OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 29
(2010)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| ||||
Eveline Sint Nicolaas
| ||||
[pagina 113]
| ||||
beroepsmatig gunstig uit te pakken. Twintig jaar na dato maakte Leckie, inmiddels een geslaagd koopman, zijn testament op. In datzelfde jaar gaf hij de lokale kunstenaar Gerrit Schouten (1779-1839) opdracht om de buurt van Paramaribo waar hij op dat moment woonde tot in detail vast te leggen in een diorama (zie afbeelding 1). Het vervaardigen van diorama's was Schoutens specialiteit. Het waren kijkkasten, bestaande uit een houten betimmering gevuld met figuren, huizen en vervoersmiddelen, alle gemaakt van beschilderd papier. Schouten zal met Leckies opdracht bijzonder tevreden zijn geweest. Het is immers een van de weinige voorbeelden die we vandaag de dag van zijn werk kennen waarin hij zo gedetailleerd het stadse leven heeft vastgelegd, met zoveel aandacht voor de diverse schepen, karren en kruiers, personen op straat en details van de bebouwing. Jarenlang was het diorama in bezit van nazaten van Leckie in Groot-Brittannië; sinds de zomer van 2007 maakt het deel uit van de collectie van het Rijksmuseum, die al vier diorama's van Schouten omvatte.Ga naar voetnoot2 Dat we de opdrachtgever bij naam kennen, maakt het mogelijk een beeld te schetsen van het milieu waarin dit diorama werd besteld. Wie was deze William Leckie? En wat is er over hem te vinden in de archieven in Nederland, Groot-Brittannië en Suriname? | ||||
William LeckieErgens in 1800 kwamen Leckie en Gill aan in Suriname. Dat is af te leiden uit een beschrijving van Paramaribo uit 1832 die vermeldt dat Leckie bij zijn overlijden in 1824 24 jaar in Suriname had gewoond (Teenstra 1833). Het is onbekend uit welke Britse stad of streek het stel afkomstig was en hoe Leckies leven voorafgaand aan de reis eruit heeft gezien.Ga naar voetnoot3 De vroegste verwijzing in archieven of publicaties dat er een William Leckie in Paramaribo woonachtig is, dateert van 15 juni 1802.Ga naar voetnoot4 De Surinaamsche Courant van die dag vermeldt het verzoek van Wm Leckie & Comp tot manumissie (vrijlating) van de jonge slaaf François. Op dat moment had Leckie dus al een bedrijf. Uit de advertentie blijkt bovendien dat Leekie - snel na aankomst in Suriname - eigenaar was geworden van ten minste | ||||
[pagina 114]
| ||||
één slaaf. De volkstelling van 1811 vermeldt achter de naam van Leckie een aantal van vier slaven. Ook enkele verzoeken tot manumissie in 1818 en 1823 wijzen op zijn bezit van slaven.Ga naar voetnoot5 Slaven waren voor Leckie niet alleen eigendom maar ook handelswaar. In 1805 plaatste hij op persoonlijke titel, samen met J.G. Williams en J. Martyn (een Engelse notaris), een advertentie in de Surinaamsche Courant. Daarin kondigden zij aan dat op 21 augustus van dat jaar het restant slaven dat met het schip Apollo was aangekomen, verkocht zou worden op het erf achter het huis van de weledelgeleerde heer P. Beranger, op een krediet van drie maanden.Ga naar voetnoot6 De firma van Leckie kocht allerhande goederen in. Deze werden met schepen vanuit Amerika en Europa aangevoerd. Het ging om luxeproducten als fijn linnen, katoenen hangmatten, zijden