OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 34
(2015)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |
RecensiesChan E.S. Choenni, Hindostaanse Surinamers in Nederland 1973-2013. Arnhem: LM Publishers, 2014. 454p., ISBN 978 94 6022 377 8, prijs € 24,50.In 2011 werd Chan Choenni bijzonder hoogleraar Hindostaanse Migratie met als voornaamste opdracht ‘het beschrijven en verklaren van het integratieproces van Hindostanen in Nederland en in Suriname’. In de woorden van K. Sietaram, voorzitter van de Stichting Diaspora Leerstoel Lalla Rookh: ‘De Hindostaanse gemeenschap ontwikkelde zich gaandeweg tot een vrij succesvolle gemeenschap en heeft in grote mate de eigen identiteit behouden. Integratie met behoud van eigen identiteit was en bleef het credo van de Hindostaanse gemeenschap. Er heeft zich een vitale Hindostaanse gemeenschap gevormd in Nederland’ (p. 11). Dit was ook het hoofdthema van Choenni's oratie met de titel ‘Integratie Hindostani Stijl: Over de migratie, geschiedenis en diaspora van Hindostanen’ (Vrije Universiteit, 6 juni 2011). Hindostaanse Surinamers in Nederland is een verdere uitwerking van dit onderwerp. Het verbaast dus niet dat Choenni integratie als overkoepelend concept heeft gekozen in dit boek dat de ontwikkelingen in de Hindostaanse gemeenschap in Nederland gedurende de afgelopen veertig jaar in kaart brengt. Daarbij hanteert hij drie omgevingsfactoren (de kansenstructuur in Nederland, overheidsbeleid en de mate van discriminatie) en drie groepsfactoren (ethos, cultural heritage en sterke etnische identiteit) als verklarende factoren voor de ‘integratie Hindostani Stijl’. Zoals bij herhaling blijkt, zijn voor Choenni deze groepsfactoren cruciaal. De sterke etnische identiteit is een groepsbindende factor: ‘wezenlijk bij Hindostanen zijn de primordiale sentimenten en kenmerken [...] Zij menen niet alleen te horen tot afstammelingen van een oude beschaving, maar zij ontlenen vooral hun identiteit aan deze grote beschaving en de omvangrijke bevolking (meer dan 1,1 miljard) van India’ (p. 47). De auteur concludeert dat de etnische identiteit onder Hindostanen ‘robuuster en diepgaander’ is dan onder andere groepen (pp. 405; 20). De auteur maakt hier expliciete vergelijkingen met Afro-Surinamers: ‘Creolen in Nederland blijken veel sterker gericht te zijn op Suriname. Ook omdat voor hen een duidelijk ancestral land ontbreekt’ (p. 403). Dat verklaart waarom Afro-Surinamers een culturele infrastructuur en een sterke etnische identiteit ontberen (p. 398). Onder ethos verstaat hij ‘de ijver en drang om vooruit te komen’ (p. 399). Een van de voorbeelden van dit ethos noemt hij ‘zwart’ werk. Het is echter te betwij- | |
[pagina 117]
| |
felen of Nederlandse overheidsorganen dit ook zo bestempelen. Daarnaast is het de vraag of ‘zwart’ werk bij andere bevolkingsgroepen door Hindostanen ook als een teken van ‘ethos’ wordt gezien. Choenni's sterke etnische lens heeft een essentialistische inslag, waar hij zich wel van bewust is, maar waar hij zich in tien regels (p. 405) van afdoet. Hij maakt geen woorden vuil aan een van de valkuilen van een dergelijke benadering, namelijk dat zogenaamde etnische kenmerken zich ook tegen een groep kunnen keren. De auteur heeft voor een thematische opzet gekozen. Na de inleiding volgen acht hoofdstukken over huisvesting, onderwijs, arbeid, sociale contacten en culturele oriëntatie, culturele ontwikkelingen, politieke integratie, sociale ontwikkelingen en generatieverschillen. Deze hoofdstukken zijn weer onderverdeeld in thema's en subthema's. Het voordeel van deze wat schoolse opzet is dat lezers die op zoek zijn naar specifieke informatie, bijvoorbeeld ‘werkloze Hindostaanse voortijdig schoolverlaters’ (p. 105) dit vrij eenvoudig zullen kunnen vinden, ondanks het ontbreken van een index. Herhalingen, bijvoorbeeld over de invloed van Bollywood, zijn in een dergelijke opzet bijna onvermijdelijk. Toch was het wenselijk geweest als de uitgever iets meer aandacht had besteed aan de redactie, de presentatie van de figuren, die af en toe moeilijk leesbaar zijn en de fotoonderschriften die soms geheel ontbreken en vaak ongedateerd zijn. De hoofdstukken worden geschraagd door statistische data ontleend aan gegevens verzameld door het Centraal Bureau voor de Statistiek en vierjaarlijkse surveys onder migrantengroepen (SPVA en SIM). De thematische opzet en de indrukwekkende hoeveelheid statistische gegevens gepresenteerd in ongeveer honderd tabellen in de hoofdtekst maken Hindostaanse Surinamers eerder een naslagwerk dan een leesboek. Interviews illustreren de cijfers en feiten, in sommige gevallen lijken ze echter de constateringen over ethos of cultural heritage te relativeren. Een ‘Hindostaanse jongeman uit de jaren zestig’ verhaalt hoe hij van een Creoolse kennis aan een baan kwam in Duitsland waarmee hij ‘veel meer kon verdienen zonder hard te werken’ (p. 132). Een andere informant vertelt over een bezoek aan Bihar, waar haar overgrootvader vandaan kwam, ‘maar daar is het vrouwonvriendelijk en ruw’ (p. 187). Wat zijn Choenni's conclusies over Hindostaanse integratie? De sociaaleconomische integratie noemt hij een succes, cultureel is er volgens de auteur sprake van een relatief succesvolle integratie, maar de politieke participatie blijft achter, ook al omdat Hindostanen minder zichtbaar zouden zijn dan andere bevolkingsgroepen. Ondanks dit geconstateerde gebrek aan zichtbaarheid in de publieke arena en de geringe politieke deelname is Choenni van mening dat Hindostaanse migranten grotendeels succesvol geïntegreerd zijn, en dit bewijst dat beleid gebaseerd op integratie met behoud van eigen identiteit wel degelijk vruchten afwerpt. Hindostaanse Surinamers is niet alleen de documentatie van ontwikkelingen voor de eigen doelgroep en andere geïnteresseerden, maar ook een ‘beleidsdocument’ voor politici en ambtenaren.
Rosemarijn Hoefte | |
[pagina 118]
| |
Rosemarijn Hoefte, Suriname in the long twentieth Century: domination, contestation, globalization. Palgrave Macmillan, 2014, 312 p., ISBN 978 1 137 36012 0, Prijs € 88,-.Engelstalige overzichtswerken van de Surinaamse geschiedenis zijn schaars, wat een groot gemis is voor de internationale Caraïbistiek. Met Suriname in the long twentienth Century vult Hoefte een aanzienlijke lacune. Naast het algemene overzicht en een grote hoeveelheid (statistische) gegevens biedt het boek een vijftal detailstudies en een waardevolle interpretatie van de twintigste-eeuwse Surinaamse geschiedenis. Door te kijken naar de (politieke) cultuur van Suriname, die Hoefte ziet als een terugkerende hang naar overheersing en de daardoor opgeroepen weerstand (domination and contestation), toont zij de grote mate van culturele continuïteit van de late negentiende tot de vroege eenentwintigste eeuw. Bij het onderzoek voor het boek en het schrijven ervan werd Hoefte ondersteund door de antropoloog Anouk de Koning (Radboud Universiteit, Nijmegen) en de sociaal geograaf Hebe Verrest (Universiteit van Amsterdam). De uit ‘veldwerk’ afkomstige citaten van ‘informanten’ verraden een sterke antropologische invloed op het werk en laten zien hoe gewone Surinamers de grote ontwikkelingen en gebeurtenissen van de twintigste eeuw beleefden. Daar moet bijgevoegd worden dat domination and contestation niet slechts politiek wordt opgevat, maar ook in sociale zin en dan met name op de terreinen van gender, etniciteit en klasse. Dit maakt het boek een overtuigend