OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 29
(2010)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| |||||||||||||||
Sabine van der Greft
| |||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||
Vroege vogels op het onafhankelijkheidspleinTjiep-tjiep. Pije-pije. Wiet-wiet. Op zondagochtenden klinken op het Onafhankelijkheidsplein in het centrum van Paramaribo de schitterendste riedeltjes. Vanaf februari tot en met november vinden hier zangvogelcompetities plaats waarbij mannen hun vogels tegen elkaar laten strijden.Ga naar voetnoot4 Waar het voor de deelnemers allemaal om draait, is het aantal behaalde slagen: een aaneenschakeling van zonder tussenpozen voortgebrachte fluittonen met een duidelijk begin en einde. De vogel die binnen een kwartier meer slagen behaalt dan zijn rivaal - en dus vaker in staat is om zijn zang te onderbreken en weer te hervatten - is de winnaar.Ga naar voetnoot5 Volgens de voorzitter van de Surinaamse Zangvogelbond gaat het tijdens reguliere wedstrijden om ‘the best of three’: een knock-outsysteem waarbij per match twee zangvogelverenigingen met elk drie zangers tegen elkaar uitkomen. Zij strijden paarsgewijs in drie sets om een plaatsje in de volgende ronde.Ga naar voetnoot6 Ondanks het vroege tijdstip waarop de zangvogelwedstrijden aanvangen, is de belangstelling voor het schouwspel doorgaans groot.Ga naar voetnoot7 Auto's en pick-ups omringen het Onafhankelijkheidsplein; op hun daken pronken de vele zangvogels in hun kooitjes. Ze hangen ook aan verkeersborden of aan speciale trotten (hangstokken) die overal op het plein in het gras worden gestoken. Tijdens de partijen staan telkens twee zangers binnen een denkbeeldige ring op vijftig centimeter afstand van elkaar.Ga naar voetnoot8 Schuin tegenover iedere vogel houdt een scoorder (scheidsrechter) op een krijtbord het puntenaantal bij. De verrichtingen van zowel de vogels als de arbiters worden nauwlettend in de gaten gehouden. Niet zelden leiden ze tot grote opwinding, hilariteit en heftige discussies onder de omstanders, | |||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||
waarbij directe vergelijkingen tussen de eigenaar en zijn vogel niet worden geschuwd.Ga naar voetnoot9 Twa-Twa vogel (foto Sabine van der Greft)
Terwijl groepjes mannen zich rond de wedijverende zangers verzamelen, bewonderen anderen elkaars trots. Een echte fowru-man (zangvogelman) is immers altijd op zoek naar een goede vogel. Het beeld wordt gecompleteerd door dwalende toeristen en nog maar nauwelijks uitgeslapen Nederlandse stagiaires die op advies van de reisgidsen het Onafhankelijkheidsplein op zondagochtend niet willen overslaan, maar zich tegelijkertijd verwonderd afvragen waarover Surinamers eigenlijk zoveel ophef maken, om vervolgens vertwijfeld te informeren naar de regels van het spel. Het puntensysteem valt meestal nog wel te begrijpen, al hebben de meesten maar weinig oor voor de daadwerkelijke zangnuances en variëteit aan fluittonen. De verschillen tussen de diverse categorieën zangvogels zijn voor buitenstaanders vaak moeilijk te onderscheiden. ‘Er worden op het Onafhankelijkheidsplein met drie vogelsoorten wedstrijden gespeeld: de Rowti, de Pikolet en de Twa-twa’, verduidelijkt Prem, een zangvogelliefhebber van het eerste uur: | |||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||
De Rowti is een roodbruine vogel. Hij is relatief goedkoop, gemakkelijk te verkrijgen en ook gemakkelijk te verkopen. De Pikolet is parelzwart en heeft een roodbruin buikje. Qua prijsklasse zit hij tussen de Rowti en de Twa-twa in. De Twa-twa is de duurste vogel. Een volwassen mannetje is volledig zwart van kleur en heeft een witte snavel (interview 20 april 2008).Ga naar voetnoot10 Volgens velen geldt de Twa-twa als de koning onder de zangvogels. Voor een goede Twa-twa wordt dan ook veel geld neergeteld (een paar duizend euro is geen uitzondering). Als gevolg hiervan is de zangvogelsport niet langer primair een activiteit voor echte liefhebbers, amateurs die getypeerd kunnen worden als ‘wandelaars’, maar steeds meer een lucratieve ‘business’, die in handen is van ‘handelaars’.Ga naar voetnoot11 ‘Hij is mooier en groter gebouwd, waardoor hij meer geluid geeft’, verklaart een van de zangvogelmannen de hoge prijs van de Twa-twa. ‘Vergelijk hem met Anton Geesink. Hij was groot en had veel kracht en won daarom op de Olympische Spelen van de kleine Japanner.’ Maar, voegt hij hieraan nuancerend toe: ‘Bij dieren is het net als bij mensen. Je moet ze begrijpen én trainen.’ | |||||||||||||||
