Over Multatuli. Delen 14-15
(1985)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan J. van Herpen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
echter iemand aangezocht worden die met hart en ziel iets kan samenstellen; Multatuli moet z.i. belicht worden in den geest van onzen tijd. Wat denkt men er van (...) indien er een Commissie benoemd werd? (...) Twee dagen later komt hij zijn belofte al na: Mijne Heeren, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zooals ik het mij dacht en waarbij rekening is gehouden met de besprekingen in Uw laatste bestuursvergadering. Wanneer deze voorwaarden worden voorgelegd aan de Juryleden en deze worden aanvaard, is het bezwaar ondervangen, dat, een werkje zou kunnen verschijnen, waarmede het bestuur het niet eens zou zijn. Laten die heeren nu maar naar hartelust bekronen het ontwerp dat de meeste letterkundige waarde heeft, het bestuur kan het met deze heeren volmaakt eens zijn en om andere reden toch een ontwerp kiezen voor een uitgave. Wij stooten die letterkundige heeren daarmee niet voor het hoofd. De inzender die niet bekroond wordt en verneemt dat zijn werk toch zal worden uitgegeven, zal dit zeker verheugen vanwege de populariteit die zijn naam zal krijgen. Rünckel manipuleert. Zijn ontwerp luidt: PRIJSVRAAG AI | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het bestuur vestigt er de aandacht op dat deelnemers aan deze prijsvraag in het Multatuli-Museum in het gebouw van de Universiteits Bibliotheek, Singel 421 te Amsterdam, de meest uitgebreide gegevens kunnen vinden voor hun studie. Het gebouw is geopend van...tot... Rünckel is niet alleen voortvarend te werk gegaan, hij heeft ook alle kanten van de zaak goed overwogen. Secretaris Groennou stuurt het concept aan voorzitter J.G. Götze die op 22 juni 1931 antwoordt: Het ontwerp prijsvraag heb ik ingezien en kan ik mij met de opzet wel vereenigen. Bij ‘AI’ had ik dit bezwaar: het woord ‘jonge’ zou ik willen weglaten, dus alleen schrijven: Schrijvers(schrijfsters). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daten zou ik willen noemen A.M. de Jong, Prof. Dr. Mr. Leo Polak en Prof. L. (?) M. (?) PrincenGa naar eind8.. Op 7 juli 1931 komt het bestuur weer bijeen: Besproken wordt (...) de door den Heer Rünckel samengestelde en ingezonden Prijsvraag. Na ampele bespreking wordt het volgende besloten: De volgende dag, 8 juli, begint secretaris W.A. Groennou aan een correspondentie met de juryleden. Blijmoedig, mogen we aannemen. Hij weet dan echter nog niet dat het 130 brieven, 31 bestuursvergaderingen en precies drie jaren zal gaan duren eer de trage en soms weifelende heren hun huiswerk tenslotte gedaan hebben. Hij nodigt uit: J. de Gruyter in Amersfoort, Prof. Mr. Dr. Leo Polak in Groningen en A.H. Gerhard in Den Haag. Gerhard aanvaardt het jurylidmaatschap. De Gruyter wijst het verzoek wegens ziekte af. Polak is in beginsel bereid maar wil graag nog nader vernemen wie de andere juryleden zijn. Op 25 juli schrijft Rünckel op papier met als briefhoofd ‘Uitgevers-comp. “De Branding” De Bilt’: Het verheugd (sic) mij te lezen dat U met mijn voorstellen accoord kan gaan, behoudens enkele wijzigingen en aanvullingen. In een brief van diezelfde 25ste juli nodigt Groennou Ritter in Utrecht uit zit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ting in de jury te nemen. Ritter antwoordt net als Polak met de mededeling dat hij er in beginsel veel voor voelt maar graag even wil vernemen wie zijn medejuryleden zullen zijn. afb. 1 Dr. F.M. Wibaut overhandigt aan de voorzitter van het Multatuli-museum de opbrengst van een inzameling voor een Multatuli-monument (1931). V.l. n.r. Wibaut, Th. Ketelaar, W.A. Groennou, Klaas de Vries, mevr. dr. J. van den Bergh van Eysinga-Elias, J.G. Götze en A.H. Gerhard. Achteraan, links van Multatuli-buste, waarschijnlijk A.C. Beekhof.
