OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 28
(2009)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Alida Neslo
| |
[pagina 123]
| |
Een goede vriend van mij werd 65. Ik vroeg hem wat hij wilde voor zijn bigi yari. Een ticket naar Suriname misschien? Hij was er al meer dan twintig jaar niet meer geweest. Gevlucht voor het militaire regime. Nooit meer omgekeken. Hij keek me niet aan na mijn vraag en antwoordde nors dat hij ‘die kast gesloten had en de sleutel had weggegooid’. Op zijn 65ste verjaardag overhandigde ik hem toch het vliegticket. Hij schrok en raakte even in paniek. Maar hij ging, met zijn hart in zijn handen. Helemaal lyrisch was hij toen hij terugkwam en raakte niet uitgepraat over de mensen, de dingen, het land Suriname. Ze waren hem niet vergeten. Nu, vijf jaar later, gaat hij er weer op vakantie om zijn verjaardag te vieren, écht te vieren, en om nog eens verhalen van vroeger uit te wisselen met zijn familie. Ik weet niet hoe zijn terugreis deze keer zal zijn, hij wordt ouder. Maar de vroegere angst en onzekerheid is hij definitief kwijt. Alles is een beetje lichter geworden. Remigreren zit er echter niet in. Hij had destijds alles verkocht en zijn kinderen zijn in Nederland opgegroeid. Die gaan zeker niet meer terug. Hij dus ook niet. Hoewel hij stiekem wel zou willen. Twee verschillende verhalen, twee verschillende mensen. En ikzelf? Ik ben een oude culturele zwerver, een onverbeterlijke idealist. Dus ik ben terug naar Suriname gekomen, niet alleen omdat ik niet dezelfde weg als mijn twee genoemde voorbeelden wilde bewandelen, maar omdat ik een belofte aan mezelf en aan klasgenoten, gedaan in mijn lyceumjaren, wilde waarmaken. En om iets terug te geven van alles wat ik gekregen heb - vroeger in de kolonie en later op mijn reis door de wijde wereld. Bereid om, als ik mijn plaats in het vaderland niet zal kunnen vinden - ik ben teruggekeerd zonder duidelijk zicht op een echte baan, zonder huis of autosleutels, zonder groot, geruststellend kapitaal - mijn eigen mythe te creëren en vorm te geven zoals alleen iemand met een hart dat klopt voor de kunsten dat kan, tenminste, dat maak ik mezelf wijs. De mythe van de buitenstaander! Oud en nieuw tegelijk, omdat ik al in zoveel gemeenschappen mijn weg heb moeten zoeken. Maar terugkeren, dat heb ik nog nooit eerder gedaan, ondanks verleidelijke voorstellen van oude Vlaamse vrienden. In Overpeinzingen van een (re)migrant (2007) schreef ik over mijn voornemen om naar Suriname terug te gaan, ongeveer een halfjaar voor mijn vertrek. Ik kon haast niet wachten tot het moment zelf aanbrak. Nu, twee jaar later, voelt mijn aankomst aan als een onderdeel van een odyssee die nog lang niet ten einde is. Terugkeren vraagt om een lange adem. Ook als je geen huis bouwt of een zaak begint. Ik kan nu slechts verhalen over deze nomade die het Amazonegebied ingetrokken is, sluipend, struikelend en links en rechts een obstakel wegduwend, haar weg zoekend te midden van lage struiken en hoge, zeer hoge bomen. En over collega-nomaden die ze in levenden lijve of schrijvenderwijs ontmoet, terwijl ze haar tocht voortzet naar, ja naar dat wat eigenlijk geen naam heeft, of toch... | |
[pagina 124]
| |
Mi a no mi
Solanga mi lutu
N'e saka, n'e sutu
Mi gronmama, te na yu ati
Zo zou Trefossa het misschien gezegd hebben. | |