Sport, cultuur of individuele hobby?Het straatbeeld van Paramaribo wordt gekleurd door wandelende, fietsende, in de bus zittende en hangende mannen met vogelkooitjes onder hun arm.Ga naar voetnoot12 De vogels worden overal mee naartoe genomen: het drukke verkeer in, naar het voetbalstadion of zelfs naar het werk. Niets is te gek. Het is een opmerkelijk tafereel dat deel uitmaakt van een gewiekste | |||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||
training met als doel de vogels aan alle omstandigheden te laten wennen. Met deze eerste stap in de opleiding van een wedstrijdvogel in spe wordt bij voorkeur al begonnen in de jongmanfase (het stadium vóór de eerste ruiperiode; de vogel is dan vier tot twaalf maanden oud). Het volgende trainingsstadium start in de repmanfase (volwassen fase), wanneer de vogel geheel tam is en zich dus in vrijwel elke omgeving op zijn gemak voelt. Hij moet dan leren om op een maximale afstand van vijftig centimeter (de wedstrijdlengte) van een andere vogel te zingen. Ook in deze opleidingsfase vormen buitenactiviteiten een belangrijk aspect van de training. Op straat komt de zangvogel namelijk in contact met soortgenoten en zal hij zingen om zijn territorium af te bakenen. Het is de taak van de vogeltrainer om de andere vogel te naderen tot op een afstand dat zijn zanger nog net durft te fluiten. Als die vogel agressief reageert, blijft de trainer in zijn buurt. Als de eigen vogel echter minder gaat zingen, wordt de afstand weer vergroot. Op het moment dat de vogel uiteindelijk in staat is om op een halve meter afstand de zang van zijn opponent te beantwoorden, is hij klaar voor zijn eerste wedstrijd (Chiang San Lin 2008: 64-70).Ga naar voetnoot13 De training van een wedstrijdvogel vereist een topsportmentaliteit. Evenals andere atleten dienen zangvogels een gedegen warming-up te ondergaan om een topprestatie te kunnen leveren. Vóór de wedstrijd wordt een zangvogel dan ook nog eens extra gepriktGa naar voetnoot14 (seksueel opgehitst) door naast zijn kooi een pop (wijfje, te herkennen aan haar bruine kleur) te plaatsen en haar in de laatste minuten voor de wedstrijd vervolgens te verwijderen en (indien nodig) in te wisselen voor een boxer (een repman die niet zingt maar met de wedstrijdvogel ‘vecht’).Ga naar voetnoot15 De zanger voelt hierdoor rivaliteit met de nieuweling en zal vervolgens meer gaan fluiten om zijn domein af te bakenen. | |||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||
Straatbeeld in Paramaribo (foto Sabine van der Greft)
Uit het voorgaande blijkt wel dat zangvogelsport in Suriname een serieuze aangelegenheid is. Dat deze bezigheid als een echte sport getypeerd moet worden, lijdt volgens de zangvogelmannen dan ook geen twijfel. In de optiek van velen gaat het hier zelfs om volkssport nummer één. Zo beargumenteert de heer Chiang: Ik ben geneigd de zangvogelsport zelfs eerder als een sport te beschouwen dan voetbal. De discipline die zangvogelsporters opbrengen bij de vogelsport, zie je daar niet (interview 17 mei 2008). Hoewel de Surinaamse Zangvogelhond inderdaad valt onder het Directoraat Sportzaken van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling wordt de zangvogelsport door de overheid nauwelijks als een ‘echte’ sport aangemerkt. Zij valt daardoor buiten een gericht sportbeleid. De opmerking van Michael Watson, Onderdirecteur Sport & Recreatie hij het Directoraat (per 1 juni 2009 is hij werkzaam als Directeur Sportzaken), is veelzeggend: Persoonlijk vind ik het een saaie sport. [...] En bovendien doet de vogel het werk en niet de mens. Zangvogelsport is bij Sportzaken niet in het vizier, omdat het niet gericht is op een lichamelijke activiteit (interview 17 maart 2008). Zoals uit deze passage blijkt, associeert Watson sport primair met fysieke activiteit. Prent brengt hier echter het volgende tegenin: | |||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||