Op 7 september kan een perscommuniqué verzonden worden. Men volgt grotendeels Rünckels tekst. Vier zaken vallen op. Ten eerst het lelijke en overigens ook niet bestaande woord autrice. Ten tweede de niet helemaal behoorlijke bepaling betreffende het afstaan van het auteursrecht (met als gelukje dat de vijf ingezonden manuscripten zich nu nog in het bezit van het Multatuli-Genootschap bevinden). Ten derde de door Rünckel bedachte bepaling dat de Vereniging kan afwijken van de uitslag van de jury en ook een ander dan het bekroonde manuscript kan uitgeven. En ten vierde de permanente expositie van de handschriften, waar niet de hand aan gehouden is, althans niet in het huidige museum, maar wat in een van de vitrines best tijdelijk eens zou kunnen gebeuren. In elk geval: de auteurs (een ‘autrice’ was er niet bij) hebben hun manuscript nooit terug ontvangen. Op 15 september komt het bestuur bijeen. De notulen vermelden dat de jury nu geformeerd is, dat er drie brieven binnengekomen zijn met het verzoek om inlichtingen en dat de secretaris aan 150 dagbladen in Nederland en Nederlands-Oost-Indië het communiqué gezonden heeft. Begin 1932 moeten langzamerhand de manuscripten binnenkomen. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sluitingsdatum is immers 1 maart. Op 19 februari zendt Willem Horsman onder het motto ‘Gedenk te denken’ zijn studie in. Vier andere manuscripten volgen. Door een brief van 1 maart van Heiko W.J. Wijnholds is het duidelijk dat hij een van de inzenders is. Hij vraagt: Zou u mij willen melden, daar de inzending heden wordt gesloten, hoeveel manuscripten, en onder welke motto's, zijn binnengekomen, en wanneer de uitslag kan worden verwacht? Groennou antwoordt op 7 maart: dat bij ons bestuur tot op heden 5 inzendingen zijn binnengekomen. (...) De pakketten bevinden zich nog in den oorspronkelijken staat, en zullen door de jury worden geopend. Voor zoover ik kan nagaan, dragen zij de volgende motto's: Groennou weet dan nog niet dan door het talmen van de juryleden de zaak zal blijven slepen tot 1 juli 1934. De notulen van de bestuursvergadering van 11 maart vermelden: Besloten wordt om aan de 4 jury-leden te schrijven en te vragen wanneer zij meenen den tijd te hebben om de 5 manuscripten door te lezen, opdat de ingekomen inzendingen met de minste vertraging door de handen van de jury kunnen circuleeren. De volgende dag al richt de secretaris zich tot de vier juryleden met de vraag: Wanneer kunt u tijd vinden de vijf manuscripten door te lezen en uw oordeel vast te leggen? Na uw antwoord zullen wij de stukken laten circuleren. In de bestuursvergadering van 22 maart wordt meegedeeld dat voorzitter en secretaris besloten hebben het pakket met de vijf manuscripten rond te sturen en dat elk bestuurslid ze t.z.t. zal doorlezen teneinde waarderingscijfers te geven. Op 16 maart is het pakket al overhandigd aan Ritter die zijn huiswerk slecht doet en op 25 april aan Groennou schrijft: Ik heb de lectuur van de geschriften over Multatuli nog niet geheel beeindigd, maar ben thans zoo druk aan het werk, dat het mij beter voorkomt de geheele copie aan den heer Gerhard te zenden. Wanneer U den heer Gerhard wilt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verzoeken de manuscripten aan den Heer Rünckel te sturen en ze dan vlak voordat de vergadering gehouden wordt wederom naar mij toe te zenden, dan kan ik alsdan mijn oordeel gereed maken. Thans valt mij dat door zeer drukke bezigheden zeer moeilijk. Ik zal heden de manuscripten aan den heer Gerhard doen toekomen. Op 8 mei vindt de Algemene Ledenvergadering van de Vereniging plaats. Voorzitter Götze deelt mee dat men op de prijsvraag vijf inzendingen ontvangen heeft. Indien alles vlot van stapel loopt, hoopt de Jury nog dit jaar met haar betrekkelijk omvangrijk werk klaar te komen. Onmiddellijk na de keuze zal tot het uitgeven van het bekroonde werk worden overgegaan. (...) De voorzitter deelt (...) mee dat het (...) gewenscht is met uitgifte van boeken de noodige voorzichtigheid te betrachten. In dat geval is er van risico voor onze Vereeniging geen sprake, omdat niet zij, doch de Heer A. Rünckel te de Bilt, belast is met de uitgave voor zijn rekening. Mocht t.z.t. een winst geboekt kunnen worden, dan zal onze Vereeniging gaarne stappen doen om te trachten in de event. winst te deelen. De actieve Rünckel wordt ongeduldig. Hij schrijft op 28 mei dat hij nog steeds de manuscripten niet heeft ontvangen. Als het zo doorgaat wordt het te laat de uitgave nog dit jaar te laten verschijnen. De eerste tekenen van teleurstelling zijn te lezen in de brief die Groennou hem op 30 mei schrijft. Hij vertelt van zijn poging de circulatie vlot te doen verlopen, ‘maar het werk is omvattender dan wij vermoedden’. P.v.d. Berg in Delft stuurt op 1 juni de eerste ‘komt-er-nog-wat-van?