paraplu's en zilveren bestekken, maar ook om meer alledaagse gebruiksartikelen als tabak, kaarsen en thee. Wanneer een schip met goederen aankwam, plaatste men in de Surinaamsche Courant een advertentie, zoals in 1809: WIM LECKIE en COMP. Hebben ontvangen per het schip HOPWELL van London; een Generaal Assortement van Stukgoederen, waaronder zeer fine Linnens en eenige stukken Elegant Neeteldoeken. [...] Op 8 januari 1825 adverteerde de firma: Wordt gelandt van de Brik Thomas Kapt. LAPHAM van Boston: Nieuwe Bakkeljaauw in vaten en kisten, Haring, Mackrelen, supra fijne Blom, Tabak, Spermacetie, Kaarsen en Planken. En nog voorradig Vleesch en Spek, kompositie Kaarsen, Zeep, Pik, Thee, Zuikerkalk, Zout &c &c &c Wm Leckie & Comp. Paramaribo was zo klein dat het niet noodzakelijk was het adres in de advertentie op te nemen. Waarschijnlijk lag de winkel van Leckie aan de Waterkant of in de daarachter gelegen Saramaccastraat. In het begin van de negentiende eeuw waren daar de pakhuizen, werkplaatsen van ambachtslieden en winkels gevestigd. Leckie had de banden met zijn moederland overigens niet helemaal doorgesneden. Een van zijn medevennoten van het eerste uur was de Londense koopman David Knox, mogelijk een kennis van Leckie van voor zijn komst naar Suriname. Ook de Engelsen Alexander Ferrier en later Thomas B. Parry worden genoemd als vennoten van Leckie & Comp. Voor zijn bestaan in Suriname lijkt de Engelsman op meer dan één | ||||
[pagina 115]
| ||||
paard te hebben gewed. In 1820 vermeldt de Surinaamse Almanak de firma als eerste van de twee genoemde ‘gepriviligeerde kruidenverkoopers’, een drogisterij in modern taalgebruik. In diezelfde almanak is Leckie ook tweemaal te vinden op persoonlijke titel; als administrateur op de katoenplantage ‘Johanna en de Zwarigheid’ en in dezelfde functie op de katoenplantage ‘Harmony’.Ga naar voetnoot7 De functie van administrateur hield de zorg in voor het financiële beheer van de plantage, een taak die vaak vanuit Paramaribo werd vervuld. Beide plantages waren gelegen aan de Vredenburger Kreek (aan de Cottica), zodat de functie van administrateur op deze dicht bij elkaar gelegen plantages goed gecombineerd kon worden. Het waren gunstige jaren voor de katoenplanters. De Industriële Revolutie in Engeland maakte het vanaf het einde van de achttiende eeuw mogelijk om katoen mechanisch te verwerken, waardoor de vraag naar dit product enorm toenam. De Vredenburger Kreek had een groot deel van de achttiende eeuw een geringe functie, maar in 1790 werd de kreek tot aan de oceaan gekanaliseerd en werden aan weerszijden zes katoenplantages aangelegd. De jonge, ingepolderde zeegronden met slappe klei waren zeer geschikt voor het verbouwen van katoen; de opbrengsten waren in deze jaren dan ook hoog. 1825 was een echt topjaar; in geheel Suriname werd maar liefst 1.165 ton katoen geproduceerd, tegenover slechts 309 ton in 1860.Ga naar voetnoot8 De almanak van 1821 noemt Leckie alleen nog als administrateur op de plantage Harmony; de Ier Edward Conolly heeft zijn plek ingenomen op de andere katoenplantage.Ga naar voetnoot9 Het ging Leckie mogelijk zo goed dat hij een aantal nevenactiviteiten moest stoppen om zich te kunnen richten op zijn handelsfirma.