voorbeeld van een geschiedenis die het perspectief van boven- en onderaf combineert. Het boek heeft een chronologische ordening, die loopt van de laatste decennia van de negentiende- tot en met het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw. De afzonderlijke hoofdstukken laten zich los van elkaar lezen, onder andere doordat de hoofdstukken niet alleen chronologisch zijn ingedeeld, maar ook omdat elk hoofdstuk een ander thema behandelt. Dit is een bewuste keuze van Hoefte, zoals ze in de inleiding toelicht. De hoofdstukken 1, 4 en 8 bieden algemene overzichten waarmee de overige hoofdstukken van context worden voorzien. Deze aanpak zorgt voor aanzienlijke verschillen in het abstractieniveau van de afzonderlijke hoofdstukken. De dieptestudies gaan over de rol van de staat in de late koloniale periode, de sociale onrust van de jaren 1930, sociale ongelijkheid in Moengo, de crisis van de jaren tachtig, en de ontwikkeling van Paramaribo na WOII. De hoofdstukken zijn afzonderlijk zeer geslaagd en na lezing van het geheel bieden ze gezamenlijk een aantal interessante vensters op de veranderingen in Suriname in de twintigste eeuw. De thematische diversiteit wordt in het boek van enkele ankerpunten voorzien, zowel door het schetsen van een algemene chronologie, als door het consequent nalopen van gender, etniciteit en klasse als de organiserende concepten van ieder afzonderlijk hoofdstuk. Het beginpunt van de chronologie is helder: het einde van de slavernij en staatstoezicht en het begin van de contractmigratie vormde een historisch scharnierpunt waarna de belang- | |
[pagina 119]
| |
rijkste elementen van het moderne Suriname hun vorm kregen. Het einde van het boek is zo ver mogelijk naar het heden geschoven om in het laatste hoofdstuk richting de toekomst te kijken. Er blijft na het lezen van dit boek wel een vraag open. Het raamwerk (domination and contestation) is dusdanig breed dat het moeilijk wordt om er iets algemeen ‘Surinaams’ over vast te stellen. Hoewel er op een zestal punten (demografie, politiek, economie, multiculturalisme, Nederlandse invloed en economische afhankelijkheid) veel veranderd is in Suriname, benadrukt Hoefte de continuïteit van autoritair optreden in vrijwel alle maatschappelijke verhoudingen. Dus hoewel het verband tussen etniciteit en klasse in de twintigste eeuw is verbroken en inkomensongelijkheid tussen mannen en vrouwen drastisch verminderde, blijven inefficiënte vormen van hiërarchie voortbestaan. De continuïteit van dit autoritarisme (plantagementaliteit p. 217) is een interessant gegeven, maar het boek biedt voor de hardnekkigheid hiervan geen duidelijke verklaring. Het contestation aspect blijft in het boek erg impliciet. Het is duidelijk dat de contestation niet slechts kan worden opgevat als het doorbreken van autoritairisme, immers, politieke uitdagers maken zich volgens Hoefte vrij consequent schuldig aan het zelfde soort autoritair optreden. De dualiteit tussen domination en contestation suggereert een actieve botsing tussen beide, terwijl we in het boek van Hoefte juist ook veel berusting en zelfs apathie zien. De nadruk op continuïteit is in het boek niet helemaal bevredigend, zeker niet in het licht van de grote veranderingen die goed in beeld worden gebracht. Over het geheel genomen doet Suriname in the long twentieth Century wat het belooft. De afzonderlijke hoofdstukken zijn analytisch sterk, inhoudelijk rijk en veelomvattend. De tekst is hierdoor niet erg luchtig; het boek had zonder bezwaar honderd pagina's langer mogen zijn. Het uitleidende hoofdstuk wekt nieuwsgierigheid op over de toekomst van Suriname en de grote veranderingen die door nieuwe migratie en economische ontwikkelingen op stapel staan.