-brief’. Hij vraagt: Is er al een bekroonde inzending en zo ja wanneer en voor welk bedrag kan ik dat werkje krijgen? Groennou antwoordt dat vijf manuscripten onderworpen worden aan het oordeel van de jury die zorgvuldig bezig is. U krijgt bericht zodra het bekroonde werk in druk is verschenen. Eindelijk laat nu ook Polak iets van zich horen. Hij schrijft op 13 juni dat hij geen tijd kan opgeven voor het doorlezen van de studies. Dat zal juli, augustus en september worden. In de bestuursvergadering van 14 juni doet Groennou verslag over de circulatie der geschriften. Hij zal Gerhard die nu alles in huis heeft porren. Inmiddels blijkt Gerhard het pakket naar de vlijtiger Rünckel gezonden te hebben want die schrijft op 12 juli dat hij alles doorgewerkt en naar Ritter gezonden heeft. Kunnen we half augustus een vergadering van de jury hebben? Op 1 oktober schrijft Groennou Ritter die de stukken dan al sinds 11 juli in huis heeft. Ritter antwoordt: Ik zou het zeer op prijs stellen de manuscripten tot 1 November a.s. in mijn bezit te mogen houden. Na dien datum liggen ze gereed om afgehaald te worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tijdens de bestuursvergadering van 10 oktober neemt Groennou op zich Polak te verzoeken de geschriften in november door te werken. Hij schrijft Polak op 12 oktober en klaagt in de bestuursvergadering van 24 oktober dat deze niet antwoordt. Prompt op 31 oktober meldt de secretaris Ritter zoo vrij te zullen zijn om op Donderdag ochtend a.s. circa 11 uur, iemand ten Uwent te zenden teneinde de 5 manuscripten in ontvangst te nemen. De ongeduldige Wijnholds (een van de inzenders) informeert op 8 november: heeft de jury al vorderingen gemaakt? waarop Groennou jokt: Begin januari komen de juryleden bijeen. In de bestuursvergadering van 6 januari 1933 wordt een reglement vastgesteld voor de handelwijze na lezing van de manuscripten door de bestuursleden:
De manuscripten circuleren nu onder de bestuursleden en worden daarna successievelijk naar Polak gezonden bij wie zich op 24 maart alle stukken bevinden. Op 5 april zendt Groennou de volgende brief aan Gerhard, Polak, Ritter en Rünckel (ik citeer die aan Ritter, vH): De 5 manuscripten met betrekking tot de Multatuli-prijsvraag zijn (...) in 't bezit van Prof. Mr. Dr. Leo Polak te Groningen, zoodat de betreffende geschriften zeer binnenkort de handen van alle juryleden zullen hebben gepasseerd. Ritter antwoordt op 6 april: Het komt mij voor, dat het schriftelijk uitbrengen van advies (...) voldoende is. Mocht het besluit van meerderheid der jury hiermede niet overeenkomen, dan leg ik mij natuurlijk bij de andere meening neer. In de laatste zin van zijn brief daagt een nieuwe vertraging op: Wanneer Prof. Polak de manuscripten niet meer noodig heeft zou ik het op prijs stellen ze nog even te mogen doorzien. Rünckel schrijft eveneens op 6 april. Hij stelt voor dat de juryleden een résumé geven van hun beoordelingen en dat naar de secretaris zenden die de résu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mé's rondstuurt. Dan kan een eindbespreking volgen van de gehele jury. Volgens de notulen van de bestuursvergadering van 12 april is van Gerhard en Polak nog géen bericht ontvangen. De voorzitter stelt voor een aangetekende brief te zenden. De Heer Groennou vindt dat eenigszins hatelijk en stelt voor liever te telefoneeren. Het bestuur komt op 24 april opnieuw bijeen. Groennou heeft getelefoneerd. Polak deelde mee pas twee van de manuscripten doorgelezen te hebben. Ritter en Gerhard willen de manuscripten nog eens zien maar men zal schrijven: niet mogelijk. Besloten wordt op de eventuele gecombineerde bijeenkomst van jury en bestuur thee te serveren. Op 18 mei zendt de gekwelde Groennou een toch nog hoffelijk rappel aan Polak: Intusschen vliedt de tijd voort en enkele inzenders (...) worden, zeer terecht, ongeduldig. Het bestuur (...) komt