze is een greep in het duister. Welcker denkt overigens bij v.B. ook aan Croll.Ga naar eind7. Voor de naam ‘Menåboer’ zou eventueel MansholtGa naar eind8. in aanmerking kunnen komen, een Multatuliaan die dichtbij Bijmholt woonde, in Meeden, van beroep hereboer, en buitengewoon actief als radicaal in de provincie Groningen. Ook niet ondenkbaar is, dat Dr. J.M. Smit,Ga naar eind9. eens leraar aan de H.B.S. te | |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
Apeldoorn, over wiens ontslag nogal wat heibel was ontstaan, aan het blad meegewerkt heeft; per slot van rekening komt hij vanaf het tiende nummer in de redactie en is de mogelijkheid zeer groot dat hij voor het aanvaarden van die funktie al het een en ander in het blad geschreven heeft. BergmeyerGa naar eind10. zou volgens dr. Welcker voor de historische artikelen in aanmerking kunnen komen, maar dat alleen op grond van zijn stijl. Het ingezonden stuk over de portretten van Multatuli en Roorda van Eysinga (3), ondertekend door ‘Een volksvriend’, is waarschijnlijk ook afkomstig van Bijmholt. Op het redactie- en administrieadres, meldt Welcker verder, de Govert Flinckstraat 386, vroeger 354, woonde eerst een zekere C.L. Geiger, daarna twee onderwijzers, C.H. Jacquenet en mej. C.S. Jacquenet (Adresboek 1889-1890). Degene die als ‘Een vriend der arbeiders’ (3) het artikel over de Lotelingen schrijft, blijft onbekend. | |||||||||||
De ideologieDe twee motto's bovenaan op pagina 1, ‘De vrijheid stikt in den atmosfeer van een vaderlijk gouvernement’ en ‘Niemand sta te hoog voor de critiek’, dekken in hun algemene strekking wel de ideologie van het Multatuliblad en krijgen in het licht van de geschreven artikelen een veel strengere precisering. Als voorbeelden daarvan neem ik twee voorpagina-artikelen, het eerste in no. 1 van 12 februari, dat niet meer dan idee 403 van Multatuli omvat, en het tweede in no. 2 van 19 februari, naar aanleiding van de ée;njarige herdenking van Multatuli's sterfdag, geschreven door Bijmholt onder het pseudoniem Demophilus. In de eerste tekst komen twee dingen ter sprake: de strijd van Douwes Dekker ‘tegen alles wat op zedelyk, maatschappelyk en staatkundig gebied klein, gemeen, bekrompen of benauwd is’, waarbij hij zijn volkomen vrijheid wil behouden in die strijd, en het publiek dat zich als collectivum van alles laat aanleunen zolang het als publiek behandeld wordt. De mensen als individuen verschuilen zich achter de massa en wanen zich immuun voor individuele kritiek. Als variatie op het motto ‘Niemand sta te hoog voor critiek’ zou je Multatuli's opvatting als volgt kunnen parafraseren: Geen individu staat te hoog voor kritiek. In het andere artikel scharen Bijmholt en de zijnen zich onder de banier van Multatuli om zich in te zetten voor ‘allen die lijden en onrechtvaardig behandeld worden’ en tevens om de ‘wetten van het zyn’ op te sporen. De wetenschap in dienst van de bestrijding van de sociale ellende en ongelijkheid. Maar ook in dit artikel komt het publiek aan de orde en wel als het voldane bourgeoispubliek dat Multatuli zo innig verachtte omdat het mooi vond wat hij schreef. Dat publiek staat tegenover de ‘arme duivels’, de laagste maar wel de beste laag van de bevolking, die beïnvloed raakt door de ideeën van Douwes Dekker. Kortom Multatuli's opvattingen als wapen om de strijd te voeren tegen de heersende klasse en als ideologie voor de | |||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||
onderdrukte klasse. Maar hij wordt niet als de enige voortrekker in de strijd genoemd ‘voor de rechten der verdrukte menschheid, voor allen die lijden en onrechtvaardig behandeld worden’, hij deelt die plaats met Roorda van Eysinga en Domela Nieuwenhuis. Twee mannen die elkaar goed kenden en die elkaar zowel in hun overtuiging als in hun persoon respecteerden. In no. 3 wordt de band tussen Multatuli en Roorda, voormannen in de strijd voor de onderdrukten, sterk benadrukt in een ingezonden artikel gericht aan de redactie en getekend door ‘Een volksvriend’. Deze ‘volksvriend’ constateert dat in de ‘woonkamer van den werkman’ het portret van steeds ‘hetzelfde individu met gelaatstrekken waaruit alle menschelijke ondeugden te lezen waren: domheid, heerschzucht, dronkenschap, ontucht, bloeddorst’ [het portret van Willem III, Em.K.], vervangen was door dat van Multatuli. Deze bezat, en wie zou daaraan getwijfeld hebben: ‘Twee oogen, die naar boven staren, als smachtten ze naar het verhevene!’ Maar, voegt de ‘volksvriend eraan toe: ‘Wat zou het goed zijn (...) wanneer daarnaast nog eens de beeltenis verscheen van Multatuli's trouwe vriend, den onvergetelijken Roorda van Eysinga’. De redactie heeft aan die raadgeving gevolg gegeven en twee platen met hun beeltenis in de nummers 4 en 8 uitgegeven. In deze ‘volksvriend’ zien Atte Jongstra en Welcker ‘Demophilus’, dus Bijmholt zelf. Ik kan daar niets tegen in brengen. Het is curieus, maar zeker niet de eerste keer dat een redactielid zelf een ingezonden brief schrijft. | |||||||||||
De drie voortrekkers: Multatuli, Roorda van Eysinga en Domela NieuwenhuisMaar er zit iets anders achter de aansporing het portret van Willem III voor dat van Multatuli en dat van Roorda van Eysinga te verwisselen. Iedereen wist in die tijd dat op 21 en 22 februari 1887, een jaar voor het verschijnen van het blad, de socialisten en met name de colporteurs en verkopers van linkse bladen, vooral van Recht voor Allen, het slachtoffer waren geweest van agressiviteiten van de zogenaamde oranjeklanten. Dat had zich afgespeeld tijdens de festiviteiten ter gelegenheid van de verjaardag van Willem III op 19 februari en de daarop volgende dagen. Het titelblad van een toendertijd geruchtmakende brochure, een grote aap, hing achter de ramen van verschillende socialisten en verkopers van socialistische geschriften. Ja zelfs ‘voor één der ramen van een perceel op het Singel’ werd ‘het portret van Domela Nieuwenhuis met kaarsen verlicht’ tentoongesteld, terwijl voor het andere raam op rood papier geschreven stond ‘Weg met Koning Gorilla’ (Charité 1972: 132). Nu was Uit het leven van Koning Gorilla een brochure geschreven door Roorda van Eysinga, waarin hij de onfrisse handel en wandel van Willem III op een zeer levendige manier beschreef. Bovendien zat in die tijd Domela Nieuwenhuis nog in de gevangenis vanwege een veroordeling voor majesteitsschennis. Hij had o.m. op 24 april 1886 in Recht voor Allen een artikel geschreven ‘De koning komt’, waarin hij volgens de tenlastelegging beschuldigd werd van ‘boosaardiglijk en in het openbaar de | |||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||
persoon van de koning gehoond en gelasterd te hebben naar aanleiding van de komst van de koning in Amsterdam’ (Idem: 108). Zo'n artikel en de platen met het portret van de drie voormannen plaatsen het Multatuliblad meteen in de politieke conflicten die in de jaren 1887 en 1888 de socialisten, maar ook de linksdenkende en -voelende liberalen bezig hielden: welke vorm moet de strijd tegen de corrupte regeringskliek aannemen en, vooral na die oranjerellen: wie steunt ons. Het was duidelijk dat het volk, d.w.z. de onderste lagen van de maatschappij, geen zinderende liefde voor de linkse ideologie koesterde, het reageerde nogal primair, zijn impulsen volgend die gemakkelijk bespeelbaar waren. Dat heeft Bijmholt en de zijnen het gevoel gegeven dat zij onder leiding van de grote voortrekkers een gideonsbende vormden die naar twee kanten moest strijden: tegen de zelfvoldane opvattingen van de bourgeoisie, het ‘vaderlijke gouvernement’ uit het motto, en tegen de vastgeroeste slaafsheid en de ongecontroleerde, vaak met jenever gekruide, oprispingen van het volk tegen van alles en nog wat. Maar er is iets anders dat interessant is en naar mijn mening in die dagen een rol speelt, en dat - ik geef het toe - soms wel soms niet, uitgebreid weerspiegeld wordt in het blad. De theoretische contouren van de verschillende linkse stromingen (de links-liberalen, de socialisten, de anarchisten) waren van dien aard dat ze elkaar overlapten. Op een paar punten echter konden zij het onderling niet eens worden: de geweldtheorie, de grens van