Het is een misvatting te denken dat zangvogelsport geen sport zou zijn. Zonder de mens is de vogel namelijk nergens. [...] Volgens mij is het belangrijkste dat je bezig bent en dat mensen ernaar kunnen kijken (interview 20 april 2008). De vraag ‘wat is sport?’ kent geen eenduidig antwoord. Doordat de scheidslijnen tussen ‘sport’ en ‘niet-sport’ vervagen, is een adequate definitie problematisch (Crum 1992). Zo stelt Dejonghe (2001) dat de term veelal verwijst naar een ‘brede veelvormige en diffuse waaier aan als sport gedefinieerde en gekende activiteiten die uiteenlopen van spontane, niet-competitieve, intellectuele spelen tot in competitieverband georganiseerde fysieke handelingen’. Op basis van een eng gedefinieerd sportbegrip, gebaseerd op fysieke inspanning, wordt de zangvogelsport dus uitgesloten van de betiteling sport. Ten onrechte, als men daar het volgende tegenover stelt: competitie, een gestandaardiseerd reglement, een hoog niveau van training en vaardigheid, en waardering door participanten en toeschouwers. Dit alles bevestigt zangvogelmannen in de overtuiging dat zangvogelwedstrijden tot de categorie sport behoren. Behalve een sportief element bezit de zangvogelsport een culturele dimensie. Veel liefhebbers karakteriseren de bezigheid dan ook niet enkel als een sport, maar spreken in termen van ‘cultureel erfgoed’: ‘Als je een vogel in huis haalt, haal je een stukje Suriname in huis’ (interview met Andy, 23 april 2008). Het feit dat buitenlandse kranten aandacht besteden aan het nationale stokpaardje en toeristen maar al te graag op het spektakel afkomen, vormt volgens hen hét bewijs dat de sport kenmerkend is voor hun land. In de optiek van Fred Chiang San Lin (2008: 5, 11) zijn de prachtige natuur en de rijke flora en fauna, aangevuld met een kleurrijke bevolking met uiteenlopende zeden en gewoonten, de ingrediënten geweest om te komen tot typisch Surinaamse hobby's. Chiang San Lin verklaart de populariteit van zangvogelwedstrijden ‘Surinaamse stijl’ dan ook vanuit een culturele basis:Ga naar voetnoot16 Wij houden in Suriname van luide muziek en beweging. De kleur van de vogel zegt ons niet zoveel. Hoe meer actie de vogel toont, hoe meer hij in waarde stijgt. Dit sluit aan bij de cultuur van de Surinamers. Dit verschilt met de Guyanezen en de Brazilianen. Zij hechten dan ook niet zoveel waarde aan onze vogels. [...] De zang van de Europese | |||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||
kanaries trekt ons niet. Ze hebben te weinig beweging en tonen geen actie. [...] In tegenstelling tot wat ze in Rio [de Janeiro] doen, plaatsen wij onze vogels bovendien niet achter een gordijn. Wij schermen ze niet af van anderen, maar willen ze juist showen en vinden het belangrijk dat ze elkaar zien (interview met Chiang, 17 mei 2008). Hoewel er ook verhalen bekend zijn van mannen die pas op latere leeftijd aangestoken werden door de zangvogelmanie, beschrijven de meeste vogelliefhebbers deze sport als een traditie die overgedragen wordt van vader op zoon. Herinneringen aan de eerste zangvogel, de manier waarop de fluittonen het geluid van moeders naaimachine begeleidden of hoe de zangvogelmannen als kleine jongens door hun vaders werden meegenomen op vogeljacht, staan velen nog vers in het geheugen en worden gekoesterd.Ga naar voetnoot17 Toch is de ontstaansgeschiedenis van de zangvogelcultuur tot op heden onzeker. De Afdeling Cultuur Studies - een onderzoeksdivisie hinnen het Directoraat Cultuur, onderdeel van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling - verbindt in haar studie Zangvogels in een multiculturele kontekst (1985: 9) het ontstaan met de afschaffing van de slavernij en de daarmee gepaard gaande urbanisatie. Ook de aan het einde van de negentiende eeuw opkomende arbeidsmogelijkheden in de bossen, zoals de goudwinning, zijn volgens de Afdeling potentieel van belang. Een veelvoorkomende aanname is niettemin dat de sport, evenals Suriname zelf, ontstaan is door input van ‘buiten’. Daarbij worden vooral Aziatische invloeden genoemd (al houdt de Afdeling Cultuur Studies ook de mogelijkheid open voor beïnvloeding vanuit buurland Guyana). Volgens legenden en geschriften stamt het houden van vogels ten behoeve van diverse vormen van sport namelijk uit de tijd van de Chinese Handynastie (206 v.Chr.-220 n.Chr.). Aanvankelijk ging het voornamelijk om gevechten, wedstrijden en weddenschappen met grotere vogels, zoals hanen en kippen. Pas in de Ming-dynastie (1368-1644), toen de keizer aan boswachters de opdracht gaf om nachtegalen te vangen en ze te laten fluiten in de paleistuinen, zou de sport haar huidige vorm hebben gekregen. Veroveringen en diverse Aziatische migratiestromen (Chinezen, Hindostanen en Javanen) zouden deze van oorsprong elitesport vervolgens naar Suriname hebben gebracht, waar zij haar unieke Surinaamse | |||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||