daardoor min of meer in een moeielijk parket te staan. Acht U het, wanneer de tijd tot doorlezen (...) in extenso U ontbreekt, misschien niet wenschelijk om ze verder even vluchtig in te zien? Mogelijk kan een korte blik (...) U al reeds een indruk geven, waardoor U in staat zijt Uw opinie, die wij overigens op hoogen prijs stellen, te bepalen? Wij hopen gaarne dat U Uwe medewerking in deze materie kunt verleenen op zoodanige wijze dat eindelijk eens een uitspraak door de jury kan worden gedaan. Intussen vindt op 21 mei 1933 de 23ste Algemene Ledenvergadering plaats. Er wordt met geen woord over de prijsvraag gerept. Een dag later schrijft Polak dat hij zeer tot zijn spijt door overlading met haastwerk nog niet de tijd heeft kunnen vinden de manuscripten voldoende door te nemen. Inderdaad zal ik een en ander wat vluchtiger afwerken en u binnen niet al te lange tijd een en ander meedelen. Op 28 juli herinnert Groennou hem aan diens brief: Zendt ons de manuscripten s.v.p. uiterlijk 15 augustus terug. Op 1 augustus komt er een brief met: deel ik u uit naam van Prof. Polak mede, dat u de manuscripten tussen 15 en 20 Aug. beslist in uw bezit zult hebben. Prof. gaat morgen met vacantie en is dan in de gelegenheid een en ander te lezen. Het bestuur bespreekt in de vergadering van 28 augustus of de bestuursleden mondeling of schriftelijk zullen stemmen. Met 3 tegen 2 neemt men de beslissing: mondeling. Men stelt zich voor op 17 september met de jury in Krasnapolsky bijeen te komen. Blijkbaar heeft Polak de stukken nu naar Amsterdam gezonden want in de bestuursvergadering van 6 september vindt de stemming plaats. Het volgende staatje verschijnt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afb. 2 Prof. mr. Leo Polak (uit: Een erflater van onze beschaving, samengesteld door P. Spigt, Amsterdam 1946).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men spreekt af dat de voorzitter als woordvoerder namens het bestuur zal optreden. Rünckel schrijft op 14 september: Door omstandigheden ben ik plotseling verhinderd Uw bijeenkomst a.s. Zondag bij te wonen. Ik verzoek U daarom genoegen te willen nemen met een schriftelijk oordeel over de ingekomen manuscripten. Op 17 september vindt de juryvergadering plaats. Zonder Ritter en Rünckel en waarschijnlijk ook zonder Polak. Ritter schrijft op 18 september: Het spijt mij bizonder, dat ik onder den drang van opgestapelde werkzaamheden er niet meer toe kwam U op te bellen. Ik moest gisteren twee lezingen houden, die ik nog bijna geheel had voor te bereiden (Eén ervan was het AVRO-Boekenhalfuur, vH). Hoewel de vergadering vermoedelijk reeds tot een besluit is gekomen wil ik toch nog even berichten, dat het manuscript, dat ingezonden was onder het motto ‘Ontwaakt, Gij die slaapt’ volgens mijn meening wellicht het beste was. De inzending met het motto ‘Gedenk te denken’ (...) is te prijzen om zijn degelijkheid, doch ik geef de voorkeur aan het vorige. Groennou schrijft hem op 21 september: Te Uwer orienteering deelen wij U mede dat het meerendeel der juryleden van oordeel was dat het manuscript onder het motto: ‘Gedenk te denken’ het eenige is hetwelk in groote lijnen aan de gestelde eischen van de prijsvraag voldoet en voor uitgave in aanmerking komt. Vooral Prof. Mr. Dr. Leo Polak heeft dit werk hoogelijk gewaardeerd en ter publicatie aanbevolen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dit nog eens aandachtig door te lezen en aanteekening te houden van de eventueel gewenschte correcties. Mogen wij U dit manuscript bij gelegenheid nog eens ter revisie zenden? Het bestuur komt op 17 oktober bijeen. De Hart is verontwaardigd over Ritter die op 17 september niet verscheen en ook geen advies zond. In een brief van 28 oktober vraagt de terecht ongeduldige inzender Wijnholds of de uitslag nog steeds niet bekend is. Tijdens de bestuursvergadering van 31 oktober deelt Groennou mee dat Polak nog steeds ‘Gedenk te denken’ in zijn bezit heeft. Men draagt de secretaris op Polak telegrafisch te verzoeken voortgang te maken. Ook op de bestuursvergadering van 11 november wordt vastgesteld dat Polak het manuscript nog steeds in handen heeft maar dat hij op 16 december naar Amsterdam