Karwan Fatah-Black | |
Simone en André Schwarz-Bart, L'Ancêtre en solitude. Seuil, 2015, 240 pagina's, ISBN 978 20 212 2664 5, Prijs € 18.00In nummer 32.1 (mei 2013) van OsoGa naar voetnoot1 schreef ik een recensie over de roman van André Schwarz-Bart, L'Étoile du matin, die in 2009 postuum verscheen bij Seuil. Het vervolg op deze roman draagt de titel L'Ancêtre en solitude, en staat op naam van zowel Simone als André Schwarz-Bart. Een dergelijk werk van twee auteurs maakt de ganse zaak van postuum publiceren op | |
[pagina 120]
| |
zijn minst gesteld enigmatisch: terwijl L'Étoile du matin nog wel een voorwoord had van Simone Schwartz-Bart, waarin zij de ontstaansgeschiedenis van de ‘roman’ toelichtte, krijgen we nu fictie te lezen die zowel aan haar echtgenoot als aan haarzelf kan worden toegeschreven. Toch zal de trouwe lezer van de Schwarz-Barts herkennen dat het André is die ook hier de overhand heeft gehad in het tot stand komen van wat een zoveelste ‘volume’ uit een romanserie had moeten wordenGa naar voetnoot2. Inderdaad, de romanserie aangekondigd in Un plat de porc aux bananes vertes (1967) heeft nooit het licht gezien omdat met twee aan één romanesk oeuvre werken onbegonnen werk bleek. Dit was slechts één van de redenen waarom beide auteurs voortaan apart zouden publiceren over slavernij en kolonisatie in de Caraïbische archipel en de diaspora. In dit boek vinden we vele (maar niet alle) ontbrekende puzzelstukken uit de vorige roman, Un plat de porc: hoofdpersonage is immers ‘Solite’ of diegene die Man Louise zal heten, de grootmoeder van de vertelster Mariotte uit Un plat de porc. Het is het verhaal van drie vrouwen in Guadeloupe in de post-abolition time: de dochter van de terechtgestelde ‘mulattin Solitude’, haar dochter Hortensia, bijgenaamd ‘Hortense la Lune’ (wat op haar lunatieke, wispelturige gedrag wijst), en haar dochter Mariotte die met tal van vragen achterblijft (onder andere wie haar echte vader is) in de laatste maanden voor haar dood in een bejaardenhuis ergens in het Parijs van de jaren vijftig van de vorige eeuw. Het boek begint met een mooi dubbelportret van zowel de eigenares van het weeskind, Madame de Maintenon, als het weesmeisje dat ze onder haar hoede neemt. Deze laatste groeit op als een wild huisdier dat nauwelijks leert praten, laat staan lezen en schrijven. André Schwarz-Bart toont hier weer zijn historische touch die hij ook in La Mulâtresse Solitude liet zien en geeft indringend weer hoezeer ook de Françaises op de plantages een allesbehalve te benijden leven leidden. Het gedrag van de man van Madame de Maintenon, een autoritaire en gevoelloze slavendrijver, het klimaat, het isolement, dit alles drijft haar naar excessen: rum en religie als surrogaat voor de leegheid van haar bestaan. Haar devotie zorgt er ook voor dat Solite opgezadeld wordt met de angst voor het kwade en de duivel. Naast deze boze Creoolse eigenares zijn er veel mannen die gebruik maken van de slaaf Solite en al heel vroeg ‘aan de tafel van haar lichaam’ aanzitten. Solite raakt zwanger van één van hen en zal Hortense voortbrengen, een négresse rouge, met andere woorden een chabine hoogstwaarschijnliik verwekt door een béké (blanke). Op haar beurt zal zij dan weer een aantal kinderen grootbrengen in tijden van extreme armoede (Temps Sorin), veroorzaakt door het embargo dat de Franse Antillen trof tijdens Wereldoorlog II. Mariotte, ten slotte, is de achterkleindochter van de legendarische Solitude en wordt een ongelukkige vrouw die vervloekt wordt door haar negrofobe grootmoeder omwille van haar zeer zwarte huid en bastaardorigine... De dochter van de ‘Marronne’ Solitude wordt dus een puur product van vervreemding: zij weigert te aanvaarden dat haar dochters met zwarten omgaat en zweert op haar sterfbed dat zij alleen de God van de blanken | |
[pagina 121]
| |
eeuwig trouw zal blijven. Deze meeslepende kroniek (die niet even geslaagd is als het meesterlijke La Mulâtresse Solitude of Pluie et vent sur Télumée Miracle van Simone, allebei gepubliceerd in 1972), werd nog niet zo lang geleden gelauwerd met de prijs van de Association des écrivains de la Caraïbe, na afloop van een congres dat plaatsvond in Guadeloupe (15-18 april 2015), met onder andere gerenommeerde auteurs als Earl Lovelace, Kwame Dawes, Yanick Lahens en vele anderen. De prijs werd voorgedragen door Guadeloupese schrijver Daniel Maximin, tevens de eregast van deze biënnale samenkomst van schrijvers uit de Caraïben en de diaspora.
