OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 35
(2016)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
ThemadeelHet uitgangspunt van het themadeel is dat er sprake is van erfgoed wanneer materiële en immateriële elementen uit het verleden als erfgoed zijn aangemerkt op grond van de betekenissen die door individuen of een gemeenschap hieraan zijn toegekend. Deze elementen hebben geen vooraf gegeven betekenis. Hun betekenis als erfgoed wordt gevormd door wat individuen en gemeenschappen hierover voelen, denken, schrijven en verbeelden. Erfgoed wordt in deze opvatting gezien als een proces waarin de identiteit ‘erfgoed’ wordt toegekend aan gebouwen, landschappen, voorwerpen, verhalen, liederen, voedsel, kleding, gebruiken, spellen enzovoort. Individuen en gemeenschappen kunnen verschillende redenen hebben om elementen uit het verleden als erfgoed aan te wijzen. Hier wordt onderscheid gemaakt tussen esthetische redenen, de representatie van individuele en sociale (etnische en nationale) identiteiten en de voordelen (culturele, sociale, politieke, ruimtelijke en economische) die kunnen worden behaald. In het inleidende artikel in dit deel werkt Alex van Stipriaan het begrip erfgoed uit aan de hand van historische en hedendaagse voorbeelden uit de (voormalige) Antillen, Nederland en Suriname. Hij introduceert daarbovenop de term ‘mentaal erfgoed’, waarmee hij wil benadrukken dat in datgene wat als erfgoed is aangemerkt ook aanpassingen en veranderingen (kunnen) plaatsvinden. In het tweede artikel gaat Valika Smeulders in op herdenkingen van de slavernij en de inbedding daarvan in identiteitsconstructies in Suriname, Curaçao, Nederland, met specifieke aandacht voor de stad Den Haag en Sint Maarten. In het derde artikel doet Stephen Fokké verslag van zijn poging om het mysterie van de verdwenen begraafplaatsen van Fort Zeelandia te ontrafelen. Zijn artikel is een voorlopig verslag van een omvangrijker onderzoek waarin Fokké door middel van een combinatie van onderzoek in verschillende archieven en foto- en kaartinterpretaties probeert te achterhalen waar in en bij Fort Zeelandia personen zijn begraven, wie er allemaal zijn begraven, wie de eerste en laatste personen zijn geweest die er werden begraven, hoe lang de begraafplaatsen hebben bestaan, wanneer en waarom ze opgeheven werden en wat er met de overige grafstenen is gebeurd. | |
[pagina 8]
| |
Het vierde artikel is van de hand van Harold Sijlbing, voorzitter van het bestuur van de Stichting Jodensavanne Suriname, die de diverse uitdagingen om het monumentale erfgoed van Jodensavanne te kunnen beheren, conserveren en interpreteren, beschrijft. Narinder Mohkamsing beschrijft in het vijfde artikel de opvoering van Rámlilá, een openlucht-volkstheater dat jaarlijks door hindoes wordt opgevoerd om de overwinning van het goede op het kwade te gedenken en te vieren. Mohkamsing beschrijft eerst de traditie van de opvoering en gaat daarna in op de veranderingen die de twee, in Suriname, overgebleven, Rámlilá-verenigingen hebben doorgevoerd om de opvoeringen aantrekkelijk te maken voor de toeschouwers. Uit zijn onderzoek trekt hij de voorzichtige conclusie dat alles erop wijst dat zowel de Rámlilá-verenigingen als het Rámlilá niet zo gauw zullen verdwijnen uit Suriname. Esther Captain en Guno Jones analyseren in het zesde artikel hoe het oorlogserfgoed op Aruba en Curaçao, in Suriname en in Nederland tijdens en na de oorlog verknoopt raakte met een toenemend politiek zelfbewustzijn in de Nederlandse koloniën. Uit hun analyse blijkt dat de Antilliaanse en Surinaamse oorlogssteun aan Nederland zowel in het teken kwam te staan van de eenheid binnen het Koninkrijk als van een toegenomen politiek zelfbewustzijn. In het zevende artikel beschrijft Ruben Gowricharn het Hindostaanse erfgoed in Suriname. Gowricharn bakent het begrip erfgoed af tot datgene wat de Brits-Indische immigranten en hun nazaten hebben meegenomen uit India of dat wat in het verleden door hen in Suriname is ontwikkeld. Dat ‘alles’ omvat zowel de waarneembare en herkenbare invloed op het natuur- en cultuurlandschap van Suriname en sociaal-culturele terreinen. Hij gaat achtereenvolgens in op de veranderingen in het natuurlandschap als gevolg van de rijstteelt en het cultuurlandschap als gevolg van de religie (tempels en religieuze gemeenschapsfeesten en standbeelden) onderwijs (de vestiging van Hindoescholen), politiek, ondernemerschap en klederdracht. Het achtste artikel is gewijd aan de rijsttafel. Hariëtte Mingoen beschrijft in dit artikel de uitvinding van de rijsttafel. Zij betoogt dat, anders dan wordt aangenomen, de Nederlandse invloed op de rijsttafel zich heeft beperkt tot de naamgeving en de wijze van opdienen. Het voorbeeld voor de rijsttafel is de Slametan, een dankmaal. De Slametan is met