Njanjanman no lobi njanjanmanAls toneelspeler kun je niet anders dan voortdurend op zoek zijn naar mythen. Hoe meer hoe beter eigenlijk; hun bestaan, functie en gebruik vormen dikwijls de ruggengraat voor een toneelstuk in wording. Het is dan ook met het oog van een speler dat ik de Surinaamse samenleving in de eerste plaats bezie, kinderlijk nieuwsgierig en verwachtingsvol. Ik heb mezelf voorgenomen om gedurende twee jaar te luisteren en te kijken, niet echt met lawaai aanwezig te zijn, zachtjes binnen te dringen, zoals Soen, zouden de oude Chinezen zeggen, die is als de zachte passaatwind. Dit in tegenstelling tot de harde wervelwind die alleen maar voor omgevallen bomen zorgt. Een van de grote fouten die een niet gering aantal goedbedoelende, maar vaak teleurgesteld eindigende migranten mijns inziens maakt, is al te dartel en/of lichtjes zelfingenomen de plaatselijke bevolking attent maken op hun grootse plannen om dit of dat te veranderen of te verbeteren naar eigen inzicht. Vanwege hun grotere kennis, beter weten en financiële middelen. Vooral dat laatste schijnt kwaad bloed te zetten. Ik vorm wat dat betreft gelukkig geen bedreiging - artiesten zijn toch armoezaaiers, is de algemene opvatting. Voorts ben ik een autoanalfabeet, vandaar dat ik mij voortbeweeg per fiets, bus of, och arme, te voet. Ik oogst dus eerder meewarige dan verbeten blikken. Maar het is dus waar. Surinamers zijn extra gevoelig voor uitlatingen van teruggekeerde landgenoten. Toeristen krijgen een minzame behandeling, maar migranten, zeker die met de Nederlandse nationaliteit, worden met argusogen bekeken. Paradoxaal genoeg reageren diezelfde gevoelige lui met ongeloof op de mededeling dat je Surinamer geworden bent. Je Nederlandse paspoort ingeleverd? Ben je helemaal gek geworden? Als nieuwbakken Surinamer sta je met een dergelijke mededeling meteen 1-0 voor. Maar goed, twee jaar heb ik mezelf gegeven om te observeren, te noteren, om niet beter te weten, tenzij onopvallend en met een glimlach natuurlijk (van Omu Snesi geleerd). Heel bescheiden, als niet-wetenschapper, zonder dure woorden, wil ik proberen het sociale en culturele leven van mijn nieuwe landgenoten te doorgronden op een speelse maar respectvolle manier. Twee jaar ook om een gedragsverandering te ondergaan. Geleerd van een opmerking van Mandela. Niet gemakkelijk - het vereist geduld - maar wel zo handig. Want wat in Nederland spontaan heet of | |
[pagina 125]
| |
in Vlaanderen exotisch (men is daar iets argelozer) werkt absoluut niet in Suriname. In het begin kun je er moeilijk je vinger op leggen; wanneer reageer je zus, wanneer reageer je zo, tenminste als je begrepen wilt worden. Ik denk dat ik er iets op gevonden heb. Je moet je quasionopvallend verdiepen in de body language, niet zozeer in de (grote) woorden die gebezigd worden. Lichamelijk zijn Surinamers zeer sterk, uitdrukkingsvol, een acteur kan daar jaloers naar kijken. Wat de woorden betreft, is het wat minder, voornamelijk omdat we de verkeerde helft van de vroegere kolonisators hebben overgenomen. Suriname is een land tjokvol dominees (awari domri's), maar ze verkopen zichzelf en hun producten bar slecht. Dat had echt omgekeerd moeten zijn. Ik zie daar een taak voor mezelf weggelegd, maar zeg dat niet luidop natuurlijk (dirty smile). Eind november 2008 loopt de periode van twee jaar af, maar ik neem alvast een sneak peek, een snelle publieke doorname van de vele losse notities, valkuilen, aha - ervaringen, ontmaskeringen en dergelijke. Ik gebruik als leidraad enige bekende odo's, omdat een niet gering aantal mythen verpakt zit in zo'n zegswijze, die algemeen geldt als onontbeerlijke sabi. Surinamers zijn gesteld op tradities. Ik mag hopen dat deze of gene iets zal hebben aan de zelfontdekte gedragsmodulaties die ik hier en daar aanbeveel teneinde het leven als remigrant iets gemakkelijker te maken. | |