Leckie woonde in deze jaren in een kapitaal pand aan de Waterkant op nummer 136. Een meetkaart uit 1813 noemt hem als eigenaar van dit perceel, maar mogelijk bezat hij het al eerder.Ga naar voetnoot10 Het pand (zie afbeelding 2) is te zien op de bekende aquatint die F. Dieterich in 1817 maakte naar | ||||
[pagina 116]
| ||||
een tekening uit de verzameling van P. Beranger.Ga naar voetnoot11 Het gaat om het huis met de hoge punt links van de Koepelkerk (zie afbeelding 3). Dit stuk van de Waterkant is ook afgebeeld door Gerrit Schouten op een diorama dat zich in de collectie van de Centrale Bank in Paramaribo bevindt en dat 1819 is gedateerd.Ga naar voetnoot12 Het toont hetzelfde huis, maar nu met een aanbouw aan de voorkant, de straatzijde. De eerste en tweede verdieping van het huis hebben door de aanbouw een balkon gekregen en de begane grond heeft een veranda. Nog beter zien we deze uitbouw op het diorama dat Schouten een jaar later maakte. Het huis op nummer 136 springt met de frisse, groengeverfde luiken meteen in het oog. Het ging Leckie goed en hij liet zijn net verbouwde huis en de voorspoed die hij op dat moment kende door Schouten vastleggen in dit ambitieuze diorama. Afbeelding 2. Meetkaart van landmeter J.G.R. Bohm, gedateerd 1813
| ||||
[pagina 117]
| ||||
Afbeelding 3. Paramaribo aan de Surinamerivier, 1817
| ||||
Bedrijvigheid aan de waterkantDe kijkkast toont de Waterkant, van de Knuffelsgracht links tot aan de hoek van de Watermolenstraat rechts. Geheel links zien we herberg de Zwaan, herkenbaar aan zijn uithangbord. In de deuropening staan twee mannen, ieder met een glas in de hand. Er passeert net een officier te paard. De herberg heeft een uitbouw (die op de prent van Dieterich overigens nog niet te zien is) waarin de schoen- en laarzenmaker Thomas Miller zijn werkplaats heeft. Miller is met een paar laarzen bezig terwijl zijn klant in de deuropening staat te wachten. Schouten heeft met veel oog voor detail de uitbouw en het afwateringssysteem weergegeven (zie afbeelding 4). Over de Knuffelsgracht, vernoemd naar Johan Friedrich Knöffel die jarenlang het pand met de herberg in zijn bezit had, gaat de Engelse brug. Het grote pand aan de andere zijde van de brug met huisnummer 140 is de stoffen- en servieswinkel van A.H. de Vries. Op de vensterbanken en binnen in de winkel is een prachtig assortiment van Fries bont en andere stoffen uitgestald, zaken die De Vries misschien wel via Leckie inkocht. De zijden paraplu's of parasols die Leckie volgens een advertentie op | ||||
[pagina 118]
| ||||
voorraad had, moeten kenmerkend zijn geweest voor het straatbeeld en lijken uitsluitend in groen voor te komen.Ga naar voetnoot13 Het diorama toont een aantal paraplu's, zoals onder de arm van de dominee die net de winkel van De Vries passeert (zie afbeelding 5). Voor de winkel staat een groep Indianen met drie papegaaien en een roodblauwe ara op een stok. Afbeelding 4. Detail van afbeelding 1 met uitbouw schoenmaker Miller
Afbeelding 5. Parasol Krayenhoff, gebruikt tijdens zijn verblijf in Suriname in 1825
Wie rond 1820 in de drie volgende huizen woonden, is onbekend, maar nummer 136 is het huis van Leckie zelf. Schouten heeft een klein hartje gesneden en boven het huisnummer geplaatst, mogelijk als een subtiele aanwijzing dat hier zijn opdrachtgever woonde. Volgens de familieoverlevering stelt de figuur voor de deur van nummer | ||||
[pagina 119]
| ||||
