was, omdat hij onzekerheid verkeerde omtrent de intellectuele vatbaarheid van zijn lezers. In de laatste druk en dus in de Salamander zijn de aantekeningen gehandhaafd, maar de bijlage ontbreekt.
Kuijper bekent nooit overwogen te hebben om de bijlage op te nemen, maar zo hij dit wel gedaan had zou het waarschijnlijk toch niet gebeurd zijn wegens, wat hij noemt, ‘compilatiebezwaren’. Hij verwijst daarbij naar de Volledige Werken: ‘Als editie vind ik die zeven delen van Van Oorschot eigenlijk waardeloos. Zo'n pocketreeks als de Salamander kan natuurlijk geen wetenschappelijke pretenties gaan hebben, maar qua tekst is onze editie eigenlijk beter, al is ze minimaal herspeld’.
Het voornaamste beginsel volgens welk de tekst is herspeld luidt: ‘Alleen waar Multatuli duidelijk conventioneel spelt, dus volgens de regels van zijn tijd, mag de spelling veranderd worden. Overal waar hij onconventioneel is, moet ze zo blijven.’
Achter in de uitgaven, de Specialiteiten uitgezonderd, vinden we een nawoord van de hand van J.J. Oversteegen. Door de columnist Ten Braven (Hans van den Bergh) werd in Vrij Nederland met name de stijl ervan gehekeld. Hij wreef Oversteegen ‘de subtiliteit van een rinoceros’ aan.
Oversteegen toont in zijn nawoorden waarschijnlijk vooral aan dat zelfs als het om Multatuli gaat bewondering zichzelf kan overschreeuwen. Multatuli's boeken zijn voor hem ‘creatieve explosies’ die zich onder ‘erbarmelijke omstandigheden’ voltrokken, ofte wel ‘wonderen’.
Kuijper: ‘We zijn op enkele uitzonderingen na pas vrij laat met nawoorden in Salamanders begonnen. We hoorden op een gegeven ogenblik van onze vertegenwoordigers dat boekhandelaren dachten dat het goed is om bij historische teksten een nawoord op te nemen en we zijn dat toen stelselmatig gaan doen bij teksten van voor ongeveer 1920. We hebben gedacht dat we daar maar het beste deskundigen voor konden vragen. Bij Multatuli kun je er natuurlijk over twisten wie de beste is, maar volgens mij is Oversteegen die bijvoorbeeld in Merlyn over Multatuli schreef, wel één van de beste kenners. Sötemann had ik ook kunnen vragen, maar ik dacht dat Oversteegen ook als popularisator heel goed zou zijn’.
Naast de nawoorden had Kuijper ook graag uitgebreider commentaar in de vorm van noten opgenomen. ‘Die nawoorden leggen namelijk niet alles uit wat bij je opkomt als je de tekst leest. Op iedere bladzijde staat wel iets waarover je iets meer zou willen weten. Voornamelijk om financiële redenen kunnen we daar niets aan doen. We hebben er het geld niet voor, we hebben er het apparaat niet voor en we hebben er de ruimte niet voor, want vierhonderd bladzijden is echt wel het maximum’.
‘Er zou eigenlijk een goede wetenschappelijk geannoteerde editie moeten komen, waar zo'n populaire editie als die van ons op terug zou kunnen vallen. Als je in Engeland een pocketje van de Hamlet koopt, dan staat er vaak heel goed commentaar bij, doordat men kan terugvallen op honderd wetenschappelijke uitgaven. Dat heb je hier niet. Ook al is er een hele kast