Sranan na asi tere, tide a wai so, tamara soMet ministeries moet je oppassen! Men stuurt je van het kastje naar de muur! Men doet je valse beloften! Ja, ik was gewaarschuwd, en eerlijk gezegd, ik heb het een en ander ook aan den lijve ondervonden, tot mijn teleurstelling. Maar een migrant (legaal of illegaal) kan nu eenmaal niet om ministeries heen. In Suriname moet je blijven geloven in de goede afloop van iets, tegen beter weten in, en dan kan het gebeuren dat... De telefoon rinkelt. Zomaar, op een woensdagmorgen. Ik neem op en antwoord met alle schwung die een mens bezit om zeven uur 's ochtends. Binnenlandse Zaken. Of ik naar het kantoor wil komen. Een halfuur later loop ik een groot erf in en meld me bij het portiershokje. Twee oude Javaanse mannen kijken me gemoedelijk aan, trekkend aan hun sigaret. Voor ik nog maar iets gevraagd heb, gebaart een van hen naar links. ‘Naar boven, je moet naar boven twee trappen omhoog, dan zie je wel.’ Ik doe wat hij zegt en snap er in eerste instantie niks van. Twee trappen, verlaten gangen, verweerde deuren met nieuwe naamborden. Geen geluid duidt op de aanwezigheid van wie dan ook. Ik begin me zorgen te maken. In een wereld waarin de CIA onlangs liet weten dat Al Qaeda weer sterker geworden is, loop ik gewoon door het ministerie van Binnenlandse Zaken in Paramaribo, door niemand gestoord, en niet gehinderd door camera's die mij volgen. Door het labyrint van verlaten gangen ga ik mijn | |
[pagina 126]
| |
neus achterna en stuit op een deur met het bordje ‘Typekamer’ (wordt er vandaag de dag nog getypt?). Ik doe de deur open en zie een vrouw zitten. Moet ik hier zijn? Ja, blijkbaar wel want mevrouw is niet verbaasd. ‘U komt voor uw verklaring?’ Ze pakt een dun stapeltje papieren en ik zie verschillende pasfoto's de revue passeren. ‘Daar ben ik!’ Mijn stemgeluid trekt de aandacht van twee andere vrouwen die er ook bij komen staan. De eerste vrouw overhandigt mij een document; ik vraag niet begrijpend waar het over gaat. Ik zie mezelf alweer naar andere loketten en kantoren lopen, want elk overhandigd papier geeft weer aanleiding tot het najagen van andere benodigde papieren. ‘Dit is uw onafhankelijkheids-, pardon, uw nationaliteitsverklaring.’ (Zomaar een freudiaanse lapsus in een verweerd Surinaams kantoor.) Ik kijk de vrouw met grote ogen aan. ‘Betekent dit dat ik nu Surinaamse ben?’ ‘Jaja, u bent nu Surinaamse’, zegt de vrouw met een oogverblindende glimlach, gelardeerd met wat goud hier en daar. De twee anderen beginnen zachtjes te applaudisseren en ik krijg de neiging om even te gaan zitten. Dat gaat zomaar even! Geen grote ceremonies maar gewoon een licht applausje in een klein, benauwd kantoor waar de airco het heeft begeven. Ik weet even niet wat te doen en denk plots aan een absurd fragment uit de film Coming to America (1988) van Eddy Murphy, waarin een Amerikaanse vader die verneemt dat zijn dochter zal trouwen met een Afrikaanse prins verbouwereerd opmerkt: ‘I feel like breakdancing.’ Zo'n uitspraak zou ik ook willen doen, maar er schiet me niets te binnen. Verdwaasd loop ik naar de Nederlandse ambassade om afscheid te nemen van mijn Nederlanderschap. Maar tijdens het oversteken word ik verrast door een auto die ik niet zag aankomen. ‘Bijna’ roept een man die langs fietst en ik beland weer met beide voeten op aarde. Hier loopt een vrouw die na meer dan vijftig jaar Surinaamse wordt! Klopt dat wel? Ik ben toch in Suriname geboren en opgegroeid? Ik herinner me mijn verwarring op de luchthaven en weet: een mens is zoveel meer dan de som van alle papieren en sofinummers. Ik moet nu zelf breed lachen, een beetje minder indrukwekkend vanwege het ontbreken van goud, dat wel... Dit moet gevierd worden! In een naburig restaurantje bestel ik griti banasoep, een echte gron nyanyan, voedsel dat geestelijk en lichamelijk voldoening schenkt. Voor ik begin te eten zing ik zachtjes voor Aisa, de moeder van de aarde: Aisa f'a dot'e
Goronwinti f'a dot'o
Luku di mi kon
Mi no k'ay tap'anga tranga...