zal komen. Groennou schrijft aan Wijnholds dat de jury op 17 september bijeen was en dat een nieuwe ontmoeting medio december plaats zal vinden. Dan wordt de definitieve keuze gedaan. Het geduld van de inzenders - wij geven zulks gaarne toe - wordt wel op den proef gesteld, doch men bedenke dat het bepalen van een keuze in deze een consciencieus werk is! Weer gaat er 6 november een rappel naar Polak: Hebt u ‘Gedenk te denken’ al kunnen herlezen? Er zijn nog vijf juryleden die het vóor medio december onder de ogen hebben te zien. Graag spoedige retourzending. Op 4 december gaat er een telegram naar Polak: Wachten gaarne spoedig toezending manuscript. Blijken zal dat de secretaris het geschrift in Groningen of in Amsterdam heeft afgehaald want op 28 december schrijft hij aan Rünckel, dat de juryleden allen nog eens inzage krijgen van ‘Gedenk te denken’. Groennou zendt het hem toe. Wilt u het aan Ritter zenden? Weer is er een jaar ten einde zonder dat de prijsvraag tot een goed einde is gebracht. Het Jaarverslag van 1933 meldt: Prijsvraag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gewezen, dan zal den betrokken inzender verzocht worden zoo mogelijk rekening te willen houden met de aanteekeningen van de jury. Medio Mei 1934 zal de jury beslissen, zoodat het geduld van de inzenders niet lang meer op de proef wordt gesteld. We nemen aan dat de tekst van de geplaagde Groennou is en gunnen hem zijn pittige uitspraken. De bestuursnotulen van 3 januari 1934 melden dat Polak ziek is en dat het nog wel twee maanden zal duren. De secretaris heeft het bewuste manuscript bij hem afgehaald en naar Rünckel gezonden die het naar Ritter zal sturen, waarna de bestuursleden Beekhoff en De Leeuw er kennis van kunnen nemen. Volgens de notulen van 16 maart talmt Ritter weer. Evenmin als in 1933 wordt er ook op de Ledenvergadering van 15 april 1934 met geen woord over de prijsvraag gerept. Op 23 mei zendt Groennou een brief aan vier juryleden met de vraag: schikt 3 juni voor de slotbespreking? Ritter deelt mee dat hij verhinderd is. Kan het dan op 10 juni in de ochtend, vraagt Groennou op 28 mei, U kunt er van verzekerd zijn dat, gezien den beperkten en kostbaren tijd der juryleden, de te houden bespreking in telegramstijl zal worden gevoerd. Uit Savoy Palace Hotel, Gardone, Riviera, schrijft mevrouw H. Polak-Schwarz: Mijn man kan 3 juni niet maar dat hij de uitgave van het destijds gekozen manuscript zeer goed vindt, daar de voorgestelde wijzigingen het allicht beter, niet slechter zullen maken. Intussen zou Ritter gaarne nog even inzage hebben van de manuscripten. Groennou antwoordt op 5 juni dat in september 1933 het merendeel der juryleden het manuscript onder het motto ‘Gedenk te denken’ voor uitgave aanbeval. Acht U het (...) niet overbodig om alle vijf manuscripten opnieuw door te lezen? (...) zenden wij U hierbij toe het concept ‘Gedenk te denken’. Ritter geeft toe: Wat de toezending van de 4 andere manuscripten aangaat deze kan wel achterwege blijven. Nu is het eindelijk zover. Op 1 juli 1934 komt men 's ochtends bijeen in hotel Krasnapolsky. Het bestuursnotulenboek meldt: Aanwezig de Jury leden de heeren Dr. Ritter, A.H. Gerhard en Rünckel benevens de bestuursleden Götze, Groennou, de Hart en Beekhof. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de besprekingen over het manuscript ‘Gedenk te denken’ te beginnen. Dr. Ritter wil in de eerste plaats een opmerking over de manuscripten in 't algemeen maken. Spreker stelt zich op 't standpunt dat een studie over Multatuli moet zijn objectief, klaar en duidelijk, niet zooals wij Multatuli zelf graag zien. Een geschrift zooals b.v. de Gruyter dit gaf stelde spreker zich voor. Het manuscript ‘Gedenk te denken’ voldoet hieraan niet. Spreker wil dit manuscript niet ten volle bekroond zien. Nu staan ons z.i. 2 wegen open: afb. 3 Bestuur van de vereniging ‘Het Multatuli-museum’ in 1935. V.l.n.r. A.C. Beekhof, C. de Hart, W.A. Groennou, J.G. Götze en J. de Leeuw.