de migratie van Javanen ‘meegereisd’ naar Suriname, onderdeel geworden van het Javaanse en Surinaamse erfgoed, en verder gemigreerd naar Nederland. Het negende artikel gaat over het belang van wetenschappelijk onderzoek van de Surinaamse slavenregisters. Volgens Coen van Galen doorbreekt zulk onderzoek het eenzijdige witte perspectief op de Surinaamse geschiedenis. Het artikel mondt uit in een oproep voor steun aan de crowdsourcing en -funding campagne ‘Maak de Surinaamse slavenregisters openbaar’, waarin historici van de Radboud Universiteit Nijmegen en de Anton de Kom Universiteit van Suriname samenwerken om de Surinaamse slavenregisters te digitaliseren. In het laatste artikel vertelt Maria Karg over de lessen in bewustwording over het Nederlandse slavernijverleden die zij verzorgt op middelbare scholen in | |
[pagina 9]
| |
Nederland. Aan de hand van objecten die voortkomen uit slavenarbeid probeert zij de zintuigen van leerlingen (gehoor, gezicht, reuk, smaak en gevoel) te prikkelen om hen zo bewust te maken van het Nederlandse slavernijverleden in een gedeelde Nederlandse geschiedenis. | |
Variadeel:Dit deel wordt geopend door een interview van Kathleen Gyssels met Astrid Roemer, die op 19 mei 2016 de P.C. Hooftprijs ontving voor haar proza. Het tweede artikel is gewijd aan de poëzie van Astrid Roemer. Michiel van Kempen laat aan de hand daarvan zien hoe zij van een talentvolle debutant, die taalexperimenten allerminst schuwde, is uitgegroeid tot ‘een rijp dichteres’. In het derde artikel doen Maxy Bak-Piard, Peter-Arno Coppen, Piet-Hein van de Ven en Gilbert Cijntje verslag van hun onderzoek naar het verband tussen studie-uitval en taalvaardigheid bij leraren in opleiding op Curaçao en Bonaire. Zij concluderen onder andere dat een te beperkte taalvaardigheid in het Nederlands statistisch is gerelateerd aan de studie-uitval van de studenten. Het vierde (Engelstalige) artikel is van de hand van Robert Borges die de Afrikaanse overblijfselen in de rituele taal van het Kumanti (Kromanti) onderzoekt. Het blijkt dat de grammatica is gebaseerd op het Ndyuka en dat het lexicon afkomstig is verschillende Afrikaanse en niet-Afrikaanse talen. Ellen Klinkers beschrijft in het vijfde artikel de opbouw van de Surinaamse Krijgsmacht (SKM). Uit haar artikel blijkt dat de SKM niet alleen geteisterd werd door conflicten, maar evenzeer door het gebrek aan onvoldoende geschoold en ervaren personeel, het ontbreken van ministeriële ervaring met het bestuur over een krijgsmacht en een strategisch plan. Het zesde artikel is een analyse van Tessa Wuijts van het gebruik van krediet door twee kasmoninetwerken van Hindostaanse textielverkopers op de Centrale Markt in Paramaribo. In haar analyse laat zij zien dat de kooplui, ondanks het bestaan van formele kredietsystemen, voor kasmoni's kiezen vanwege de onderlinge sociale relaties en het vertrouwen in elkaar. In het zevende artikel gaat Sophie Villerius in op de toenemende invloed van het Sranan Tongo en Nederlands op de Surinaams-Javaanse woordenschat. Deze invloed komt tot uiting in het veelvuldig switchen tussen Surinaams-Javaans, Sranan Tongo en Nederlands. Jaswina Bihari-Elahi beschrijft in het achtste artikel een tiendaagse vakantie van een groep Surinaamse-Hindostanen uit Nederland in het Spaanse Lloret de Mar. Als gevolg van de etnische verwantschap krijgt de groep tijdens de vakantie een sterk familiair karakter. Het samenzijn krijgt onder andere daardoor het karakter van een ‘Hindostaans feest’, waarvan de belangrijkste ingrediënten een gedeelde culturele smaak met betrekking tot muziek, eten, drinken en dansen. Lieselotte Eva Vaneeckhaute, Tom Vanwing & Wolfgang Jacquet gaan in het negende artikel in op de gevolgen van grootschalige goudwinning voor de Paramacaanse Marrongemeenschap. Zij concluderen onder anderen dat de problemen waarmee de leden van deze bevolkingsgroep kampen zo complex zijn dat zij weinig veerkracht en kansen hebben en in een zwakke positie verkeren ten opzichte | |
[pagina 10]
| |
van de Surinaamse overheid en de grootschalige goudmijnbouwondernemingen in hun gebied. In het tiende artikel beschrijft Leo Balai de belangstelling van de nazaten van de tot slaafgemaakten op Curaçao en in Suriname naar hun Roots en de pogingen van verschillende staten en internationale organisaties om Reparations voor de periode van de slavernij te krijgen. In het laatste artikel betoogt John Schuster, in zijn reactie op het artikel van Balai, dat zowel Roots als Reparations zijn gebaseerd op het verlangen naar Recognition; erkenning van het slavernijverleden en de identiteiten die hieruit voortkomen door individuen en overheden. Deze Oso wordt afgesloten met de rubrieken recensies, signalementen en recente publicaties.
Namens de redactie John Schuster - Hoofdredacteur |
|