Een miniceremonie voor een groot moment. Ik laat het mij goed smaken! | |
[pagina 127]
| |
Pe lobi de, trobi no deToeval of niet, nadat ik Surinaamse geworden was, kreeg ik meteen twee jobs tegelijk. Daar zat zelfs een theaterjob bij. Het lijkt wel alsof ik in een totaal nieuwe, mij onbekende wereld ben terechtgekomen. De manier van kijken naar dingen, de mores, het hele begrip ‘toneel’ leer ik nu weer van een heel andere zijde kennen. In een klein land is alles anders, veel persoonlijker op onverwachte momenten: wat zal de bisschop zeggen over het feit dat ik ‘Maria Magdalena’ nogal dicht naast ‘Jezus’ laat liggen en wat zullen ze in het katholieke weekblad Omhoog daarover schrijven? De bewuste actrice gaat nog verder en zegt dat ze ‘Jezus’ in geen geval wil aanraken of kussen, wat ik ook beweer. O jee! Ik heb te maken met mensen die heel hard willen werken, maar... na de school- of werkuren. Op zich bewonderenswaardig, maar voor iemand die vrijwel alleen te maken heeft gehad met mensen die tien, twaalf, zestien uur per dag bezig waren met hun kunst is het een rare gewaarwording dat de één tijdens een repetitie vraagt om even naar huis te mogen gaan om iemands ogen in te druppelen - zeer liefdevol overigens - en de ander tijdens een bespreking ongemerkt wegsluipt om even zijn winkel te sluiten. Waar zijn we mee bezig? Maar na een tijd dringt het tot me door dat dit de plek is waar toneelspelen meer een hobby vertegenwoordigt dan een zaak van leven of dood, zoals ik mijn studenten altijd voorhield. Kunst wordt geboren uit noodzaak en niet anders, daar was ik tot voor kon nogal onverzetrelijk in. Maar kijk, in Suriname blijkt een zekere mildheid in me gevaren te zijn: maakt de zogenaamde no span-mentaliteit zich nu al meester van mij of is er iets anders aan de hand? Ik weet het niet, maar gisteren tijdens de repetitie, tussen twee stroomuitvallen in, kreeg ik een flits van een antwoord op deze vragen. Het ontroert me altijd weer om jonge mensen hier bezig te zien. Hoe ze met overgave hun kunnen tonen, gretig en met onbevangen blik. Zo helemaal anders dan het ‘theatre du trop’, het ‘theater van het teveel’, waarvan ik in Nederland de laatste tijd zo moe werd. Niet dat het in Suriname allemaal beter is, integendeel, er valt nog heel veel te veranderen, weg te poetsen, op te blinken. Ik leer veel van dit proces, maar bij elk leerproces zijn er zaken die ik toevoeg aan mijn arsenaal en zaken die ik ver van me afwerp. Toch, ondanks alles, voel ik me zeer goed, ik eet en slaap weinig, ben helemaal vervuld door mijn bezigheden. Iemand had het over een gemis aan sociaal leven. Hoezo sociaal leven? Er doen ongeveer zestig mensen mee aan het stuk, als dat geen sociaal leven vertegenwoordigt, weet ik het niet meer. Daarenboven biedt theater een unieke kans om dingen te doen waarvan je in je formele sociale leven alleen maar kunt dromen. Een dag na de première doe ik een kleine evaluatie en plots weet ik het even niet meer. Waar ben ik aan begonnen? Het afgelopen jaar heb ik meegewerkt | |
[pagina 128]
| |
aan een boek over boeddhisme, choreografieën gemaakt bij de Alabama Shakespeare Company, gedoceerd op het Cairo University Festival, televisieoptredens gedaan in Vlaanderen, mijn stem geleend aan een figuur in een Disneyfilm: het lijkt ineens allemaal heel ver weg, Paramaribo is een erg kleine stad en rustig... rustig. Een van mijn culturele leermeesters zei ooit ‘als je geconfronteerd wordt met twee extremen, zet jezelf in het midden en probeer op een creatieve manier van beide zijden te leren’. De opgave wordt dus: hoe herken je het universum binnen de proporties van een klein land? | |