staatsinmenging, de mate van collectivisering van het produktieapparaat, ja zelfs het nut van het algemeen kiesrecht werd door sommigen in twijfel getrokken, hetgeen weer samenhing met een zeer grote scepsis over het functioneren van het parlementaire stelsel. Maar binnen de politieke stromingen zelf waren ze het ook niet eens over die kwesties. Dat gaf aanleiding tot verschuivingen binnen de ideologische stellingnames die, zoals we al bij Bijmholt hebben gezien, grillig konden verlopen. Toch zouden die strijders voor de goede zaak steeds blijven steunen op Multatuli als de grote voorganger, hoewel ze, als ze eerlijk waren, zich kritisch tegenover zijn opvattingen op moesten stellen. Dat is één van de paradoxen die steeds boeiend blijven als men de relatie van links met Multatuli bestudeert. Deze tendensen en paradoxen zijn al merkbaar bij de grote voorgangers, Roorda van Eysinga en Domela Nieuwenhuis. Beiden waren Multatulianen, ze kenden de schrijver persoonlijk; Nieuwenhuis wist drommels goed dat Dekker niet veel ophad met zijn politieke ideeën; Roorda en Multatuli verschilden ook onderling over wat de beste staatsoplossing was voor de bestrijding van de ellende van het volk waarvoor ze toch allebei oog hadden. Roorda en Nieuwenhuis, hoewel niet helemaal gelijkluidend wat hun opinies betreft, waren toch veel meer gelijkgezind. Roorda had in Recht voor Allen gedurende de jaren 1886-1887, toen Domela in de gevangenis zat, een groot aantal artikelen geschreven die in 1889 als een kloek boekwerk onder | |||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||
de titel Verzamelde Stukken van S.E.W. Roorda van Eysinga op de markt kwamen, samengesteld en ingeleid door Domela zelf. Dat zegt nogal wat over hun onderlinge relatie. Bekijken we nu de standpunten van de drie voorgangers vanuit de atheïstische socialistische ideologie van het weekblad, dan kunnen we constateren, dat hun uitgangspunten tegenover het atheïsme absoluut samenvallen. Alle drie waren zonder meer atheïst, al zullen we zien dat binnen het blad de mate van samenwerking met de confessionelen verschilde; wat het socialisme betreft, waren de opinies minder overeenstemmend. Multatuli moest niets van het socialisme weten, daarop hoef ik in dit artikel niet in te gaan. Maar wat vonden die socialisten en anarchisten van het eerste uur zo aantrekkelijk in hem? Zeker, hij was voor algemeen kiesrecht voor vrouwen en mannen, maar toch geen warm voorstander van het parlementair systeem. Natuurlijk, hij kwam op voor het volk en bestreed als geen ander de onderdrukking en ellende van de werkende stand, maar hij moest niets hebben van een sociale revolutie en had zeker geen klasseloze maatschappij gewenst. Vast staat dat hij momenten heeft gekend dat een krachtig bestuur van bovenaf hem een oplossing leek voor de moeilijkheden, maar dat hij ook ogenblikken heeft gehad dat hij elke staatsinmenging verwierp. Ga je echter uitsluitend af op zijn verzet tegen elk gezag, en koppel je daaraan zijn strijd voor het volk, dan kun je hem heel ver naar links opschuiven. Dat werd dan ook gedaan. Maar daar komt nog iets bij: hij bestreed een aantal misstanden op een manier die specifieke groeperingen uit de Nederlandse samenleving bijzonder aansprak. Die misstanden waren reëel, de strijd daartegen het minst wat je van iemand met een warm hart kan vragen en volkomen in overeenstemming met de ideologie van het Multatuliblad. Het was echter vooral de manier en de toon waarop Douwes Dekker zich weerde die zijn bewonderaars in verrukking brachten en die vaak tot genante imitatie voerden. Het epigonendom bloeide grotelijks, zoals we kunnen constateren in het blad. Het is dus een selectieve keuze die Multatuli tot voorman van de socialisten uit die periode maakt, maar het is dezelfde keuze waardoor hij eveneens tot voortrekker van de anarchisten promoveert, waarbij we vooral niet moeten vergeten dat de scheidslijn tussen beide politieke groeperingen niet altijd duidelijk te traceren viel. | |||||||||||