le kan men de auteur verzoeken zijn manuscript om te werken. Dit is practisch echter niet mogelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zondenen voldoet aan de opdracht, nl. zich tot de jeugd te wenden en deze tot Multatuli te brengen. Na drie jaren is de beslissing eindelijk gevallen. Naar aan te nemen is opgelucht kan secretaris Groennou de volgende dag de brieven verzenden aan de vijf inzenders: Voor de goede orde brengen wij U, als mede-inzender, ter kennis dat in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prijsvraag, uitgeschreven voor de Vereeniging ‘Het Multatuli Museum’, op 1 Juli 1934 een beslissing werd genomen. Willem Horsman heeft het bericht echter in de krant moeten lezen. De brief van Groennou heeft hem niet bereikt. Hij is verhuisd. Dat deelt de secretaris mee in de bestuursvergadering van 9 juli. Hij zal zo spoedig mogelijk naar het nieuwe adres schrijven. De voorzitter stelt voor Horsmans geschrift uit te geven, een voorstel dat wordt aangenomen. De auteur zal voor een bespreking worden uitgenodigd. De secretaris neemt voorts op zich de juryleden te bedanken. Zijn brieven zijn gelijk aan die aan de auteurs, echter met na ‘Gedenk te denken’ de woorden: zoomede een bedrag van f 150 als erkenning voor zijn werk. De mogelijkheid is niet uitgesloten dat later, in overleg met den schrijver, en na wijzigingen en aanvullingen van het manuscript, goed te keuren door de jury, tot uitgave wordt overgegaan. In dat geval zal het resteerende bedrag van f 150 aan den inzender worden uitgekeerd. En tenslotte spreekt hij zijn dank uit. In dezelfde bestuursvergadering wordt verder besloten aan de juryleden te vragen voor 1 augustus hun opmerkingen te zenden over Horsmans inzending maar in geen geval het manuscript nog eens te laten circuleeren. Op 11 juli schrijft W. Siebenhaar uit Engeland: Uw brief van 2 juli is mij uit Italië toegezonden. (...) Als ik na mijn 71ste verjaardag nog gelegenheid vind om Holland te bezoeken, hoop ik ook ‘Het Multatuli Museum’ daarbij aan te doen. Al heb ik geen specialen prijs behaald, gevoel ik me toch vereerd dat mijn bijdrage gewaardeerd en bewaard is. Misschien is het u bekend dat ik eenige jaren geleden een Engelsche vertaling van ‘Max Havelaar’Ga naar eind11. heb uitgegeven, die in Engeland en Amerika zeer gewaardeerd is. Willem Horsman schrijft op 13 juli uit Santpoort: Met voldoening nam ik uit de dagbladen kennis van de mij toegedachte ‘vermelding’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘finishing touch’ ontbreekt inderdaad aan het in groote haast en bijna zoo geschreven werk. Horsman is opmerkelijk korte tijd aanwezig op de bestuursvergadering van 14 augustus. De notulen gewagen van zijn binnenkomst om 21.15 en zijn vertrek om 21.50. Hij zal zijn manuscript omwerken. Er zal drie, eventueel twee maanden voor nodig zijn. De voorzitter acht inkorten wenselijk en zou het boek graag meer tot de jeugd doen spreken. Op 26 september schrijft Horsman een lange brief. Hij heeft blijkbaar van Groennou de op- en aanmerkingen van de vier juryleden op zijn tekst ontvangen en reageert erop. Hij zendt zijn nieuwe stukkenGa naar eind12. en besluit zijn brief met: Geacht Bestuur, de volgende bladzijden zullen voor zich spreken, ik hoop dat ik niet te laat heb ingeleverd of onze plannen het boek eind November in druk te zien te hebben gedwarsboomd. Ik hoop de drukproeven zelf te mogen corrigeeren. Ik stel voor het Boek nog in de oude spelling te laten drukken. Groennou licht op 17 oktober de vier juryleden in: Den auteur (...) werd medegedeeld dat de mogelijkheid niet is uitgesloten dat te eenigertijd tot uitgave van zijn werk zou worden overgegaan, mits rekening werd gehouden met de door de Jury gemaakte op- en aanmerkingen. In de bestuursvergadering van 7 november blijkt dat het bezwaarlijk is het aanvullende gedeelte te vergelijken als het origineel er niet bij is. Men besluit de overige juryleden nog eens aan te schrijven. Aan Horsman zal verzocht worden de spelling MarchantGa naar eind13. te gebruiken, ‘want Multatuli was ook al voor een vereenvoudigde spelling, zie Idee...,’Ga naar eind14.. Men zal Ritter vragen het Voorwoord te schrijven. Op 17 november schrijft Groennou aan Polak, Ritter en Rünckel: Wij nemen de vrijheid onzen brief dato 17 October a.c. in herinnering te bren- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen en het zal ons aangenaam zijn