horen de twee in de gedichtenbundel niet thuis. Maar hoe dat te controleren? Ik sla het Hooglied op en beluister Mozart.
In het Hooglied vind ik in 111,3: ‘De wachters die in de stad rondgingen, vonden mij; ik zeide: Hebt gij hem gezien dien mijn ziel liefheeft?’. Enige overeenkomst met Och lieve schildwacht is er.
Mooie meissies, mooie blomme, het lied op pagina 114 werd kennelijk gezongen op de muziek van de slotaria van de eerste akte van Le Nozze di Figaro. Figaro zingt dan:
Non più andrai, farfallone amoroso,
notte e giorno d'intorno girando,
delle belle turbando il riposo,
Narcisetto, Adoncino d'Amor.
te vertalen als:
Niet meer, verliefde vlinder,
zul je dag en nacht hier rondfladderen
en de rust van de mooie meisjes verstoren,
kleine Narcissus, kleine liefdes-Adonis.
Dat men de melodie nazong is niet vreemd. In Mozart van Wolfgang Hildesheimer: ‘De mensen floten de Figaro tot Mozarts verbazing en genoegen, op straat,’ (p. 200). Het gewone volk bleef ook in de negentiende eeuw van de opera houden. Regelmatig werd hij in Amsterdam, Brussel en Antwerpen opgevoerd. In 1825 te Amsterdam zelfs in het Nederlands, melden de Annals of Opera 1597-1940 van Alfred Loewenberg. Daarnaast zijn er, zeker van de populaire aria, veel pianouittreksels en losse uitgaven gepubliceerd. Wat zijn deze teksten? Grappen van Multatuli of bestaande volksliedjes? Ik houd het voorlopig op het laatste. Ze horen niet thuis in de verzamelde gedichten.
Ik weet niet waar ik sterven zal, Het gebed van den onwetende, Kruissprook en Roverslied vind ik goede en zelfs modern klinkende gedichten. In deze uitgave staan ze tussen mislukt gerijmel en verzen, geschreven met een boutje en riekend naar de saliemelk.
Er blijven nog talloze vragen over.
Over de regel ‘Hoera, hoera voor Golgotha’ die in een recente bundel, - K.L. Poll: Anna, een tragisch gedicht, - in weinig gevariëerde vorm voorkomt als refrein: ‘Hoera, hoera voor Ekema’. Poll leunt wel wat te veel op Multatuli. Ook op Schwitters trouwens, maar dat is hier niet aan de orde.
Over het rijm in de noot bij idee 398: ‘grooten vooruitgang, als volwassen mannen door de publieke meening veroordeeld werden zich te schamen als ze met bundels verzen voor den dag kwamen.’.
Over de onjuiste term ‘prozagedichten’ uit de inleiding, aangaande Het gebed van den onwetende en Kruissprook.
Over het gelegenheidsgedicht De Nachtschuitsdroom, waarin stoomtractie en railway worden beschreven, ongeveer twintig jaar na de eerste stoomtrac-