Over Multatuli. Delen 7-8
(1981)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 7]Karel Reijnders
| |
[pagina 2]
| |
Tweede kwestie, toch belangrijker dacht ik: wat heeft hij met zijn latijnse naam nu eigenlijk willen zeggen? Er zijn twee identieke uitlatingen - één binnen Max Havelaar, aan het begin van de slotpassage, en één erbuiten, in een brief aan Tine van 28 september 1859, toen het boek dus werd geschreven - die laten zien dat Dekker uitgaat van de ‘grondbetekenis’ van het latijnse werkwoord: ‘Ja, ik Multatuli, die veel gedragen heb, neem de pen op.’ En: ‘Ik noem mij Multatuli - dat is: ik heb veel gedragen, een vreemde naam niet waar?’ (MH 236; VW X 60) Stuiveling zegt: ‘Een vertaling van dit pseudoniem als: Ik heb veel geleden, is door Multatuli zelf nimmer gegeven.’ (VW I 568) Nee, maar die heeft wel bij herhaling een dergelijke kreet geslaakt. Ik wijs, om eens een ander voorbeeld te geven dan anderen, maar op zijn brief uit Koblenz aan Busken Huet, d.d. 3 juli 1866: ‘Ik heb weer vreesselyk geleden den laasten tyd.’Ga naar voetnoot4. Wat Stuiveling Sötemann niet duidelijk kan maken is waarom hij toch zo moeilijk doet met de interpretatie van gedragen als hij elders omslachtig zegt: dit ‘behoeft niet speciaal te worden opgevat als “ik heb veel geleden”, maar veeleer als “ik heb veel ondervonden”.’ (MH 240Ga naar voetnoot5.) Dat kan toch hetzelfde betekenen, oordeelt Sötemann, en Multatuli zelf maakt er trouwens ook geen verschil tussen.Ga naar voetnoot6. En hij verwijst naar de passage uit Max Havelaar waar Multatuli het heeft over de ‘ondervinding van het gemoed’ van Sokrates of beter nog Christus (welke naam in latere drukken vervangen zal worden door Jezus): ‘Zulk een kreet van smart, - vóór gifbeker of kruishout - vloeit niet uit een ongedeerd hart. Dáár moet geleden zijn ... daar is ondervonden! [...] HA VELAAR had veel ondervonden.’ (MH 64) Sötemann vermeldt getrouw dat de kursivering van Multatuli zelf is. Maar die kursivering had hem een interpretatie mogen ontlokken, en hij had ook ruimer mogen citeren. Zo'n nadruk past in een klimaks, en die is volgens mij ook kennelijk bedoeld. Als we net als Sötemann een zin overslaan, dan gaat de passage verder: ‘Hy had schipbreuk geleden, meer dan eens. Hy had brand, oproer, sluikmoord, oorlog, duellen, weelde, armoede, honger, cholera, liefde en “liefden” in zyn dagboek staan. Hy had vele landen bezocht, en omgang gehad met lieden van allerlei ras en stand, zeden, vooroordelen, godsdienst en gelaatskleur. Wat dus de levensomstandigheden aangaat, kon hy veel ondervonden hebben. En dat hy werkelyk veel ondervonden hád, dat hy 't leven niet was doorgegaan zonder de indrukken op te vangen die 't hem zoo ruimschoots bood, daarvoor moge ons de vlugheid van zyn geest borg wezen, en de ontvankelykheid van zyn gemoed.’ Het lijkt me duidelijk: | |
[pagina 3]
| |
ondervinden is ruimer dan lijden (vandaar die klimaks); het valt te omschrijven met ‘wijsheid putten uit het lijden dat het leven je aandoet’. Iets dergelijks kan ook blijken uit de bovenvermelde ‘ondervinding van het gemoed’ bij Sokrates, vlak vóór het aangehaalde fragment, - een ondervinding, geplaatst tegenover ‘die welke geboren wordt uit uiterlijke omstandigheden’. Het zou me niet verwonderen als Stuivelings voorkeur voor ondervonden berust op deze passage. En nu kom ik in verlegenheid. Het lijkt onmogelijk dat nooit iemand bij het lezen van de kern van die passage gedacht heeft aan de aanhef van de Odyssee, het aanroepen van de muze. Maar ik heb daarnaar in de Multatuli-literatuur geen verwijzing gevonden, ook niet bij de toch niet zo weinigen die deze plaats