Kathleen Gyssels | |
Nina Jurna, Desi Bouterse. Een Surinaamse realiteit. Met DVD. Schoorl: Uitgeverij Conserve, 2015. 224p, ISBN 978 90 5429 338 5, prijs € 22,50.
| |
[pagina 122]
| |
betoog. De door Jurna gepresenteerde observaties en opinies zijn ingebed in een subverhaal waarin zij verslag doet van haar wederwaardigheden als journalist in Suriname en Brazilië. Ze maakt er geen geheim van dat zij als doorgeefluik en duider van Surinaams nieuws voor een Nederlands publiek veelvuldig tegen onwetendheid en vooroordelen aanloopt. Het beeld van Bouterse in Nederland stoelt op een vast aantal bestanddelen en het is binnen dit frame dat verslaggevers en commentatoren geacht worden te werken. Het valt te prijzen dat Jurna hier tegenwicht aan wil bieden. In haar geval gaat dit gepaard met onverholen bewondering voor haar hoofdpersoon. Eén van Jurna's voornaamste wapenfeiten is een veelbesproken documentaire die zij in 2005 over Bouterse maakte. Over het vervaardigen van deze productie - die als DVD bij het boek is gevoegd - schreef zij eerder uitgebreid in Standplaats Paramaribo (2007). In haar laatste boek volstaat Jurna met het weergeven van enkele saillante uitspraken die Bouterse in dit gefilmde portret doet. Waarom zij deze documentaire niet tot uitgangspunt maakte van haar boek en van daaruit lijnen trok van haar hoofdpersoon naar de bredere Surinaamse context wordt niet duidelijk. Een dergelijke opzet had haar verhaal meer coherentie en diepgang kunnen geven. Iets soortgelijks geldt voor de aandacht die Jurna schenkt aan politiekvoering in Suriname en Zuid-Amerika in de hoop daarmee dieper tot het fenomeen Bouterse door te dringen. Was die vergelijking zorgvuldiger uitgewerkt dan had deze meer opgeleverd dan de (op zichzelf terechte) constatering dat Bouterse een Surinaamse realiteit is en hadden quasi-verklaringen als ‘Bij God en in Suriname is alles mogelijk’ en ‘Ieder volk krijgt de leider die het verdient’ (p. 69) achterwege kunnen blijven. Veel beschouwelijker dan Jurna gaat de als historicus opgeleide Pepijn Reeser te werk. De kerngedachte van zijn boek is dat Bouterse moet worden gezien als een Surinaamse tragedie. Zijn persoonlijke levensgeschiedenis is nauw verbonden met het verhaal van zijn land en laat een aaneenschakeling zien van gemiste kansen en verkeerde keuzes. Ook Reesers boek kan worden beschouwd als een journalistiek portret van Bouterse, maar meer dan de publicatie van Jurna heeft het door zijn weloverwogen opzet en bespiegelende karakter een essayistische inslag. Tegelijk bezit het de kenmerken van een reportage en bevat het aanzetten tot een psychologische studie. Reeser wil begrijpen wie Bouterse is, wat hem drijft en hoe hij zijn leven tot op heden vorm heeft gegeven. Zijn welwillende opstelling en omzichtige wijze van opereren zijn verfrissend, zeker wanneer men de hagiografisch getinte werken over Bouterse in aanmerking neemt die in de jaren tachtig en negentig verschenen. Het boek van Reeser bestaat uit twee delen. In het eerste deel, getiteld vorming, wordt het leven van Bouterse beschreven tot de machtsovername van 25 februari 1980. Het tweede deel, vormgever genoemd, betreft de jaren die hierop | |
[pagina 123]
| |