karakter kreeg (Afdeling Cultuur Studies 1985: 9-10; Chedie 2007).Ga naar voetnoot18 Met zijn vaststelling dat de verschillende vogelsoorten, evenals de bevolkingsgroepen van Suriname, onderling erg tolerant zijn en elkaar begrijpen ondanks het feit dat iedere categorie een eigen taal spreekt, sluit Prem rechtstreeks aan bij het nationale discours van ‘eenheid in verscheidenheid’. Evenals andere zangvogelmannen onderschrijft hij dat de zangvogelcultuur etnische grenzen doorkruist doordat verschillende bevolkingsgroepen via hun vogel met elkaar in contact komen en tijdens deze interetnische ontmoetingen hun etnische identiteit grotendeels ‘ondercommuniceren’. De zangvogelsport vormt hiermee een common denominator (Eriksen 1998), die onder meer tot uiting komt in een eigen jargon en beoefenaars voorziet van een gemeenschappelijke identiteit: We hebben geen natie en het gevoel van eenheid wordt minder. Op het plein heerst een andere sfeer. De vogelsport is een gezamenlijke hobby die al het andere overstijgt. De ambiance is gemoedelijk en er is geen discriminatie (interview met Sanjay, 24 april 2008). Toch moeten we het vermogen van de zangvogelsport om etnische groepen in één supra-etnische categorie met elkaar te verbinden niet idealiseren. Een nadere studie wijst namelijk uit dat de zangvogelsport evenzeer een geëtniseerd domein is. Zo lijkt er een relatie te bestaan tussen de bevolkingsgroep en de voorkeur voor een bepaalde vogelsoort. Door de bank genomen kiezen Hindostanen en Chinezen veelal voor Twa-twa's, zijn Javanen liefhebbers van de Pikolet en vind je goedkopere vogelsoorten, zoals de Rowti, over het algemeen vaak bij Creolen. Deze selectie wordt door tal van factoren bepaald. Allereerst door de kwaliteit van de vogel. De Twa-twa heeft het meest in zijn mars en bezit hierdoor veel prestige. Bovendien is hij mede door zijn populariteit tegenwoordig met uitsterven bedreigd, waardoor er exorbitant hoge bedragen voor een goede wedstrijd-Twa-twa gevraagd worden. De prijs vormt zodoende een tweede selectiecriterium. Kijkend naar de klassenverdeling in de Surinaamse samenleving kan gesteld worden dat een groep welgestelde Chinezen en Hindostanen zich gemakkelijker een dure Twa-twa kan veroorloven, dan wel eerder tot een aankoop bereid is. Ten slotte is het herkomstgebied van belang. Zo bevindt het spreidingsgebied van de Pikolet zich onder meer in Commewijne, een omgeving waar van oudsher veel Javanen wonen. | |||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||
De etnische dimensie van de zangvogelsport komt niet alleen tot uiting in de vogelkeuze. Hoewel het houden van zangvogels een nationale liefhebberij is, bestaat er een onderscheid tussen zangvogelmannen die de sport actief praktiseren in de wedstrijdring op het Onafhankelijkheidsplein en degenen die op een meer private wijze hun sport beleven. Doordat de eerste groep voornamelijk uit Hindostanen en Javanen bestaat, blijft interetnisch contact met andere bevolkingsgroepen op het plein bescheiden. Daar komt bij dat een positieve persoonlijke relatie met een individu van een andere etnische groep niet noodzakelijkerwijs hoeft bij te dragen aan een positieve beoordeling van die etnische groep als geheel (Hermes 2005: 29; Wimmer 2002: 220). Hoezeer zangvogelmannen de mythe van vredelievendheid en onderlinge tolerantie ook in stand wensen te houden naast een constructionistisch discours over etniciteit, bestaat er in de praktijk tevens een essentialistisch vertoog, dat zich onder meer manifesteert in stereotiepe beelden over andere bevolkingsgroepen. Zo zouden eerste generatie Chinezen zangvogels houden en hierbij voornamelijk geïnteresseerd zijn in de Twa-twa, maar minder snel de neiging hebben om met hun zangers in de openbaarheid te treden. Bovendien wordt gesteld dat fervente liefhebbers naar de Verenigde Staten of Nederland zijn verhuisd en hun vogels met zich hebben meegenomen. De ‘nieuwe’ Chinezen zouden op hun beurt een gesloten gemeenschap vormen, die nog niet in de samenleving geïntegreerd is en weinig belangstelling toont voor zangvogels. Ten slotte typeren zangvogelmannen Creolen in hun verhalen als een ‘aparte’ groep, die minder cultureel gebonden is aan de sport en bovendien niet over de financiële middelen beschikt om een goede vogel aan te schaffen. Creolen zie je minder in de sport, omdat zij als slaven zijn gekomen en geen vogels in kooien meebrachten. De Aziatische bevolkingsgroepen die hier als contractarbeiders kwamen, deden dit zeer zeker wel. Historisch gezien is de plaats van de Creool in de samenleving anders. Ze leven anders en zijn niet bereid tot het nemen van risico's of het doen van duurzame investeringen, dus ook niet in zangvogels. Bij hen is het er niet met de paplepel ingegoten, zoals bij ons. Er is geen binding. Ze willen wel stelen en de vogels verkopen (interview met Prem, 20 april 2008). Hoewel de ontkenning van etniciteit een cruciale component vormt van het culturele compromis, viert etnisch chauvinisme ook binnen de zangvogelsport nog altijd hoogtij. Eenheid op het Onafhankelijkheidsplein bestaat voornamelijk bij de gratie van onderlinge verscheidenheid, zodat de zangvogelsport net zozeer verdeelt als verenigt. Zangvogelman Andy besluit dan ook: ‘Zangvogelsport kan maar in een beperkte mate | |||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||