Pasi langa, okro drei na bonHeel lang geleden, tijdens de geschiedenisles op de lagere school, moesten wij het opdreunen van de juffrouw. Die ene zin die me altijd bijgebleven is: ‘Ons land bevindt zich in het noorden van Zuid-Amerika, een plek die bij de Europeanen destijds bekendstond als de Wilde Kust.’ Magische zin. Sprak en spreekt nog tot de verbeelding. Inheemse Amazones op wilde mustangs met wapperende manen trekken aan je geestesoog voorbij. Wie niet als eerste zijn pijl uit de koker trekt is dood, net zoals bij de kinderspelletjes die ik vroeger op straat met mijn vriendjes speelde. De Wilde Kust: president Venetiaan die in de gedaante van Clint Eastwood achter een gemene narcocrimineel aan zit en hem natuurlijk in een handomdraai vloert. De Wilde Kust actueel: niet meer wat het eens was, want onder invloed van La niña verworden tot een afbrokkelende massa die geheel door de zee verzwolgen lijkt te zullen worden. Blijft er dan niets wilds meer over, gaat de mythe verloren? Nee, natuurlijk niet, er is iets wat nog terecht wild genoemd mag worden: de wildebus! In lang vervlogen tijden nog wel eens donibus genoemd, vanwege de geringe ritprijs, maar dat was toen Staatsolie nog niet bestond. De meeste inwoners van Paramaribo scheuren je voorbij in fourwheeldrives met dichtgedraaide ramen - vanwege de airco, you know. Maar een goed deel van de bevolking is nog dagelijks overgeleverd aan de grillen van de wildebus. Waaronder ik, de autoanalfabeet. Op dit moment is de wildebus erg negatief in het Surinaamse nieuws. Vanwege willekeurige rijtijden en stopplaatsen, maar vooral door het rijgedrag van de chauffeurs, dat uit overlevingsdrang steeds extremer wordt, wat leidt tot een hoop tragische ongelukken. Ik besef de ernst van deze feiten terdege, maar kan het niet laten de wildebus vanuit een ander perspectief te bekijken. Ik ben door veelvuldig meerijden erg vertrouwd geraakt met het microwereldje binnen de dagelijkse werkelijkheid van dit vervoermiddel. Je hoeft niet meteen te betalen als je geen geld bij de hand hebt, maar je zou bij het instappen misschien toch een verzekeringsbiljet moeten vragen, te gebruiken bij eventuele schade tijdens de rit. De chauffeur kijkt je niet | |
[pagina 129]
| |
aan, hij houdt zijn ogen gericht op de weg. Ook al zoiets, de ogen van een wildebuschauffeur. Ze zwieren alle kanten op, als de ogen van een kameleon, speurend naar potentiële klanten die meestal soms nog uit een belendende straat komen aanslenteren, soms nog een praatje afmaken, of, na een flauw handgebaar nog even een winkel binnenlopen om een drankje te halen alvorens in te stappen. De chauffeur wacht geduldig. Tenminste, als hij van oosterse afkomst is. Een niet-oosterse chauffeur begint vaak luidkeels te mopperen. Maar hij heeft geen keuze. De concurrent zit hem meestal op de hielen. De wildebus heeft ervoor gezorgd dat ik geen horloge meer draag. Dat ik mijn opvatting over tijd heb gewijzigd. Minder vooruitloop op de tijd. Meer in het moment leef. Een belangrijke mijlpaal die het leven hier aanzienlijk gemakkelijker maakt. In het moment leven heb ik geleerd in Afrika. Er is niet één opvatting over tijd, ook al zouden we dat in westerse landen graag geloven. Elk land bezit zijn eigen wijs- én zwakheden. De laatste worden menselijkerwijs natuurlijk liefst verdoezeld. In Europa is men zo gefixeerd op de toekomstige tijd dat men soms een therapeut moet inhuren om in het moment te leren leven of te onthaasten. In Suriname bestaat het woord ‘onthaasten’ niet, men doet het gewoon. Constant. Wat ook niet ideaal is. Eenmaal binnen de wildebus maak je meteen deel uit van een dicht opeengepakte massa met een eigen dynamiek. Het geluid van de stad vervaagt, je wordt ondergedompeld in een bad van reggae-, bubbeling- of Papa Touwtjiemuziek. Rond het middaguur, wanneer de bussen barstensvol zijn, wordt het belprogramma van Radio Sky opgezet, waarbij heel de bus luidop meeleeft met de beller - of zelf rechtstreeks reageert met de mobiele telefoon natuurlijk. Om zo veel mogelijk te verdienen