OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 31
(2012)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Woord voorafIedere sociale formatie kent verhalen die een aantal aspecten daarvan moeten verbeelden. Deze verhalen worden overal, telkens weer, verteld: op scholen, in kerken, door politieke partijen, de media, vakbonden etc. Ze zijn onder andere te vinden in de bellettrie, de pers en de populaire cultuur. Daarnaast zijn er officiële symbolen, zoals volksliederen, vlaggen en nationale wapens. Samen vormen zij de basis waarop de bevolking zich met de samenleving en onderling leert identificeren. Uit dit proces van identificatie ontstaat een gemeenschap van burgers die het idee koesteren dat zij bij elkaar horen, en zich daardoor met elkaar verbonden voelen - een natie. In Suriname is het niet anders. Liefdesuitingen voor en lofzangen op Suriname zijn er altijd al geweest. Zo luiden de eerste regels van het lied Ai Sranan, waarin de zanger Max Nijman zijn liefde voor Suriname en de verschillende districten bezingt, ‘Ai Sranan mi moi switi kondre/Ai, mi lobi yu so te’Ga naar voetnoot1. Op You Tube wordt Nijmans lied vergezeld door beelden die Suriname moeten symboliseren: de kaart en het wapen van Suriname, de vlag, een oud bankbiljet, foto's van het oude en moderne Suriname et cetera. De muziek, de tekst en een aantal foto's representeren een Suriname dat slechts in de herinnering nog bestaat. Sinds het begin van deze eeuw komen de liefde, lof en trots op een meer eigentijdse manier tot uiting in kleding, caps, sieraden, accessoires, liederen, spoken words en gedichten. Het zijn vooral jongeren die op deze manier willen laten zien hoe zij over hun vader- of moederland denken. Switi Sranan wordt daarbij vertaald in het krachtige I love SU, een logo dat, ook wel eens als Mi ♥ Sranan, alomtegenwoordig is op kleding, caps, accessoires en prullaria. De liefde voor het land Suriname laat zich kennelijk goed verbinden met commerciële activiteiten. I love SU is ook de titel van het liefdevolle eerbetoon van Audrey Bakrude & Enver & Kolonel aan hun geboorteland. Dit nummer, met een tekst in het Engels, Nederlands en Sranan die wordt gezongen en gerapt op een pakkend ritme, was een hit in Suriname. Dit is slechts een van de vele voorbeelden van de wijze waarop Surinaamse jongeren zich laten horen en zien. Immers, ze zijn jong en ze willen wat. Maar kan dat? ‘Mijn land is gezegend en rijk, maar toch lijkt het zo poti als ik om me heen kijk’ zingt Enver in I love SU. Met een optimisme dat eigen is | |
[pagina 7]
| |
aan jongeren vervolgt hij met de woorden ‘ma mi ne bruja, neks no fout/Sranan blijft me gudu lobi, het land waar ik van hou’.Ga naar voetnoot2 Suriname kent een jonge bevolking. Meer dan de helft (70 procent) van de Surinaamse bevolking is onder de 35 jaar. Bij de verkiezingen van mei 2010 stemde 30 procent van de kiesgerechtigden voor het eerst. Jongeren zijn CARICOM-jeugdambassadeursGa naar voetnoot3 voor Suriname, ze zijn actief in het Nationaal Jeugd Parlement Suriname en er wordt gewerkt aan de institutionalisering van het Nationaal Jeugd Instituut. In april van dit jaar was er nog een Nationaal Jeugd Congres met als thema ‘Jongerenparticipatie, een fundament voor een sterke natie’. Maar hoeveel weten we eigenlijk over hun kansen en mogelijkheden? Wat zijn de dromen, toekomstverwachtingen, aspiraties en frustraties van jongeren in SU? Waar slagen of falen ze? En waarmee identificeren hun Nederlands-Surinaamse leeftijdsgenoten zich in steden als Amsterdam? Deze vragen stonden centraal in november 2011 tijdens het 30ste IBS-colloquium dat de titel ‘I love SU!? Jong Surinaams aan twee kanten van de oceaan’ had meegekregen. Hiermee heeft het colloquium gezicht en stem willen geven aan een groep burgers die te pas en te onpas het volk van morgen wordt genoemd, maar waarvan heden en verleden vaak onbekend, én de toekomst onzeker is. In dit themanummer zijn de bijdragen aan dit colloquium opgenomen. De auteurs richten zich op verschillende aspecten van Surinaams jongzijn in Par'bo én Damsko, in SU én NL. Het nummer opent met een bijdrage van Carla Bakboord over de verschillende soorten boodschappen (boskopu) die jonge Surinaamse musici willen uitdragen door middel van muziek (poku), woord en beeld. De thema's die in hun liederen aan de orde komen variëren. De liefde voor Suriname, hoe kan het ook anders, blijkt een belangrijk thema. Dit betekent niet dat Suriname kritiekloos wordt bezongen. Sommige musici gebruiken talent om zich kritisch uit te spreken over maatschappelijke kwesties, zoals milieuvervuiling en discriminatie. Bij andere musici staan de liefde voor God, gendervraagsrukken of seksualiteit centraal. En, zoals valt te verwachten in een multi-etnische samenleving, is de muziek vaak een amalgaam van verschillende Surinaamse en internationale stijlen. In zijn bijdrage doet Frank Bovenkerk verslag van een onderzoek (self-report survey) dat hij in Suriname samen met studenten van de ADEK-universiteit uitvoerde onder een representatieve steekproef van schoolgaande jongeren tussen twaalf en vijftien. Bovenkerk wijst er op dat hoge misdaadcijfers logisch zouden zijn gezien de aanwezigheid van algemene criminogene factoren, zoals hoge werkloosheid, ongelijkheid in inkomen, onvolledige gezinnen en ‘gebroken’ families, nasleep van de | |