verenigen. Je komt met elkaar in contact, maar als het erop aankomt, kiest iedereen toch weer voor zijn eigen groep’ (interview met Andy, 23 april 2008). Zangvogelmannen op het Onafhankelijkheidsplein (foto Sabine van der Greft)
| |||||||||||||||
Zangvogelsport als immaterieel equivalent van koloniaal ParamariboMuch of Bali surfaces a cock ring. For it is not only apparently cocks that are fighting there. Actually it is the man. [...] What sets the cockfight apart from the ordinary course of life, lifts it from the realm of everyday practical affairs, and surrounds it with an aura of enlarged importance is not, as a functionalist sociology would have it, that it reinforces status discrimination. [...] Its function, if you want to call it that, is interpretative: it is a Balinese reading of Balinese experiences; a story they tell themselves about themselves (Geertz 2005: 60, 82). | |||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||
In zijn artikel ‘Deep play; Notes on the Balinese cockfight’ demonstreert Geertz dat een analyse van hanengevechten niet louter inzicht verschaft in een typisch Balinese liefhebberij, maar bovenal een perspectief biedt van waaruit de Balinese cultuur geïnterpreteerd kan worden. Hanengevechten vormen in zijn optiek dan ook een culturele praktijk die zich laat lezen als een verhaal: The culture of people is an ensemble of texts, themselves ensembles, which the anthropologist strains to read over the shoulders of those to whom they properly belong (Geertz 2005: 60, 82). De zangvogelsport lijkt in Suriname eenzelfde betekenis te hebben. Zij onthult een verhaal over Surinamerschap, een relaas dat onlosmakelijk verbonden is met het bijzondere karakter van de postplurale samenleving. Het belang van de zangvogelcultuur gaat dan ook voorbij aan die van een persoonlijke hobby. Gelegitimeerd door historisch gebruik en aangeduid als een ‘traditie’, ‘een stukje cultuur’ of ‘cultureel erfgoed’, benoemen zangvogelmannen hun sport vrijwel zonder uitzondering als een symbool voor de Surinaamse identiteit. De praktijk wordt gekoesterd als een gemeenschappelijk bezit en met veel toewijding overgedragen aan volgende generaties. De waardering voor de rol en functie van de zangvogelsport als cultureel erfgoed kan geplaatst worden tegen de achtergrond van een postplurale natie die na eeuwenlange politieke en culturele overheersing binnen een multi-etnische realiteit hunkert naar een eigen gezicht. Door zangvogelsport te omschrijven als (immaterieel) cultureel erfgoed wordt een continuïteit bewerkstelligd tussen heden, verleden en toekomst. Het doet er hierbij niet toe of de sport werkelijk authentiek en eeuwenoud is of dat deze beter getypeerd kan worden als een invented tradition (Hobsbawn & Ranger 1983). Van der Zeijden (2008a) benadrukt dat erfgoed niet enkel iets is wat je overgeleverd krijgt van vorige generaties. Het moet bovenal geïdentificeerd worden met een dynamisch proces van toe-eigening, waarbij culturele praktijken worden eigen gemaakt en in bestaande culturele waardepatronen ingepast. Ook in internationaal opzicht is de aandacht voor immaterieel erfgoed enorm gegroeid. Niet alleen is het besef ontstaan dat deze vorm van erfgoed tot dusver niet dezelfde aandacht heeft gekregen als het materiële erfgoed, en dat ontwikkelingslanden hierdoor benadeeld werden, het proces van mondialisering heeft bovendien geleid tot een culturele herbezinning. Daardoor zijn vragen als ‘wie zijn wij?’ en ‘wat is waardevol?’ actueler dan ooit (Kuruk 2004; Van der Zeijden 2008a; Van der Zeijden et al. 2008b). In lijn met deze ontwikkeling besloot de Algemene Vergadering van UNESCO in 2003 tot de vaststelling van een Conventie voor de Safeguarding of Intangible Heritage (Kurin 2008; UNESCO 2003). Deze Conventie omschrijft immaterieel cultureel erfgoed als volgt: | |||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||