136, in zijn witte broek en hemd en groengeruite jasje, William Leckie voor (zie afbeelding 6). Dit is echter moeilijk te rijmen met de getinte huidskleur van de figuur. Schouten geeft in zijn diorama's nauwkeurig de diversiteit in huidskleur bij zijn figuren aan. Dat is ook te zien in dit diorama van de Waterkant, waar hij zelfs een overzicht lijkt te geven van het gevarieerde straatbeeld dat men in Paramaribo kon aantreffen. Een dergelijke nauwkeurigheid strookt niet met het geven van een getinte kleur aan de figuur die zijn opdrachtgever moest voorstellen. Afbeelding 6. Detail van afbeelding 1 met personen voor het huis van Leckie
Ook de twee Creoolse dames met wie de zogenaamde Leckie staat te praten, kunnen geen verwijzing zijn naar de Engelse Jane Ann Gill. Heeft Schouten zijn opdrachtgever wellicht elders in het diorama afgebeeld? Voor de beantwoording van deze vraag komt een andere bron van pas. Het is een ingekleurde tekening die net als het diorama tot voor kort in bezit was van directe nazaten van William Leckie en die 1813 is | ||||
[pagina 120]
| ||||
gedateerd.Ga naar voetnoot14 We zien vier mannen die bij kaarslicht aan het kaarten zijn (zie afbeelding 7). Afbeelding 7. Anonieme tekening, Whist Party Surinam, 1813
‘Whist Party Surinam 1813’ is de titel van de tekening. De herkomst en datering maken het niet onwaarschijnlijk dat William Leckie zelf is afgebeeld. Hiervoor komen twee mannen in aanmerking: degene die we links en face zien, en de man aan zijn linkerhand die we frontaal zien. De andere twee mannen zijn Engelse militairen en vallen daarom af. Het diorama toont op de kade vlakbij nummer 136 het douanehuis. Het is de plek waar de binnenkomende schepen hun invoerrechten moesten betalen. Naast dit ‘huis voor de kommiezen’ bevond zich een van de landingsplaatsen die in de volksmond de Plattebrug werd genoemd. Deze maakte het voor schepen mogelijk ook bij eb te laden en te lossen. In het diorama staan twee blanke mannen op de landingsplaats, van wie er één een papier in de hand heeft. Hij heeft een vergelijkbare geprononceerde neus als de linkerfiguur op de tekening met de kaartspelers (zie afbeelding 8). Gaat het in beide gevallen om William Leckie en heeft Schouten zijn opdrachtgever ‘in actie’ afgebeeld, met papieren in de weer op de kade van de Waterkant? | ||||
[pagina 121]
| ||||
Afbeelding 8. Detail van afbeelding 1 met twee mannen naast douanehuis
| ||||
[pagina 122]
| ||||
Afbeelding 9. Detail van afbeelding 1 met tentschip
Dat de Waterkant een belangrijke plek was voor Leckie staat buiten kijf. Hier kwamen de koopvaardijschepen van over de oceaan aan, zoals het schip dat Schouten links het diorama uit liet varen. Na het betalen van de invoerrechten kon de scheepslading op karren worden overgeladen, die in deze periode voor vier schellingen per vracht binnen Paramaribo werden vervoerd. Daarbuiten kostte een ritje zes tot acht schellingen (Lammens 1982: 61). Het waren simpele karren die bestonden uit een brede ladder op twee wielen, voortgetrokken door een paard of muilezel. Voor het vervoer richting de plantages in het achterland maakte men meestal gebruik van pondo's, platte schepen met een dak van bananenblad dat de goederen tijdens het vervoer tegen de brandende zon beschermde. De plantage-eigenaar liet zich in een tentschip vervoeren. Ook dat type vaartuig is door Schouten op het diorama weergegeven, alsof hij een representatief beeld heeft willen geven van de verschillende schepen die de voorbijganger aan de Waterkant kon aanschouwen (zie afbeelding 9). Tentschepen bestonden uit een overdekt deel waar de plantage-eigenaar met zijn familie of gasten uit de zon kon zitten, en een deel waar de roeiers zaten. Het was een aangename manier van reizen, waarbij het zaak was goed gebruik te maken van het tij. | ||||