volgden. Het eerste deel gaat uitvoerig in op de Zeeuwse wortels van Bouterse (Kole Jan Bouterse vertrok in 1841 als militair naar Suriname en vestigde zich na afloop van zijn diensttijd voorgoed in de kolonie) en de lotgevallen van generaties Bouterse die nadien werden geboren. Er zijn hoofdstukken met genealogische wetenswaardigheden en bezoeken aan locaties waar voorouders van de zittende president vaak onder moeilijke omstandigheden een bestaan opbouwden. Deze worden afgewisseld met hoofdstukken over ontwikkelingen en gebeurtenissen die verband houden met de eerste vierendertig jaar van Bouterse's leven. Het accent in die laatste hoofdstukken ligt op Bouterse als volksjongen van etnisch gemengde afkomst, die opgroeide bij zijn moeder, zijn oma en de fraters op het internaat en na het behalen van zijn middelbareschooldiploma als administratieve kracht werkte in Brokopondo en op Mariënburg. In 1968 vertrok hij naar Nederland waar hij beroepsmilitair werd. Kort voor de onafhankelijkheid keerde hij als onderofficier terug naar Suriname, raakte hij betrokken bij protestacties tegen de regering en gaf hij leiding aan de staatsgreep van 1980. De vele tijdsprongen en perspectiefwisselingen in dit deel maken het niet altijd gemakkelijk om bij de les te blijven. Wil Reeser met de term vorming suggereren dat het Bouterse tot zijn 34e jaar aan agency ontbrak en dat het leven hem vooral overkwam? Tijdgenoten typeren de jonge Bouterse als vriendelijk en voorkomend, maar ook als wat teruggetrokken en timide. Zij zijn het er over eens dat hij plichtsgetrouw en ijverig was als militair en fanatiek als atleet en basketballer. Daarmee lijkt het meeste over zijn persoonlijkheid gezegd. In het tweede deel staan de (elkaar deels overlappende) rollen centraal die Bouterse sinds de militaire machtsovername in Suriname heeft gespeeld. Reeser onderscheidt de revolutionair, de dictator, de opportunist, de godfather, de bevelhebber, de politicus, de verdachte en de staatsman. Volgens hem moet Bouterse worden gezien als een man van het midden en een ideologische verzoener, die uit onmacht en frustratie radicaliseerde. De politieke leiding van het land had gefaald, hij nam het op zich om de chaos op te ruimen, maar stuitte op lauwe reacties en tegenwerking vanuit de bevolking en op verdeeldheid binnen de nieuwe leiding. Vormde de staatsgreep van 1980 een eerste omslagpunt, de Rambocuscoup tegen zijn regime plaveide de weg naar de decembermoorden, een ingreep met verderstrekkende gevolgen. Vanaf dat moment was er geen weg meer terug en moest Bouterse uit lijfsbehoud wel in het machtscentrum blijven. Men kan met de auteur van mening verschillen over de nadruk die hij legt op de gematigde idealist Bouterse, die vanuit zijn familiegeschiedenis gegrepen werd door de ambitie om te werken aan een beter Suriname. Tegelijk maakt Reeser duidelijk dat Bouterse er nog altijd niet in geslaagd is structurele veranderingen in Suriname tot stand te brengen. De etnische verdeeldheid en economische afhankelijkheid van het buitenland zijn nog steeds een levende werkelijkheid, evenals de cultuur van patronage en cliëntelisme en de afwezigheid van een sociaal rechtvaardige samenleving. Ook stelt hij terecht vast dat de mythevorming rond Bouterse, gevoed door aanhangers en tegenstanders, de politicus en ‘volksleider’ groter heeft gemaakt dan hij is. Dat zijn geschiedenis, zoals Reeser het formuleert, een Caraïbisch verhaal is van wisselende identiteiten, loyaliteiten en belangen zegt | |
[pagina 124]
| |