alsnog Uwe eventueele op- of aanmerkingen op de door den auteur ingezonden wijzigingen te mogen ontvangen. Polak antwoordt op 18 november: Tegelijk met deze retourneer ik u de toegezonden wijzigingen, voorzien van enkele op- en aanmerkingen, die de auteur wellicht ter harte wil nemen zonder dat hij de herkomst behoeft te weten. Groennou vraagt op 21 december 1934 aan Ritter: Het behoeft geen betoog dat het uit te geven werk belangrijk aan waarde zou winnen indien het werd voorafgegaan door een voorwoord van een in deze materie bij uitstek kundig literator, weshalve wij de vrijheid nemen ons tot U te wenden met de vraag of U zich bereid kunt verklaren enkele regels aan het boek te wijden. Waarop Ritter op 29 december antwoordt: Ik ben in beginsel gaarne bereid om de voorrede voor het boek van den Heer Horsman te schrijven. Ik stel echter als conditie, dat ik het boek nog eens rustig mag overlezen. Het Jaarverslag over 1934 meldt: In haar bijeenkomst op Zondag 1 Juli 1934 heeft de jury als haar oordeel te kennen gegeven, dat geen der 5 ingekomen manuscripten aan de eischen, vervat in de prijsvraagbepalingen, voldoet, en derhalve niet voor bekroning in aanmerking kan komen. Het door den Heer W. Horsman ingezonden werk, getiteld: ‘Gedenk te denken’ verkreeg evenwel een eervolle vermelding en het bestuur onzer Vereeniging, daartoe gemachtigd, neemt ernstig in overweging om laatstgenoemd werk te doen uitgeven wanneer een uitgever daartoe bereid gevonden kan worden. Het zal aan de leden die dit sobere bericht lazen ontgaan zijn wat er allemaal in die drie jaar gebeurd is en de erin vervatte voorzichtige laatste volzin zullen ze ook voor niet veel meer dan kennisgeving hebben aangenomen. Er gaat een nieuw jaar in. Het begint met een reeks brieven van Horsman. Op 7 januari schrijft hij: Hierbij bied ik U de herziene slotbewerking aan en de diverse veranderingen over 't geheele boek. Ik heb met alle wenschen rekening gehouden, daar de opmerkingen m'n instemming hadden. Kan hij nu de tweede helft van zijn honorarium ontvangen? Hij wil lid van de Vereniging worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu komt de zaak in een belangrijk laatste stadium: de onderhandelingen met Rünckel over de uitgave van het manuscript. Op 15 januari zendt Groennou hem de kopij met het verzoek het boekwerk nu te laten zetten. Ritter wil wel een Voorwoord schrijven. Wat wordt de oplage en wat de prijs? En kan het Museum in de winst participeren? Rünckel antwoordt op 29 januari kil en zakelijk. We hebben het project in studie genomen. Het heeft wel een kans om commercieel te slagen als uw Vereniging als officiëel uitgever optreedt en daarbij krachtig propagande voert en een uitgever zich wil belasten het werk in de boekenkast te brengen in Nederland en Indië. Indien uw bestuur zich in beginsel met dit denkbeeld kan verenigen, zijn wij desgewenst gaarne bereid voor rekening van uw Vereniging de verzorging op ons te nemen, het in de boekhandel te exploiteren en de verzendingen aan particulieren op ons te nemen. Van die brief heeft men waarschijnlijk wel even staan te kijken. Hoe nu? Groennou vraagt hem of hij op de bestuursvergadering van 6 februari wil komen. De voorzitter releveert een brief van den heer Rünckel (...) en spreekt als zijn meening en die van het bestuur uit dat de heer Rünckel heeft toegezegd de uitgave der prijsvraag te zullen verzorgen. Het antwoord van de Wereldbibliotheek luidt: Het gehalte van het werk laat een publicatie in ons Fonds niet toe. Op 2 maart schrijft Horsman: De loop der gebeurtenissen, sinds 1/3/1932, is wel te-leurstellend, voor ons allen. Op 5 april schrijft hij alweer: Hoe is de stand van zaken nu? Kan ik het geld krijgen, ik zit er hopeloos om verlegen. Op 10 april komt het bestuur weer bijeen. De secretaris brengt verslag uit van Horsmans brieven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verzoekt alsnog uitbetaling 150,-. Dit laatste wordt niet in overweging genomen. Op de Algemene Ledenvergadering van 6 mei (de presentielijst bevat slechts tien handtekeningen) wordt over de prijsvraag meegedeeld: Het is het bestuur tot nog toe niet gelukt een uitgever bereid te vinden tot uitgave