the practices, representations, expressions, knowledge, skills - as well as the instruments, objects, artifacts and cultural spaces associated therewith - that communities, groups and, in some cases, individuals recognize as part of their cultural heritage. This intangible cultural heritage, transmitted from generation to generation, is constantly recreated by communities and groups in response to their environment, their interaction with nature and their history, and provides them with a sense of identity and continuity, thus promoting respect for cultural diversity and human creativity (UNESCO 2003: art. 2.1). Het doel van deze overeenkomst is om ondanks de toenemende mondialisering en de destructieve uitwerking daarvan op culturele diversiteit, het voortbestaan en de levenskracht van levend cultureel erfgoed in de wereld te waarborgen (Kurin 2008; UNESCO 2003: art. 1). Nationale overheden die de Conventie aanvaarden, verplichten zich daarmee organisaties in het leven te roepen die het immaterieel cultureel erfgoed op hun grondgebied inventariseren en maatregelen nemen om deze voor toekomstige generaties te behouden (Kurin 2008; UNESCO 2003: art. 2.3, 11, 12; Van der Zeijden et al. 2008b). Bovendien is een internationaal Comité opgericht dat belast werd met het opstellen van twee lijsten: een representatieve lijst voor immaterieel cultureel erfgoed van de lidstaten en een andere lijst met bedreigde tradities die dringend beschermd moeten worden. Beide registraties maken deel uit van het UNESCO ‘Meesterstukken’-programma en kunnen beschouwd worden als het immateriële alternatief voor de internationaal gerenommeerde Werelderfgoedlijst (Kurin 2008; UNESCO 2003: art. 16-17). Ondanks deze wereldwijde erkenning van de betekenis van immaterieel cultureel erfgoed roept het UNESCO-initiatief ook discussie op (Kurin 2008; Nas 2002; Van der Zeijden 2008a; Van der Zeijden et al. 2008b). Buiten het feit dat we vraagtekens kunnen plaatsen bij het vermeende proces van culturele homogenisering, dat van culturele diversiteit een Amerikaanse eenheidsworst zou maken, impliceert het identificeren, registreren en beschermen van culturele tradities een essentialistische benadering, die in tegenspraak lijkt met het open, processuele en dynamische karakter van cultuur. De vraag is dan ook gerechtvaardigd waar de grens ligt bij het in stand houden van immaterieel erfgoed. Critici wijzen erop dat sommige tradities nu eenmaal verdwijnen als ze niet langer levensvatbaar zijn. Volgens hen dreigt het gevaar dat gebruiken die hun betekenis verloren hebben kunstmatig in stand gehouden worden en een Disney-uitvoering van hun voormalige zelf worden (Van der Zeijden et al. 2008b; Nas 2002). Van der Zeijden (2008a) bekritiseert bovendien het gebruik van de term ‘erfgoed’. Deze benaming suggereert in zijn optiek dat het gaat om iets uit het verleden dat geconserveerd moet worden in een museum. | |||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||
Volgens UNESCO is dit echter niet de opzet. Immaterieel cultureel erfgoed heeft, overeenkomstig de Conventie, bovenal betrekking op levend erfgoed, zoals dat vorm en inhoud krijgt door de leden van een culturele gemeenschap. ‘Bescherming’ is dan ook niet het equivalent van ‘kunstmatige instandhouding’, maar refereert veel meer aan ‘waarborgen’ of het scheppen van gunstige voorwaarden om erfgoed te laten gedijen. De uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt vooral bij de lokale gemeenschappen zelf. Nationale overheden spelen alleen een bemiddelende rol (Kurin 2008; Van der Zeijden 2008a; Van der Zeijden et al. 2008b). Toch blijft het een veelbesproken probleem of het wel mogelijk is om immaterieel cultureel erfgoed te beschermen. Want wat moet er behouden blijven, hoe en door wie? En wie bepaalt dat (Kurin 2008; Nas 2002; Van der Zeijden 2008a; Van der Zeijden et al. 2008b)? Hoewel de Conventie een belangrijke rol weglegt voor de lokale gemeenschappen, blijft de invloed van nationale overheden van niet te onderschatten betekenis. Internationale erkenning van een culturele toepassing door plaatsing op een lijst voor immaterieel cultureel erfgoed vereist immers allereerst dat de betreffende nationale overheid de Conventie ratificeert en de praktijk vervolgens erkent met het registreren op een nationale lijst. Ook de verantwoordelijkheid voor het beschermen van immaterieel cultureel erfgoed ligt uiteindelijk bij de lidstaten zelf. Zij moeten namelijk organisaties in het leven roepen die hiermee belast zijn (UNESCO 2003: art. 11-13). In het licht van het hedendaagse mondialiseringdebat moet men echter betwijfelen of nationale overheden