Het anarchismeIn het vierde nummer, van 4 maart, staat in de rubriek ‘Varia’ plompverloren een passage, overgenomen uit het blad Anarchist, waarin een krachtig pleidooi gehouden wordt voor het anarchisme. Het komt erop neer, dat ‘anarchisme’ ontkenning van de regering betekent, maar wel maatschappelijke orde inhoudt, en dat ‘regering’ ontkenning van het volk betekent, maar wel tot burgeroorlog leidt. De opname van dit stuk kan men niet anders zien dan als een sympathiebetuiging van de redactie voor het | |||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||
anarchisme, en dat in een tijd waarin deze politieke stroming in Nederland in opkomst was en tot hevige discussie binnen de linkse gelederen voerde. Deze conflicten, en de daaruit voortvloeiende problemen, zijn al duidelijk te bespeuren bij Roorda en Nieuwenhuis. Behalve de sociaal-economische ellende waartegen Multatuli in hun ogen met fris links vuur in opstand kwam, blijft vooral zijn absentie van behoefte aan ‘wet’ (Ideën 136, 137) als ‘kenmerk van regel en orde’ aantrekkelijk voor onze twee voormannen met hun sterke neiging tot het anarchisme, en voor zovele andere Multatulianen. Roorda is bij uitstek de man van karakter die voor niemand en niets boog. Hij zet zich volledig in voor Recht voor Allen, komt op voor de onderdrukten, maar doet geen enkele concessie aan het ‘volk’. ‘Ik kniel niet voor de volksstem, de volkswijsheid, enz. Het volk zal even groote flaters begaan als de burgerstand, maar het zal, door schade en schande wijs geworden, zelf zijn misslagen boetende, ze spoediger herstellen’ (Roorda van Eysinga 1889 III: 23). In zijn artikelen wordt Multatuli voortdurend aangeroepen en geciteerd om zijn eigen politieke ideeën te bekrachtigen. Zo schrijft Roorda: ‘Wij behooren zijn voorbeeld te volgen, dus te strijden en te lijden voor de zaak der onderdrukten in Nederland en Indië, ja in de geheele wereld (...) In Nederland: minimum van Regeerings-bemoeiing, in Indië: de Hollanders er uit!’ (Idem VII: 23). En uitgaande van deze algemene stelling wordt Multatuli ingeschakeld om Roorda's lievelingsleus ‘algemeen kiesrecht met referendum’ te steunen. ‘Neen wat hij afkeurde’ zo gaat Roorda verder, ‘was de begoocheling dat, na de invoering van het algemeen stemrecht, de regeering aan alle onrecht een einde zou maken (...) Men beginne dus, in den geest van Multatuli, met de geleidelijke afschaffing van het openbaar onderwijs. Men eische een rechtvaardiger belastingstelsel en het referendum’ (Idem VII: 24, 25). Niet alleen moest het onderwijs weg, maar nu in het bijzonder het openbaar onderwijs, een eis die wij in het Multatuliblad vaak zullen tegenkomen. Het socialisme zoals Roorda dat zag in het licht van Multatuli's leer, had tot taak de aardse goederen billijker te verdelen. Om dat te bereiken moest Multatuli's strijd tegen de kerk, het parlement en de ‘verrotte’ pers voortgezet worden. Roorda's vurigste wens was dat socialisten en anarchisten elkaar niet in de haren zouden vliegen. Opmerkelijk blijft zijn onvermoeide weerstand tegen elke staatsinmenging, die hem naar het anarchisme deed overhellen. In feite beschouwde hij het anarchisme of de akratie zoals het toen vaak genoemd werd, als de bekroning van de sociologische ontwikkeling. Hij meent wel dat ‘geen verstandig anarchist (...) met een enkelen slag al de regeeringen wil afschaffen’ (Idem I: 17). Het anarchisme komt volgens hem neer op een ‘consensus’, meer en meer ‘zelfbewust en vrijwillig’ (Idem I: 14). Het betekent een verregaande samenwerking van autonome individuen. En om het Multatuliaans accent in Roorda's uitspraken met een passend citaat te illustreren, eindig ik met: ‘Alle dwang, aan mondigen opgelegd, is onzedelijk. De waardigheid van den mensch komt in | |||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||