iets over Bouterse's karakter en over de complexiteit van de samenleving die hem heeft voortgebracht. Het boek van Reeser is de meest onbevooroordeelde studie die tot op heden over Bouterse is verschenen. Het is het resultaat van serieus onderzoek en geduldig argumenteren en onthoudt zich van gemakkelijke conclusies en voorspelbaar moralisme. Er worden in het boek geen onthullingen gedaan, maar aan de visie van Reeser zullen toekomstige Bouterse-vorsers moeilijk voorbij kunnen gaan. Juist met het oog op dergelijk vervolgonderzoek is het jammer dat deze studie het zonder notenapparaat moet doen. Dit gaat ten koste van de controleerbaarheid van de gepresenteerde gegevens. Zeker waar er met enige regelmaat getuigen anoniem worden opgevoerd, moet worden afgegaan op het woord van de auteur en is het onmogelijk om uitspraken eigenhandig op hun betrouwbaarheid te toetsen. De bibliografische aantekeningen achterin het werk zijn nuttig en zetten de lezer wel op bepaalde sporen, maar een specifiekere verantwoording van de gebruikte bronnen had de overtuigingskracht van Reesers betoog versterkt.
Peter Meel | |
Peter Meel, Man van het moment, een politieke biografie van Henck Arron. Amsterdam: Prometheus/Bert Bakker, 2014, 745 p., ISBN 9789 035142367, prijs € 49,95In 2014 verscheen een vuistdikke biografie over Henck Arron, de vader van Suriname's onafhankelijkheid, van de hand van de historicus Peter Meel. Voor deze biografie heeft Meel veel onderzoek gedaan en vele personen geïnterviewd. Dit heeft geresulteerd in een gedegen studie waarin de ingewikkelde politieke verhoudingen tijdens het leven van Arron en vooral zijn rol hierin worden uiteengerafeld en helder beschreven. Meel verdient hiervoor een groot compliment. Arron werd geboren op 25 april 1936 in Paramaribo. Hij kwam na zijn middelbare schoolopleiding in het bankwezen terecht. Aan het eind van de vijftig vertrok hij naar Nederland om zich verder te bekwamen in het bankwezen. Na zijn terugkeer in 1960 sloot hij zich aan bij de Nationale Partij Suriname (NPS). Volgens Arron is hij ‘opgeleid’ door Pengel én Lachmon, de mannen die de basis hebben gelegd voor de ‘verbroederingspolitiek’. De top van de NPS en VHP kwam elke zondagmiddag bijeen om de ontwikkelingen te bespreken. Arron, was volgens eigen zeggen, de kleine jongen die mee mocht naar deze bijeenkomsten, maar alleen moest luisteren. (p.71). In 1969 volgde Arron Pengel, die zijn parlementszetel had opgegeven, op in | |
[pagina 125]
| |
de Surinaamse Staten. Na het overlijden van Pengel in 1970 werd hij al snel de nieuwe leider van de NPS. Volgens Meel was Arron minder charismatisch dan Pengel, maar dit compenseerde hij met zijn sterk ontwikkelde verbale kwaliteiten. In 1973 won de NPS de verkiezingen. Arron werd minister-president en kondigde aan dat Suriname spoedig onafhankelijk zou worden. Niet lang daarna kwam de datum 25 november 1975 in beeld. Het is ontnuchterend om te lezen dat deze datum niets met de politiek te maken had maar met de rituelen van de Rozekruisers. Arron was geboren op 25 april en de datum van de onafhankelijkheid van Suriname was ‘astrologisch’ bepaald. Zelfs toen Suriname dreigde terecht te komen in een raciale burgeroorlog week Arron niet af van deze ‘heilige’ datum. In deze verhelderende studie van Meel komt het machtspolitieke spel van Arron goed tot uiting. Hij was er steeds op uit om complexe politieke