in dit opzicht wel de juiste partij zijn. Als landen overheidsinstellingen verantwoordelijk maken voor het beschermen van culturele tradities is het de vraag of zij voldoende recht doen aan de culturele praktijken van etnische minderheden die zich binnen de grenzen van de natiestaat bevinden of hebben bevonden (Kurin 2008; Van der Zeijden 2008a). Vooralsnog worstelen veel landen nog altijd met de vraag of ze de UNESCO-Conventie überhaupt moeten bekrachtigen: sommige zijn sceptisch of juist sterk georiënteerd op het materiële erfgoed, andere hebben bezwaren tegen allerlei financiële en juridische implicaties die aan de ratificatie kleven (Van der Zeijden 2008a). Inmiddels hebben 117 landen de Conventie ondertekend. Suriname echter niet, zodat de vraag of de zangvogelsport officieel aanspraak kan maken op de titel Intangible Cultural Heritage voorlopig een theoretische blijft (UNESCO 2009b). Dit betekent overigens niet dat Suriname geen aandacht heeft voor ‘onroerend cultureel erfgoed’ of ‘traditional culture and folklore’, zoals het Directoraat Cultuur (2007: 29), onderdeel van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling, immaterieel cultureel erfgoed aanduidt. ‘Cultuur houdt niet alleen in kunsten en letteren, maar ook leefwijzen, fundamentele rechten van de mens, waardesystemen, tradities en overtuigingen’, aldus het Directoraat (2007: 11). Het conserveren, do- | |||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||
cumenteren en toegankelijk maken van ‘cultuur’ in al haar facetten zou een belangrijke voorwaarde zijn voor het realiseren van culturele rechten (Afdeling Cultuur Studies 1985: 4). Deze notie heeft onder meer geresulteerd in de oprichting van de Afdeling Cultuur Studies, een onderzoeksdivisie binnen het Directoraat die zich bezighoudt met ‘het behoud, de verdere ontwikkeling en de overdracht van de rijke verscheidenheid aan culturele waarden en normen in Suriname’ (Cultuurstudies Suriname z.j.; Afdeling Cultuur Studies 1985). Met deze vorm van ‘cultuurstudies’ wil de Afdeling niet enkel beantwoorden aan haar maatschappelijke doelstellingen, zoals het verspreiden van informatie over de eigen cultuur en het bevorderen van onderling respect, maar tevens bijdragen aan ‘het meer algemene proces van ontvoogding en emancipatie van de (vroegere) moederlanden en -culturen’, zodat ‘cultuurstudies’ niet meer kan gelden als een ‘luxe’, maar gezien moet worden als ‘een broodnodige voorwaarde voor maatschappelijke dynamiek, voor het geloof in eigen kunnen en de eigen identiteit’ (Afdeling Cultuur Studies 1985: 3). In het kader van een stoomcursus ‘Antropologie en Musikologie’ werd in 1985 op initiatief van de Afdeling Cultuur Studies een klein onderzoek verricht naar de Surinaamse zangvogelcultuur. Hoewel deze studie slechts een eerste verkenning van het thema betrof, omschreef de Afdeling het resultaat als een uiting van ‘sympathie’ en ‘respekt’ voor ‘één der facetten van de zo rijk geschakeerde Surinaamse kultuur’ (Afdeling Cultuur Studies 1985: 8). Een noemenswaardig vervolginitiatief om de zangvogelsport als een culturele traditie te erkennen lijkt vooralsnog echter niet in de maak (Directoraat Cultuur 2007). Volgens de zangvogelmannen is er van overheidswege weinig waardering voor de culturele betekenis van de sport. De volgende opmerking van Maurice, werkzaam bij het Directoraat Cultuur, lijkt deze overtuiging te ondersteunen: Zangvogelsport wordt meer op recreatieve basis beoefend. Ik vind niet dat dit soort sporten eigenlijk serieuze sporten zijn. Ze zijn wel belangrijk, ze voorzien ook in allerlei behoeften, maar ik denk niet dat de overheid zwaar moet gaan om de zangvogelsport te ondersteunen. Ik vind ook niet dat het een overheidszorg is om de zangvogelsport als een culturele traditie te behouden (interview met Maurice, 12 maart 2008). Hoewel de Surinaamse Zangvogelbond onder het Directoraat Sportzaken valt en zangvogelmannen hun bezigheid aanduiden als sociaal-cultureel erfgoed, toont alleen de Dienst 's Lands Bosbeheer belangstelling voor de praktijk.Ga naar voetnoot19 Aan de zangvogeltraditie kleeft de notie van | |||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||