is op het middenpad van de bus een rij krakkemikkige klapstoeltjes geplaatst, waarbij je, eenmaal plaatsgenomen, hoopt en bidt dat er liefst geen dame met zo'n machtig achterwerk op de stoel voor jou gaat zitten. Dat kan funest zijn voor je voeten. Maar je zegt best niks als dat toch gebeurt, omdat de dame in kwestie je dreigend aankijkt terwijl ze glimlachend ‘sorry’ zegt. Je grimlacht terug en kijkt de andere kant op. Aan die bewuste kant zit een zichtbaar vermoeide jonge vrouw - de busbevolking is meestal vrouwelijk - met een baby op de arm. Ingeklemd tussen jouw persoon en de zijkant van de bus zijn ze beiden, mede door de hitte, zwetend in slaap gevallen. De baby rolt langzaam van de schouder van zijn moeder recht mijn nek in, waar hij zich gelukzalig nestelt. Ik voel een spoor van kwijl trekken van mijn nek naar mijn borsten, maar durf niet te bewegen. Ondertussen schettert een van de speakers boven mijn hoofd in mijn oor: ‘you brought to my attention that everything was made in god’. Ik kijk naar het baby'tje en ben plots ontroerd te midden van alle namiddagellende. Ontroerd in een wildebus! Suriname maakt je langzaam gék. | |
[pagina 130]
| |
In Vlaanderen zat ik vroeger in designbussen van de firma Van Gool, de beroemdste bussenmakers ter wereld. Ruimte, airconditioning en gedempte gesprekken, die even stokten als er een zwarte vrouw instapte. Stress en ergernis bij oponthoud waren mijn deel, maar ontroering? Dat kan ik me niet herinneren. | |
Te yu si pikin ston e lolo, sisibi de n'en bakaNet zoals bij de bussen het geval is, worden de kerken hier te lande voor het overgrote deel bevolkt door vrouwen. Dit betekent niet dat vrouwen (schijn)heilig zijn, integendeel. De vrouwen op wie ik doel hebben allemaal een buitenman - ziehier een van de best bewaarde geheimen van de binnenstad van Paramaribo. Wie een goede indruk wil krijgen van de vele verschillende vrouwen van deze stad moet absoluut een keertje een bezoek brengen aan het huis van de ‘geliefde’. Op dinsdagavond in de St. Rosakerk komen ze samen: oud en jong, van verschillende etniciteit, geloof, lengte, breedte, status. Tot op de millimeter gekapt, het haar zorgvuldig geverfd als de tand des tijds al te zichtbaar wordt. Zelfs de First Lady is van de partij: ze steekt een kaarsje aan als een gewone vrouw tussen gewone vrouwen en ze neemt plaats op een gewone bank, niet op de eerste rij. Suriname is op sommige gebieden echt gezegend. De voorgangers worden opgewacht met glimmende oogjes, een enkeling wordt na lange afwezigheid zelfs met applaus begroet. De geliefde wordt bewierookt, bezongen, vereerd en om steun gevraagd betreffende schoolgaande kinderen, zieken, huisbezit, geld, de wereldvrede en nog veel meer. Politici zouden op deze plek duidelijk kunnen waarnemen wat een essentieel deel van de bevolking belangrijk vindt, maar dit terzijde. De nasale stem van de liturgiste doet je wakker schieten als je aandacht dreigt te verslappen vanwege het slaapverwekkende doch troostrijke gemurmel van de verschillende gebeden. Ook het zachte gezoem van de ventilators draagt bij tot de lome, gewijde sfeer. ‘En gezeegd 's Jeez' de vrucht van uw schoot.’ Meisjes, lang en rank, met strakke rokken die als kokers om hun lijven sluiten, schommelen voorbij. Ze zijn laat maar dat deert niet. Naast mij neemt een dame plaats die rustig de benodigde attributen uit haar ras pakt. Ze is al wat ouder en maakt een kalme indruk. Maar schijn bedriegt! Ze draagt een ensemble in tijgerprint en stoffen drukken in Suriname iets uit wat de tong niet zeggen kan, zeker niet in een kerk. Aan de ferme manier waarop ze de gebeden uitspreekt, gecombineerd met de manier waarop ze zich heeft uitgedost, kan ik afleiden dat deze vrouw ondanks haar onberispelijke uitstraling eigenlijk wil zeggen: No begin nanga mi!. Na de ceremonie komen de dames als een wolk kwetterende grietjebies met z'n allen naar buiten. Monter, energiek plots, na de loomheid van daarnet, duidelijk gesterkt door het korte samenzijn met elkaar en met de | |