[pagina 8]
| |
binnenlandse oorlog en politieke voorbeeldfiguren met een imposante criminele reputatie. Echter, het belangrijkste resultaat van het onderzoek is dat leerlingen van Suriname heel laag scoren op de vraag of ze ‘ooit’ één van de in de voorgelegde vragenlijst genoemde wetsovertredingen hadden begaan. Het vermoeden is dat deze score is gerelateerd aan de sterke informele sociale controle. Lucy Lewis, Tobi Graafsma, Han Entzinger en Ad Kerkhof buigen zich in hun bijdrage over het suïcidaal gedrag onder jongeren in Paramaribo en Nickerie. Hiermee voorzien zij in een leemte, aangezien er weinig systematisch onderzoek is verricht naar suïcidaal gedrag in Suriname. Over de mogelijke sociologische oorzaken van dit gedrag is evenzeer weinig bekend. De auteurs hebben zich voor hun bijdrage gebaseerd op onderzoek van Lewis in Paramaribo en Graafsma in Nickerie naar de achtergronden en motieven van jongeren die hebben gepoogd zich van het leven te beroven. Het gaat hier dus om personen die de suïcidepoging hebben overleefd. Git het onderzoek blijkt dat de meeste jonge pogers Hindoestaanse vrouwen zijn met een lage opleiding, die vaak geen of een laag inkomen hebben. Voor de totale groep van jonge pogers geldt dat zij meestal ongehuwd zijn, geen werk hebben en nog naar school gaan. Hun motieven voor hun poging tot suïcide variëren van familieruzies, relatieproblemen, boosheid over onbegrip van de zijde van de ouders, familie of de onderwijzer op school en beperking van hun bewegingsvrijheid. De bijdrage van Inge van der Welle heeft betrekking op de identificatie van Surinaams-Nederlandse jongeren. Van der Welle laat zien dat voor deze jongeren identificatie met Suriname niet vanzelfsprekend is. Zij kunnen zich zowel Nederlander als Surinamer voelen maar soms ook Nederlander of Surinamer. Bovenal blijken zij zich Amsterdammer te voelen. Aan het eind van het artikel vergelijkt van der Welle de identificaties van de Surinaamse-Nederlandse jongeren met die van Turks-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse jongeren. Het blijkt dat de laatste twee groepen zich meer verbonden voelen met hun herkomstland; met hun Surinaams-Nederlandse generatiegenoten hebben zij de voorkeur voor de Amsterdamse identiteit gemeen. In de bijdrage van Markus Balkenhol staar het verschil in de betekenissen die ouderen en jongeren in de Afro-Surinaamse gemeenschap toekennen aan de slavernij en de ‘eigen’ cultuur centraal. Ouderen zien de afwezigheid van jongeren bij herdenkingen van het slavernijverleden en culturele bijeenkomsten als het ontbreken van belangstelling hiervoor, terwijl juist zij de herinnering aan de slavernij en de cultuur levend moeten houden. In de bijdrage kent Balkenhol een centrale rol toe aan de koto. De koto zou de scheiding tussen de Nederlandse en Afro-Surinaamse gemeenschap markeren, tussen ouderen en jongeren en de wijze waarop deze twee generaties de slavernij en het culturele erfgoed van de Afro-Surinamers beleven. Kotodraagsters staan voor een ouderwetse man- | |
[pagina 9]
| |
nier van het levend houden van de herinnering aan de slavernij, met alle politieke implicaties van dien. De belangstelling van Afro-Surinaamse jongeren voor het culturele erfgoed blijkt veel breder. Ze beperkt zich niet tot de slavernij en de Afro-Surinaamse cultuur, maar richt zich evengoed op een (mythisch) Afrika en de geschiedenis en cultuur daarvan. De bijdragen van Alida Neslo en Arnold Schalks vormen een duoverslag van een project in Suriname dat tot doel had veroordeelde jongeren via de kunsten te resocialiseren. In haar bijdrage beschrijft Alida Neslo hoe zij van de bevoegde autoriteiten toestemming weet te krijgen om het project uit te voeren en de reacties van de jongeren op de lessen in tekenen, schilderen, ontwerpen van sieraden, dans en theater en muziek maken en de betrokkenheid van Surinaamse, Nederlandse en Belgische kunstenaars daarbij. De bijdrage van Arnold Schalks heeft de vorm gekregen van een dagboek waarin ‘die witte man’ zijn avonturen in Santo Boma heeft opgetekend. Aan het eind van het project voeren de jongeren een show op in theater Thalia en er komen een cd en kunstboekje uit met muziek en teksten van de jongeren. Het verlag van Neslo eindigt met een terugblik waaruit duidelijk wordt dat het, ondanks de goede resultaten, bij een eenmalig project is gebleven. Dit nummer bevat verder een essay van Pim van der Meiden over spanningsvelden en raakvlakken tussen Surinamers en Nederlanders, twee volkeren die, volgens Van der Meiden, ver van elkaar af liggen en tegelijkertijd zo nauw met elkaar zijn verbonden zijn. Ook zijn er twee In Memoriams opgenomen: voor Ineke van Wetering en Anil Ramdas. Zoals gebruikelijk wordt ook deze aflevering van Oso afgesloten met de rubrieken Recensies, Lijst van recente publicaties.
John Schuster Hoofdredacteur |