In de brieven aan Mimi zijn de grootse plannen uit zijn vroege jeugd weer volop aanwezig. Uit de persoonlijke eigenaardigheid die hij tegenover Everdine zijn ‘eerzucht’ noemde en die, dacht hij toen, wel slijten zou, is inmiddels een revolutionaire levenshouding gegroeid die ook anderen meesleept. ‘Insulinde’ is de symbolische benaming van zijn vage, veelomvattende hervormingsplannen. Mimi hoopt hij dan ook niet tot zijn huisvrouw te maken, maar tot zijn adjudant in het ‘Legioen van Insulinde’, de groep hem en zijn ideeën toegewijde vrouwen. Everdine is intussen ‘Tine’ geworden. Hij heeft haar geïdealiseerd tot beschermengel van zijn kring. Zij is een model geworden, de altijd hulpvaardige, alles begrijpende en verdragende ‘femme d'artiste’ uit ‘Max Havelaar’.
Maar alleen op dit punt spreekt hij als een schrijver, een kunstenaar. Voor het overige neemt hij afstand van het in zijn verlovingsbrieven gedroomde, nu verwerkelijkte schrijverschap. Hij droomt van daden. Zijn ‘Ideën’ onderbreekt hij zonder bezwaar voor de correspondentie met Mimi.
Er is één constante. Al in zijn verlovingstijd zag hij zichzelf en Everdine in een constellatie die rond 1862 in werkelijkheid optreedt. Dekker in een leidende rol, Tine als moederlijke steun en toeverlaat en onder hun hoede Cateau, Sophie, Henriëtte ... of Mina, Charlotte, Mimi ... Het ‘Legioen’ lijkt de verdere ontwikkeling in institutionalisering te zijn van een veel vroeger ontstane huwelijksopvatting.
De brieven aan Everdine en aan Mimi hebben deels dezelfde functie: Dekker wil zich bekend maken. Tegenover Everdine met wie hij hoog en breed verloofd is, kan hij dat in alle rust doen en zelfs proberen objectief te zijn. Maar in zijn hevige verliefdheid op Mimi en onder de voortdurende dreiging van een breuk wordt zijn zelfanalyse tegenover haar een haast dramatische zelfopenbaring. ‘Zich doen kennen’ is het laatste middel om haar voor zich te winnen. Zoals hij tegenover Everdine zo vaak gedaan had en nog zo vaak zou doen, ondersteunt hij ook tegenover Mimi zijn persoonlijke verlangens met een theorie. Hij wijst haar op het verband tussen zijn ‘eerzucht’ (zijn vele hervormingsplannen) en zijn liefde voor haar. ‘Er moet gehandeld worden, en ik kon 't niet verkrijgen van mijzelf te handelen zonder u.’ Hij legt haar uit, dat hij de toegewijdheid van anderen, hun geloof in zijn roeping, is gaan zien als wapens in zijn strijd om de macht, die nodig is om aan zijn roeping te kunnen voldoen. Voor hem als persoon kiezen is tegelijkertijd: voor ‘het goede’ kiezen. De druk op Mimi kan niet groter.
‘Let goed op Mimi, dat nooit mijn eerzucht ( ) mij ooit iets in 't minste heeft doen zeggen of doen in zaken van 't hart wat ik niet meende, noch ook dat ik genegenheid gebruikte als middel. Dat zou mij vreesselijk gestuit hebben.’ Maar het omgekeerde? Het gebruiken van ideeën en plannen als middel om genegenheid te wekken? Ik kan me niet aan de indruk onttrekken, dat dit hem minder heeft gestuit. Maar het is de vraag, of Dekker zich van deze morele implicatie bewust geweest is.