[pagina 131]
| |
geliefde. Dit zijn magische momenten, waarop niet alleen over de geliefde maar ook over en met elkaar gepraat wordt. Gedachten worden uitgewisseld, kennis wordt overgedragen, hier en daar worden wijze woorden gesproken! Een geheimzinnig verbond dat wordt gesmeed door zacht gelach, gefluister en gekonkelfoes. Vastberaden stappen ze daarna weg, de onzekere donkerte van de straat (de meesten) of de auto (enkelen) in. Ik krijg even een visioen van een horde mythische Amazones, gewapend en klaar voor de strijd om het bestaan, met alle risico's van dien. Wat een meiden, zie je de achtergebleven voorganger denken. Hij draait zich om en verdwijnt eenzaam in de leegte van het grote kerkgebouw. Vanuit zijn hoek kijkt St. Antonius hem lachend na, hij weet dat ze volgende week allemaal weer komen. Voor hem. Zonder dat hij iets hoeft te zeggen. Een man die geen overbodig machogedrag nodig heeft om de aandacht van vrouwen te trekken. In Paramaribo (en daarbuiten) zijn er niet veel die hem dat nadoen. | |
Sabi diriUit bovenstaande verhalen en anekdoten is hopelijk duidelijk geworden - hoewel het in dit bestek slechts een fractie van het totaal betreft - dat ik het een en ander heb kunnen beluisteren en bezien gedurende het afgelopen anderhalf jaar. Dat ik met sommige mythen vertrouwd ben geraakt. Er is niet zoveel waarmee ik moeite heb, als ik het allemaal met een speels oog bezie. Zeker, ik heb de beroemde en beruchte ‘Surinaamse manier van werken’ aan den lijve ondervonden. Ik verbaas me daar nog steeds over maar... ik ben niet meer geshockeerd. Als je blijft lachen, krijg je bijna iedereen mee. Een volk met humor. Verfrissend, maar ook verwarrend, want men kan niet altijd blijven lachen, helaas. Is een mens na anderhalf jaar ingeburgerd? Ja en nee. Een tijd geleden sprak ik een Europese collega. Hij wilde dat ik terugkwam voor een job. Hij vond dat ik te veel miste van de nieuwe ontwikkelingen. Even voelde ik een steek. Ik kan inderdaad niet met iedereen op gelijk niveau praten binnen mijn vakgebied. Hij stelde me ook een confronterende vraag. ‘Zijn er, behalve het zo geroemde stadscenrrum en het oerwoud, door Surinamers vervaardigde objecten van schoonheid te ontdekken?’ Ik voelde me merkwaardig genoeg aangevallen. Wat is schoonheid? Het Coliseum? Het Atomium? De Euromast? Net zoals de Zuid-Afrikaanse schrijver Breyten Breytenbach haat ik het door een westerling quasionschuldig uitgesproken woord ‘schoonheid’ of ‘cultuur’. Ik ga er ook van ‘blaffen en grommen’. Maar de vraag zette me wel aan het denken. Ik antwoordde de vraagsteller dat schoonheid in Suriname, net als het goud, onder de oppervlakte ligt. Niet meteen te zien is. Schoonheid ligt in de verhalen die ik hier hoor. Verhalen verborgen in de geruchten, soms ijzingwekkend, soms | |
[pagina 132]
| |
lachwekkend, in de mofo - en de gedrukte koranti, in de boskopu's op verjaarsfeestjes, in de mythen en de odo's, in de dronkenmansverhalen van ramtahal-drinkers, in de religieuze rituelen, de waargebeurde en verzonnen familiedrama's, in de gezongen overleveringen van hen die ons voorgingen, in de ontboezemingen van mensen klein en groot, onbekend en beroemd of berucht in eigen land. Ik krijg er geen genoeg van, ze maken me blij, verdrietig maar bovenal ontroeren ze me op een manier die met geen pen te beschrijven is. Misschien is deze ongetwijfeld beperkte visie op schoonheid typisch die van een theatermaker. De vraag van mijn Europese vriend maakte ook andere geesten in mij wakker. Ik vraag mij al een hele tijd af of Suriname gelooft in zijn eigen verhalen. Op het eerste gezicht ontwaart men een jonge natie die haar soevereiniteit uitschreeuwt