Van de redactie
Voorwoord
Dit varianummer bevat negen bijdragen. Koen Alefs opent met een artikel over verschillende aspecten van de pingojacht. Hij volgde gedurende vier maanden professionele jagers uit Apoera om erachter te komen hoe de Inheemse jagers van West-Suriname het wild opsporen en buit maken. Hij laat zien dat hun vaardigheden met de nodige mystificaties omgeven zijn.
In de tweede bijdrage bespreekt Cindy Nortan hoe Surinaamse delinquenten en hun familieleden wintirituelen inzetten bij criminaliteit. Zij gaat op drie veelvoorkomende verschijningsvormen van winti bij delicten en beschriift de meest gangbare wintirituelen -attributen.
Matthijs Ponte beschouwt in zijn bijdrage de klacht van de schrijfster Astrid Roemer dat haar trilogie, Roemers drieling, te sterk politiek wordt gelezen, terwijl zij in de eerste plaats toch vooral een mooi gecomponeerd boek poogde te creëren.
Annika Ockhorst behandelt in het vierde stuk de problematische kwesties rond het cultureel akkoord tussen Suriname en Nederland in de periode 1975 en 1982. Onder meer oponthoud en financiële moeilijkheden leidden ertoe dat aan dit akkoord slechts matig uitvoering is gegeven.
In de vijfde bijdrage, van de hand van Leni Thiers, staat de kathedraal van Paramaribo centraal. Thiers beschrijft haar bouwgeschiedenis en laat zien dat zij dankzij de kruisbestuiving tussen Surinaamse houtbouw en Europese neostijlen in haar stijl uniek is.
Marije Schaafsma bespreekt in de zesde bijdrage de economische ontwikkeling van Suriname tussen 1975 en 2002. Centraal in dit stuk staat de vraag hoe het kamt dat ondanks de hoge inkomsten uit de bauxietwinning en uit de Nederlandse ontwikkelingshulp economische groei in deze periode is uitgehleven. Zij bespreekt ook de wijze waarop een land langdurig economisch voordeel kan behalen door de inkomsten uit zijn hulpbronnen strategisch te benutten.
In het zevende artikel behandelt Ruud Paesie de illegale slavenhandel tijdens het octrooi van de Tweede West-Indische Compagnie tussen 1674 en 1730. Hij beantwoordt de vraag hoe omvangrijk deze handel is geweest en kijkt daarbij naar de rol van het eiland Sint Eustatius, dat fungeerde als entrepot voor de illegale slavenhandel.
De achtste bijdrage, van de hand van Daniël Tuijnman, handelt over politie en leger in Suriname van 1895 tot 1940. Hij beschrijft hierin de organisatie en het bestaansrecht van politie en leger en de wijze waarop beide instellingen nmgingen met ordeverstoringen in dcze periode.