opstand tegen elk gebod. Het gezag is één van aard. De sluitsteen van het gewelf is de gehoorzaamheid aan God’ (Idem VIII: 31). Duidelijker kan het niet. Maar ook bij de Multatuliaan Domela Nieuwenhuis waren in die periode al sterke anarchistische tendensen merkbaar. Vliegen wijst in zijn De Dageraad der Volksbevrijding op de aanwezige anarchistische stroming in 1885 die in die tijd als geweldtheorie een ‘vruchtbare bodem’ in Nederland vond. Hij preciseert vervolgens: ‘In Nederland wroette het dan ook stevig, zoo zelfs dat Domela Nieuwenhuis, ofschoon altijd gaarne ietwat koketteerend met het anarchisme, althans zeer ongaarne er zich vierkant tegenover stellend, het nu toch eens doen moest. Nadat hij in het nummer van 7 November van Recht voor Allen het anarchisme tegenover Van Beveren nog zoowat in bescherming had genomen, kwam hij in het nummer van 16 December met een stevig artikel er tegen uit den hoek’ (Vliegen 1905: II 159). Maar Vliegen laat het niet alleen bij het opsommen van feiten, hij verbindt er een waardevol commentaar aan vast. ‘Ik haal dit één en ander aan als bewijs, hoe Domela Nieuwenhuis, die toch steeds een zekere sympathie voor het anarchisme had, het toen noodzakelijk achtte er tegen op te treden op deze vrij hardhandige wijze. Toch gaf hij het anarchistische drijven zelf grond onder de voeten, waar hij al zeer weifelde in vele opzichten, o.a. over de waarde van het algemeen kiesrecht als wapen in de klassenstrijd’ (Idem II: 160). Het was misschien een anarchisme avant la lettre, dat nog geen duidelijk bewuste vormen had aangenomen, zoals wel blijkt uit de getuigenis van Joan A. Nieuwenhuis, opgetekend in zijn Uit den tijd der voortrekkers (1927). Domela verbleef na zijn bevrijding in 1887, terug uit Zwitserland, een poosje bij hem en op een dag, na een bezoek aan zijn broer, de hoogleraar M.J: Domela Nieuwenhuis, zei hij het volgende: ‘Ook ik ben gaandeweg tot de overtuiging gekomen, dat het aansturen op een zogenaamde volksregeering, bij meerderheid van stemmen, een verplaatsing is der overheersching. De diktatuur van een enkelen, wordt dan vervangen door de diktatuur van meerderen - meestal de slimsten, maar niet de beste mensen’. Joan Nieuwenhuis voegt eraan toe: ‘De toelichting die hij daarbij gaf ging in de richting van het anarchisme, hoewel ik, en waarschijnlijk ook hij, daar toen niet aan dacht’ (Nieuwenhuis 1927: 107). Dit speelde zich een jaar voor het verschijnen van het Multatuliblad af, in de periode waarin Domela Nieuwenhuis zich inspande voor de verkiezingen. Ook Domela was zich er heel goed van bewust dat Multatuli slechts een wankele voorman van het socialisme was, één die het op vele punten niet eens was met de leer. Het beste bewijs daarvoor vind je in het voorpagina-artikel van de aflevering van Recht voor Allen die op 20 februari 1888 uitkwam. Het was getiteld ‘Multatuli’ en geschreven naar aanleiding van de éénjarige herdenking van Multatuli's dood. Ik weet niet of het van de hand van Domela zelf is, maar het zal in ieder geval zijn standpunt weergegeven hebben. ‘Behoorde hij dan | |||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||
tot de onzen?’ vraagt de schrijver zich af, ‘in den engeren zin neen, maar wij socialisten bezitten genoeg gave van waardeering, om hulde te brengen aan hen, die groote geestesgaven bezitten, aan hen die eerlijk en te goeder trouw werken naar hun overtuiging, al verschilt zij van de onze’. Het aardige is dat in dit stuk, evenals Roorda het in zijn artikelen vermeldt, opgemerkt wordt hoe jammer het was dat Multatuli zich vooral tot de bourgeoisie wendde en niet tot het volk, want: ‘Het volk bezit nog rechtsgevoel en dus daar had zijn stem weerklank gevonden en duizenden zouden zich achter hem geschaard hebben (...)’. Hoe het ook zij: ‘In haat en verachting jegens de regeerende klasse was hij één met ons, al verschilde hij ten opzichte van de middelen tot beterschap’. Ik hoop dat ik hiermee heb duidelijk gemaakt, hoe ambivalent de linkse voorhoede tegenover Douwes Dekker stond en wel moest staan, ondanks de tomeloze bewondering voor hem, en hoe zijn opvattingen hen ook weer steunden ondanks een aanwezige verdeeldheid onder die linkse voortrekkers; hun aller afkeer tegen het gezag, tegen het regentendom, vormde het anarchiserende cement waarbij de tegenstellingen wegvielen.
(Wordt vervolgd) | |||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||
Bibliografie
|
|