zelfredzaamheid. De overheid acht zich niet verantwoordelijk voor deze ‘volkshobby’. Maar is het wel aan de staat om als hoeder van het algemeen belang te bepalen welke culturele praktijken waardevol zijn en welke niet? Immaterieel cultureel erfgoed heeft te maken met identiteit. De erkenning van een nationale traditie geeft een land een gezicht en kan een natie vervullen met trots. Het zou dan ook niet de overheid moeten zijn die beslist over het relatieve belang van een culturele traditie, maar de gemeenschap zelf. De samenleving moet zich immers met een nationaal symbool willen en kunnen identificeren. Bovendien bestaat het gevaar dat officiële legitimatie van immaterieel erfgoed in een samenleving waar etnische partijpolitiek de boventoon voert te veel onderworpen is aan het etnische gezicht van de overheidsinstelling die belast is met een dergelijke autorisatie. Zo benadrukken verschillende zangvogelmannen dat als een sterke Javaan of Hindostaan, of een individu met hart voor de zangvogel-cultuur, aan de top van het Directoraat Sportzaken of Cultuur zou staan, dit zeker positieve gevolgen zou hebben voor het beleid rond deze sport. Volgens de Canadese wetenschapper Laurier Turgeon heeft immaterieel cultureel erfgoed de potentie om de sociale cohesie in een samenleving te bevorderen (Van der Zeijden 2008a). Zangvogelmannen schrijven de zangvogelcultuur eenzelfde functie toe. Doordat deze traditie Suriname in toenemende mate op de wereldkaart zet, groeit tegelijk het besef dat deze capaciteit benut kan worden ten gunste van het toerisme. De voorzitter van de Surinaamse Zangvogelbond speelt dan ook met de gedachte om de sport via informatiestands en het verspreiden van folders onder vakantiegangers te promoten. Internationale erkenning draagt volgens de zangvogelliefhehbers niet enkel bij aan de eigen, individuele trots, maar ook aan een verhoogd nationaal bewustzijn. Kurin (2008) voegt hieraan toe dat internationaal prestige en aandacht voor immaterieel cultureel erfgoed kunnen bijdragen aan de bescherming daarvan. Hoewel de zangvogelmannen meer waardering verwachten van de Surinaamse autoriteiten, zou de overheidstaak - in overeenstemming met het uitgangspunt van de UNESCO-Conventie - hoe dan ook niet voorschrijvend of vastleggend moeten zijn, maar eerder gezocht moeten worden in een voorwaardenscheppende rol, ter ondersteuning en stimulering van pogingen om de traditie voort te zetten, over te dragen of zelfs uit te breiden. Evenals andere culturele toepassingen is de zangvogeltraditie immers geen in de tijd en ruimte versteende praktijk, maar een dynamische sport die onder invloed van processen van mondialisering en technologische vooruitgang onderhevig is aan verandering. Trainingstechnieken verbeteren, fok- en broedmethoden ontwikkelen zich en de kwaliteit van de voeding neemt merkbaar toe. | |||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||
De andere kant van de medaille is dat het steeds moeilijker wordt jongeren bij de zangvogelsport te betrekken. Bovendien is zij niet langer primair een activiteit voor de echte liefhebbers, maar steeds meer een lucratieve ‘business’, waarmee grof geld kan worden verdiend. Hoewel handel volgens Kurin (2008) altijd een sterke stimulerende kracht geweest is in het behouden en voortzetten van immaterieel erfgoed, vormt de hiermee gepaard gaande verharding op het Onafhankelijkheidsplein een bedreiging voor het voortbestaan van de sport. Met lede ogen zien zangvogelmannen dan ook hoe nieuwe gedragspatronen hun intrede doen en hobbyisten hierdoor steeds vaker wegblijven. Daarnaast klinken er steeds meer verhalen over ongeregeldheden en vechtpartijen die ontstaan door onenigheid over wedstrijduitslagen. Een eigenaar van een vogel die geen goede score haalt, ziet de financiële waarde van zijn zanger immers dalen. Afgezien van het opleggen van schorsingen en het uitoefenen van sociale druk, is er echter weinig dat de Surinaamse Zangvogelbond kan doen om onruststokers van een openbare locatie als het Onafhankelijkheidsplein te weren. Wellicht is hier een opdracht weggelegd voor het Surinaamse landsbestuur. Hoewel de Afdeling Cultuur Studies (1985: 8) Suriname en zijn zangvogeltraditie in 1985 een ‘aantrekkelijk visitekaartje’ noemde, is er anno 2010 nog een lange weg van culturele herwaardering te gaan voordat deze sport kan rekenen op officiële erkenning als immaterieel cultureel erfgoed. | |||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||
Sabine van der Greft rondde in 2008 haar masteropleiding culturele antropologie aan de Universiteit Utrecht af met de scriptie ‘Haantjes & hooligans’; Sport, identiteit en nationalisme in Suriname; Kwalitatief onderzoek naar voetbal en zangvogelsport. Zij is thans als promovendus werkzaam bij de Onderzoeksgroep Urban Geographies, Amsterdam Institute for Social Science Research (AISSR) van de Universiteit van Amsterdam. |
|