situaties naar zijn hand te zetten in plaats achteraf te moeten reageren. Tekenend hiervoor is de manier waarop hij in het Surinaamse parlement het VHP-parlementslid Hindori zo ver heeft gekregen dat ook hij voor de onafhankelijkheid van Suriname stemde. Arron, die een stem tekort kwam in het parlement, gaf zijn perschef, tevens een goede vriend van Hindori, opdracht om laatstgenoemde over te halen onder druk te zetten om over te lopen naar het kamp van de ja-stemmers. Arron, liefhebber van het houden van Surinaamse zangvogeltjes in kooien, beschreef dit proces als het open zetten van een vogelkooi en wachten tot het vogeltje erin zou komen vliegen. Dat gebeurde ook, want Hindori kondigde op 14 oktober 1975 dat hij voor de onafhankelijkheid van Suriname zou stemmen. Na de onafhankelijkheid begon de populariteit van Arron echter te dalen en zijn imago af te bladderen. Hij had zich niet gehouden aan de beloften om onder meer nieuwe verkiezingen te houden. De uitdrukkingen Leimofo Henckie (leugenaar Henckie) en yu hencki mi (je houdt mij voor de gek) veroverden al gauw een plaats in het dagelijkse taalgebruik. Maar Arron wist zich als NPS leider te handhaven. Hij beheerste het politiek handwerk als geen ander. Het verbale steekspel met politieke tegenstanders, het aftasten, veinzen, uitlokken, toeslaan en afserveren waren hem op het lijf gesneden. Zijn taalvaardigheid en retorisch vernuft - in het Nederlands en in het Sranantongo waren kwaliteiten die hem daarbij zeer goed van pas kwamen. In 1980 werd zijn koppige en vaak halsstarrige houding tegenover de militairen hem echter fataal. De militairen grepen de macht en Arron werd ruim een jaar gevangen gezet en mishandeld. Gelouterd door de slechte behandeling door de militairen en ontwikkelingen die hij niet meer in de hand had, ontwikkelde Arron een vriendschap en politiek bondgenootschap met zijn rivaal Jaggernath Lachmon van de VHP. Van 1988 tot 1990 was hij nog vicepresident in een regering die voortkwam uit het bondgenootschap met Lachmon en de Javaanse KTPI-leider Soemita. Zijn flair was echter verdwenen. Hij was ook sterk vermagerd en kampte met een slechte gezondheid. De kerstcoup in 1990 betekende voor Arron voor de tweedemaal een confrontatie met de militairen. Na het herstel van de democratie in 1991 trad Arron uit de actieve politiek. Hij werd erevoorzitter van de NPS. Arron heeft | |
[pagina 126]
| |
zich altijd opgesteld als dé grote nationalist, die fel gekant was tegen de emigratie van Surinamers naar Nederland. Het is dan ook wrang dat juist deze nationalist op 4 december 2000 overleed in Nederland. Deze tragische afloop van het leven van Arron in Nederland is illustratief voor de verbondenheid tussen Suriname en Nederland, ondanks de nationalistische retoriek waarvan Arron zich bediende. Na lezing van deze studie heb ik meer sympathie voor Arron gekregen. mede omdat hij ondanks zijn verworven machtspositie eenvoudig is gebleven. Hij is ook een betrekkelijk integer mens gebleken, aangezien beschuldigingen van corruptie niet bleken te kloppen. Maar Arron was tegelijkertijd een koppig en bijgelovig mens. Erger: hij heeft mensen tot het uiterste gedreven en is pas later tot inkeer gekomen. Ik raad iedereen aan om dit goed gedocumenteerde boek maar zelf lezen om zich een oordeel te vormen over deze bijzondere en charismatische politicus.
Chan E.S. Choenni |
|