van dit werk. Horsman blijft volhouden. Hij is nu verhuisd naar Huize ‘De Zonzijde’ (!), Ruiterweg 25A, Castricum. Hoe staan de kansen? Aan hoeveel en welke uitgevers is 't nu aangeboden en wat zei men? Wat heeft dr Ritter bereikt? Kunt U niet per advertentie in De Telegraaf een uitgever vragen? (...) Is er nu niet één Vrijdenker meer, die een uitgever eventueel borg wil staan voor verlies? (...) U merkt, ik ben weer verhuisd, ik geloof dat een periode van weldoende rust nu voor mij aangebroken. Ik voel mij als een zich richtende halm na den storm. En op 5 september: Ik ga een voor ieder leesbaar boek herschrijven, vooral voor uitgevers, die ik van mijn kant zal pogen te vinden. Iemand vroeg mij: kan de Heer de Hart met uitgever van Kampen spreken of Scheltens & Giltay? In de bestuursvergadering van 4 oktober wordt toch nog weer een lijstje van uitgevers gemaakt. Op 14 oktober schrijft Groennou Querido aan, die dezelfde dag nog antwoordt: neen. Voor de zoveelste maal vraagt Horsman op 17 oktober of hij zijn herzieningen terug kan krijgen. Op dezelfde dag richt Groennou zich tot De Arbeiderspers, die aanvankelijk nog vraagt: Kunnen we nader over de bedoeling van de uitgave worden ingelicht? Wil Uw bestuur een garantie op zich nemen? maar die op 30 oktober toch moet meedelen van de uitgave af te zien. In een brief van drie kantjes pleit Horsman op 10 november nog eens voor uitgave maar de bestuursvergadering van 15 november notuleert: De secretaris heeft den heer Horsman geschreven dat verschillende uitgevers de uitgave niet aan willen. (...) Hierop heeft de heer Horsman geantwoord met een brief vol meditaties met als slot dat hij niets aan z'n werk kon veranderen en ook voorloopig daar geen tijd voor heeft. Horsman schrijft op 28 november: U laat toe dat de Uitgevers een tweede Jury vormen. Dat gaat niet aan. Ik memoreer dat nog veel uit m'n vorige brieven mij is onbeantwoord gebleven, maar, soit, nogmaals ik ben er nu beu van. Dit schrijfavontuur acht ik voorbij. En op 4 december: Ik heb 'r van afgestapt. Zoo grondig, dat als ik 't later mocht tegenkomen, ik zeggen zal Wie zijt gij! Ik moet werkelijk afscheid nemen van deze ervaring. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En ook het bestuur legt in zijn vergadering van 30 december 1935 het moede hoofd in de schoot: Deze brief wordt voor kennisgeving aangenomen daar het bestuur gezien de gedane pogingen geen kans op uitgave ziet. Op de Algemene Ledenvergadering van 21 april 1936 wordt over de mislukte prijsvraag met geen woord meer gerept. Daarmee eindigt een onderneming die 4½ jaar geduurd heeft, van 27 mei 1931 tot 30 december 1935, en die tenslotte tot niets heeft geleid. Duizenden man-uren zijn gestoken in een vruchteloze zaak. Een idealistisch voornemen heeft tot niets geleid. Waren de vijf manuscripten dan zo matig? Het antwoord moet helaas luiden: ja. Wie wil kan zich daarvan zelfs overtuigen.
De manuscripten, brieven, notulen van de bestuursvergaderingen en jaarboeken bevinden zich in het Multatuli-Museum. Wat Dr. P.H. Ritter Jr. betreft spiegelt de correspondentie zich in het Museum en in het Archief Ritter in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek: Ritters originele brieven en doorslagen van de antwoordbrieven aan hem in het Museum, Groennou's originele brieven en doorslagen van de antwoordbrieven aan hem in het Archief Ritter. Een enkel stuk bevindt zich alleen in het Museum of alleen in het Archief Ritter. Een uitgebreidere versie van dit artikel en een lijst van de 257 stukken bevindt zich in het Museum. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na het gereedkomen van bovenstaand artikel vond ik in het Archief Ritter nog een briefkaart, gedateerd 16 april 1948, van Willem Horsman, Linschotenstraat 69, Haarlem, aan Ritter met onder andere deze zinnen: ‘Ik schreef ééns in 1934 mede door u eervol vermeld werk over Multatuli. Ik werk het thans om, na 14 jaar, en hoop er een uitgever voor te vinden. U zoudt er nog een voorwoord voor schrijven’. Ritter verwees hem in een brief van 29 april 1948 naar Dr. G. Stuiveling ‘die de beste Multatuli kenner van Nederland is’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|