Stadsbrand van 1821De afmetingen van de kast, de hoeveelheid figuren, de gedetailleerdheid en de getrouwe weergave van de topografische werkelijkheid, maken het diorama van de Waterkant tot een van de mooiste kijkkasten die we van Gerrit Schouten kennen. Daar komt nog een belangrijk aspect bij: een jaar na de vervaardiging brandde dit deel van Paramaribo volledig af. Deze gebeurtenis maakt het diorama tot een uiterst belangrijke historische bron. De brand ontstond op zondag 21 januari 1821 op het achtererf van een huis aan de Waterkant. Het vuur sloeg al snel over naar een achterliggend pakhuis, waarna het zich, aangewakkerd door de | ||||
[pagina 123]
| ||||
wind, snel verspreidde. In totaal werden 400 woonhuizen en 800 pakhuizen en bijgebouwen verwoest. Ook openbare gebouwen als kerken, de schouwburg, de Waag en de Weeskamer gingen in de vlammen op. H. Uden Masman sr., predikant van de Koepelkerk, beschreef de brand en de dramatische gevolgen ervan: Aan het einde van de Watermolen - Straat, aan den Waterkant, over het huis of bureau van den kommies ter Recherche, sloeg de brand over aan de overzijde van deze straat, en ongeveer tien ure 's avonds, was zoowel deze zijde daarvan, als de Waterkant en Knuffels - Gracht tot bij de zoogenoemde Engelsche brug afgebrand. In eene buitengewone verwarring werd het huis van den herbergier SCHWAAN, hetwelk over deze brug stond, en reeds van boven in de vlammen was, in de Straat van den Heiligen Weg omver gehaald, in plaats van hetzelve naar de zijde van de Knuffels - Gracht ter neder te werpen; dit gaf natuurlijk aanleiding, dat het groote pakhuis van den heer J.C. STUGER, hetwelk op den hoek van den Heiligen - Weg en Waterkant, dus juist over voorsz. Herberg gelegen - en vol was met verscheidene honderden flesschen likeur, olie, en velerhande brandbare stoffen, (welke men nog bezig was, van daar, benevens het grootste gedeelte der overige goederen, weg te voeren,) eensklaps door de brandende deelen van voormeld neêrgehaald gebouw aangetast, en spoedig door de hevige vlammen verteerd werd (Uden Masman 1811: 5-6). Ook Leckies huis, zojuist opgeknapt en verbouwd, werd in de as gelegd. Het diorama bleef echter gespaard, evenals de tekening uit 1813. Kennelijk heeft men nog een deel van de inboedel kunnen redden. Het hart van de stad was verwoest, maar werd in flink tempo weer opgebouwd, vaak op de stenen fundamenten van de huizen die er eerst stonden en met huizen die erg aan hun voorgangers doen denken. Op een meetkaart van 23 mei 1824 heeft landmeter A.H. Hiemcke de hoek van de Waterkant en de Watermolenstraat vastgelegd.Ga naar voetnoot15 Het hoekerf was toen verdeeld in twee taartpunten. Het deel aan de Waterkant werd aangeduid als LBN 136 en was eigendom van William Leckie. | ||||
Het testamentIn 1820, het jaar waarin het diorama werd vervaardigd, liet William Leckie een testament opstellen, helaas zonder vermelding van de kijkkast.Ga naar voetnoot16 | ||||
[pagina 124]
| ||||
Leckie noteerde wel diverse bedragen voor zijn zuster Sophia en zijn broers Remington en James Henry. Zijn dochter Ann zou het grootste bedrag ontvangen, 10.000 pond sterling, echter onder strikte voorwaarden. Tot zij meerderjarig zou zijn, werd het geld in een fonds ondergebracht, waarvan de rente aan haar onderhoud ten goede zou komen. Voor haar 21ste mocht zij niet trouwen zonder toestemming van haar tante Sophia, die zou optreden als haar voogdes. En als zij trouwde zou haar echtgenoot nooit enige zeggenschap krijgen over haar vermogen. Jane Ann (zijn echtgenote) kreeg een jaarlijkse toelage. Daarnaast zou zij alle meubels, linnen, plaatwerken en boeken erven, met uitzondering van het bureau dat voor Sophia was bestemd en de Encyclopaedia Britannica, die naar een zekere George van Leckie zou gaan. Deze George was werkzaam