Aan de Voorzitter van de Faculteit
der Letteren en Wijsbegeerte
Universiteit van Amsterdam
Hooggeachte Collega,
Ofschoon uw rondschrijven van 16 mei 1960 inzake de niet-gehouden Multatuli-herdenking niet zo zeer inlichtingen als wel schuldbelijdenis vraagt, wil ik u de desbetreffende inlichtingen niet onthouden. Zijn ze minder volledig dan u wenst of verwacht, ze zijn niettemin het maximum waartoe ik in staat ben.
Na de faculteitsvergadering van 4 april ben ik dinsdag 5 april telefonisch benaderd door een enkele collega, die de besprekingen niet had bijgewoond. Maar daar ik die dag in Leeuwarden was, heeft mijn vrouw het gesprek gevoerd.
Toen ik op woensdagmiddag 6 april, op doorreis naar België, in Den Haag was, bleek daar het niet-doorgaan van de Multatuli-herdenking al bekend te zijn.
Toen op donderdagavond 7 april het Nationaal Comité voor de Max Havelaar-herdenking bijeenkwam, waren de meeste leden al van de gang van zaken op de hoogte. Het was duidelijk dat ook de pers zich erin zou moeien. In die omstandigheden heb ik het dienstig geacht, enkele onjuiste beweringen, o.a. dat er geen meerderheid zou zijn geweest, recht te zetten. Indien en voorzover het deze correcties zijn die, in de pers gekomen, de schijn wekken van indiscretie, ben ik daarvoor dus verantwoordelijk. Indien de faculteit liever onjuistheden dan juistheden gedrukt ziet, wil ik hiervoor uiteraard ook wel mijn verontschuldigingen aanbieden.
Op zaterdag 9 april ben ik naar Parijs gegaan, en vrijwel direct na mijn terugkeer, naar het Filologencongres in Groningen. In die paar weken hebben journalisten mijn huis verschillende malen opgebeld, uiteraard zonder enig resultaat. Zij zouden dit ook niet hebben gehad, wanneer ik wel thuis was geweest.
In de laatste week van april heb ik terloops gehoord dat er een ‘krantenrel’ was ontstaan. Maar aangezien niemand mij die kranten heeft gestuurd, ben ik er op een enkel toevallig artikeltje na, totnutoe onkundig van gebleven.
Omstreeks diezelfde tijd is mij van studentenzijde gevraagd op een Multatuli-herdenking te willen spreken. Ik heb dit geweigerd, en met klem geadviseerd eerst contact op te nemen met de Voorzitter van onze Faculteit, om zelfs de schijn van een demonstratieve bijeenkomst te voorkómen.