hebben geciteerd of bekommentarieerd. Natuurlijk, wie mag beweren dat hij deze zee van publikaties - De Mare en wat daarnaast en daarna is verschenen - kan overzien? Maar men mag toch verwachten dat zo'n verwijzing, eenmaal neergeschreven, in toelichtingen bij deze passage hier of daar zou terugkomen? Ik heb zoiets dus niet aangetroffen. En daarom: als er al eens iemand op deze relatie gewezen heeft, dan wordt het tijd het nóg eens te doen. Want het is niet zo maar een toespeling. Laat ons eerst kijken of Multatuli elders blijkt geeft weet te hebben van Homerus en van die aanhef. In de zeven delen ‘scheppend werk’ van de Volledige Werken komt Homerus of zijn oeuvre meer dan tien keer voor. Dat begint al in het franse citaat bij de opdracht van Max Havelaar: schrijvers zijn naneven van Homerus. Ook van de ‘homerische kwestie’ (zijn diens werken wel echt van één auteur?) blijkt Multatuli af te weten: hij heeft het over ‘de Homerische rhapsoden’ (VW II 664) en over ‘de Homerussen’, ‘de zangers van Ilias en Odyssee’ (VW IV 524). Twee plaatsen zijn voor ons van biezonder belang. De eerste - één van de citaten door Sötemann als algemeen bekend aangewezen - bevat zowaar het begin van de parallel-passage van de plaats die door mij in de Odyssee bedoeld wordt: de eerste drie woorden van de Ilias, nog wel in het Grieks, zij het niet alleen getranskribeerd maar ook gemaltraiteerd (MH 12). Inderdaad, onder gymnasiasten ‘algemeen bekend’, maar daarom verwondert het juist dat de aanhef van de Odyssee niet herkend wordt. Die drie woorden zijn door de auteur in de mond gelegd aan Droogstoppel (vandaar de verbastering van het Grieks?) En Droogstoppel is het personage dat met Havelaar-Multatuli ook op het stuk van ‘ondervinding hebben’ nauw verbonden is, op zijn manier natuurlijk.Ga naar voetnoot7. Dat maakt de voorkeur voor het woord ondervinden in het boek weer een stuk | |
[pagina 4]
| |
begrijpelijker, want geleden heeft Droogstoppel niet zozeer. De tweede belangrijke plaats staat in Idee 1263 (VW VII). Daar gaat het over die aanhefpassages waarin de muze wordt aangeroepen, en er wordt gezegd dat Horatius dat van Homerus heeft overgenomen. Konkluzie: Multatuli heeft de bedoelde passage wel wis en degelijk gekend, en hij kon er dus een toespeling op maken. Intern is natuurlijk moeilijk te bewijzen dat hij dit ook gedaan heeft, het laat zich alleen waarschijnlijk maken. Zeer waarschijnlijk zou ik zeggen, in dit geval. Wat staat er bij Homerus? Om eerlijk te zijn citeer ik het begin - de helft - van de aanhef van de Odyssee in een bestaande vertaling, de prozavertaling van M.A. Schwartz (Haarlem; 19511, p. 1). De kursivering is van mij: ‘Muze, bezing mij de listige held, die lang over de wijde wereld zwierf, nadat hij de machtige burcht van Troje verwoest had. Van veel mensen zag hij de steden en hij leerde kennen hun aard. Veel ellende doorstond hij op zee, vechtend voor zijn leven en de terugkeer van zijn vrienden.’ Maar om helemaal eerlijk te zijn moet vermeld worden dat voor ‘veel ellende doorstond hij’ in het Grieks staat: ‘polla [...] pathen algea’. En dat is letterlijk vertaald: ‘veel smartelijke zaken heeft hij geleden’, multa tulit etc. De verwijzingen bij Multatuli laten zich makkelijk uit de geciteerde passage lichten: geleden, ondervonden, schipbreuk geleden (men bedenke van welke avonturen in het epos dat ‘veel heeft hij geleden op zee’ de samenvatting is), vele landen bezocht, omgang gehad met lieden van allerlei ras enz. (o.a. zeden). (Je zou in de verleiding komen om naast de twee zaken waarvoor Odysseus vecht, de twee taken te zetten waarvoor Multatuli met zijn boek gevochten heeft: iets voor zichzelf en iets voor het volk waarmee hij zich bevriend wist, - maar wie kan aantonen dat Multatuli deze parallel zelf gezien heeft?) Natuurlijk, er zijn in de passage van Max Havelaar invullingen, uitwerkingen, omspelende versieringen als men wil. Dat brand, oproer en de rest vult verschillende soorten leed in, en van allerlei ras enz. werkt de aard van die soorten lieden uit. De plaats is overigens door Multatuli opvallend versoberd (en aangepast, als men mij wil volgen.) Waar Sötemann ophield met citeren, ben ik verdergegaan met de tekst van de vijfde druk. (Zoals men weet zijn de vierde en vijfde drukken de enige die door Multatuli zelf bezorgd zijn, echter zonder dat hij het handschrift kon raadplegen.) In het net-handschrift - en dus in de nulde druk, die Sötemann gebruikt - staat in plaats van ‘Hy had vele landen bezocht, en omgang gehad met lieden van allerlei ras’ t/m ‘gelaatskleur’ zowel meer als minder: ‘Hij had FRANKRIJK, DUITSCHLAND, BELGIË, ITALIE, ZWITSERLAND, ENGELAND, SPANJE, PORTUGAL, RUSLAND, EGYPTE, ARABIE, INDIË, CHINA en AMERIKA bezocht.’ (MH 64) ‘Vele landen’ dus ingevuld, maar niets over die omgang met lieden van allerlei aard. | |
[pagina 5]
| |
Iemand heeft erop gewezen - niet zonder daarbij de reeksen in ‘onze’ passage als voorbeeld te nemen - dat Multatuli een voorkeur had voor lange reeksen woorden van dezelfde soort. Een ander denkt dat hij die reeks namen van landen daarna toch maar geschrapt heeft om dichter bij de autobiografische werkelijkheid te blijven.Ga naar voetnoot8. Het is mogelijk. Maar waarschijnlijker lijkt me de opzet duidelijker te verwijzen naar Homerus, zijn ‘model’. Vooral de toevoeging over die lieden van allerlei aard pleit daarvoor. Terwijl hij het gebruik van een geliefd stijlmiddel zou hebben opgegeven om de lezer geografisch niet de verkeerde kant op te sturen, of om naast Homerus' ‘van veel mensen en steden’ zijn ‘vele landen’ te plaatsen. Of allebei, en desnoods ook nog dat autobiografische motief, want waarom zou één ingreep niet meer dan één beweegreden mogen hebben? Ik voorzie een tegenwerping: is het niet mogelijk dat Multatuli pas in tweede instantie - bij de korrektie van zijn boek voor de vierde druk - de verwijzing naar Homerus in zijn eigen tekst herkend en toen aangedikt heeft? Ik acht dat zeer wel mogelijk. Maar dat zou de verwijzing eerder meer dan minder belangrijk maken, door de heel bewuste opzet. Hier zou hij niet meer kunnen beweren, zoals na de passage die er vlak boven staat: ‘Die tirade is mij ontsnapt.... ze staat er nu eens, en blijve.’ Al zal ook dat een stijlmiddel zijn. En waarom zou die verwijzing naar Odysseus - niet ekspliciet, met zoveel woorden, maar impliciet, als het ware in de woorden - nu zo belangrijk zijn? Omdat Odysseus in de literatuur het prototype - je zou bijna zeggen: het oerbeeld - is van de held die ‘veel ondervonden’ heeft. En doordat Multatuli de verwijzing heeft geplaatst in een heel bewogen passage, waarin hij zijn held en daarmee zichzelf afzet tegen de burgerlieden: wat die zoal aan ‘ondervinding’ opdoen of wat ze met hun ondervindingen doen. Als lijders met ‘ondervinding van het gemoed’ roept hij ekspliciet geen mindere voorbeelden op dan Sokrates, ‘of beter nog’: Jezus. En hijzelf heeft geleden en ondervonden. Sötemann wijst erop dat dit hier in enkele zinnen zevenmaal wordt beweerd.Ga naar voetnoot9. Door daarbij impliciet naar Odysseus te verwijzen, zodat beeld en voorbeeld als het ware samenvallen heeft Douwes Dekker aan de Multatuli die de hoofdpersoon was van zijn boekGa naar voetnoot10. en die hijzelf was, epische, zelfs mytische proporties verleend. |
|