bij Leckie Comp; gezien zijn achternaam was hij waarschijnlijk de door William op 6 mei 1818 vrijgemaakte slaaf George.Ga naar voetnoot17 De slaven Henry en Bruno moesten nog zeven jaar werken voor Jane Ann, waarna ze - volgens de geldende wetten - hun vrijheid mochten claimen, mits ze zich gedurende deze jaren goed hadden gedragen. Op 14 oktober 1822 stelde William nog een codicil op, waarin hij onder meer zijn partners en goede vrienden David King en Alexander Ferrier aanbeval om Thomas B. Parry als vennoot in de firma op te nemen. William Leckie overleed op 8 april 1824. Hij was onderweg van Suriname naar Groot-Brittannië met het schip de Anna Maria. Zijn trouwe slaaf William van Leckie was bij hem en zorgde ervoor dat alle papieren en bezittingen van zijn meester in handen van Sophia kwamen. Het schip kwam rond de 28ste april aan ‘in the Downs’, waarvandaan kapitein John J. Haynes meteen een brief stuurde aan David Knox ‘Crescent Minories London merchant’ om hem op de hoogte te stellen van het overlijden van Leckie aan boord van zijn schip.Ga naar voetnoot18 William van Leckie logeerde gedurende de afhandeling van alle zaken bij Leckies zuster Sophia op Mornington Place (Southampton Row, Middlesex). In Paramaribo werd voor Leckie een marmeren gedenkteken geplaatst in de Lutherse kerk. In 1832 ging dit gedenkteken verloren bij de volgende grote stadsbrand die Paramaribo trof. Marten Douwes Teenstra (1833: 14) gaf een beschrijving van het gedenkteken: Regt tegen over het orgel vond men aan het Ooster - geveleinde boven den predikstoel, op eene steen in den muur de woorden: Gloria in excelsis Deo 1768. Aan de achter- of noordermuur, was een marmeren gedenkteeken geplaatst, nu geheel tot poeder verbrand, | ||||
[pagina 125]
| ||||
ter gedachtenis van den engelschen koopman william leckie Esq., dewelke den 8sten April 1824, na 24 jaren in deze Kolonie geweest te zijn, in den ouderdom van 45 jaren overleed. Verder las men op dit monument: ‘In the midst of life we are in death’ alsmede in diezelfde taal, de woorden te vinden in het Evang. joh. XI. 25, 26. Hoe het verder afliep met Jane Ann en dochter Ann weten we niet. In het wijkregister van Paramaribo uit 1828 worden ze niet vermeld.Ga naar voetnoot19 Wel blijkt dat Waterkant nummer 136/137 in dat jaar werd bewoond door de voormalige vennoot van Leckie, Thomas Buttler Parrij (of Parry), 34 jaar oud. Ook Johannes Cornelis van Ferrier, 49 jaar oud, woonde er; mogelijk was hij een vrijgemaakte slaaf van de andere compagnon, Alexander Ferrier. Verder werden nog dertien personen geregistreerd op dit adres. Waarschijnlijk heeft Parry het huis van Leckie gekocht na diens overlijden. De Firma W. Leckie & Comp. werd aanvankelijk onder dezelfde naam voortgezet door zijn vennoten Ferrier en Parry. Vanaf 1826 verschenen advertenties in de Courant onder de naam A. Ferrier & Comp.Ga naar voetnoot20 Van de twintig jaar durende aanwezigheid van William Leckie in de kolonie zijn slechts weinig tastbare feiten overgebleven: enkele archiefstukken en het diorama dat Gerrit Schouten maakte. De kijkkast is in de familie vererfd via Sophia Leckie en zal in het tweede kwart van de negentiende eeuw naar Groot-Brittannië zijn verscheept, samen met het bureau, om uiteindelijk in de collectie van het Rijksmuseum te belanden als een zeer gedetailleerde weergave van een bedrijvig en kleurrijk Suriname in de eerste helft van de negentiende eeuw. | ||||
Literatuur
| ||||
[pagina 126]
| ||||
Eveline Sint Nicolaas is conservator geschiedenis bij het Rijksmuseum. Zij houdt zich onder meer bezig met de overzeese betrekkingen met de West en is verantwoordelijk voor de collectie wapens en militaria. |
|