bij elke gelegenheid die zich voordoet: ik heb nog nooit zo vaak een volkslied moeten zingen; op koek-, ijs- en dergelijke verpakkingen van Surinaamse makelij staan teksten als ‘geloof in eigen kunnen’; bij elke viering van een feest worden vlaggen en buttons grif verkocht. Het doet mij denken aan de dagen waarin te pas en te onpas ‘black is beautiful’ geroepen werd. Alsof men moet schreeuwen om zichzelf te overtuigen. Maar ik zie maar wat ik zie. Suriname houdt zich krampachtig vast aan Nederlandse tradities, qua inhoud en qua vorm, zeker wat betreft de educatie. In plaats van een eigen verhaal te bedenken, zonder het kind met het badwater weg te gooien, vertelt men keer op keer het verhaal van toen ik nog op school zat, tot mijn grote verbazing. Natuurlijk is dit niet uitzonderlijk of, zoals de cultuurfilosoof Homi Bhabha in een lezing in oktober 2003 op de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten hierover treffend zei: If you come front a post colonial country, from a place where the history of a nation or community has been sundered from the horizon of its own free hopes, you learn to develop a deep hunger for a world beyond your imagining. Sometimes this manifests itself as a passion for a national past; at other times it dawns as a desire to belong to another's future, perhaps even to enter the world of your one - time oppressors. In de kunsten merk ik dit vooral aan het feit dat men vrijwel alleen maar naar ‘klassieke’ (dus Europese) vormen verwijst, of naar folkloristische, waarbij de folklore wordt opgevat als een statisch gegeven. Een avantgardistische beweging is nauwelijks aanwezig - men is heel bang om alleen te staan, niet begrepen te worden, niet populair te zijn. En dat terwijl de bevolkingssamenstelling van Suriname de kans biedt om zich te verdiepen in andere vormen van overdracht, andere kunstgeschiedenissen, andere talen en verhalen. Mensen die vanaf hun geboorte een vaderland | |
[pagina 133]
| |
en een moederland gekend hebben, beschikken over een grote voorsprong op het gebied van pluralistisch denken. We laten een unieke kans liggen om een gidsland te worden in een mondialiserende wereld. Suriname is klein, en wendbaarder dan pakweg India of China. Toch zie je dat men juist in die landen aan tradities een geniale draai geeft. En daardoor wordt een omgekeerde beweging ingezet: een Chinese operakenner/componist die met een op Chinese tradities gebaseerd onderwerp een oorspronkelijk Europese traditie (‘klassieke’ opera) een nieuwe dimensie bezorgt. Deze bewuste componist heeft blijkbaar begrepen wat Derek Walcott bedoelde met de versregel ‘with nothing so old that it could not be invented’. Zeker, de vraagstelling van Noord aan Zuid zou moeten veranderen, eerst en vooral omdat de dominante scholingstraditie die we nu kennen, gebaseerd is op verlichtingsideeën die goedbeschouwd monistisch en exclusief zijn. Darwins theorie van de oorsprong van de soort werd tijdenlang toegepast op de menselijke cultuur, waarbij westerse culturen en het christendom als superieur werden gezien en alles wat daarbuiten viel het object werd van slavernij, oppressie of uitsluiting. Alsof er een standaard voor menselijke opvattingen bestond! Dat is misschien wel de grootste mythe van onze tijd. We zouden op onze schreden moeten terugkeren en, zoals de Amerikaanse denker Neil Postman in zijn boek The end of education (1995) aangeeft, de moed moeten tonen om kritisch te kijken naar de samenstelling van het curriculum van onze scholen. De moed tonen om te kijken naar prekoloniale vormen van overdracht, zoals de Senegalese choreografe Germaine Acogny, die haar pan-Afrikaanse dansschool de Sacred forest of modern times noemt en die de vier basis-principes van de griot universiteit (de pure energie, het spirituele wezen, het fysieke lichaam en de natuur) als uitgangspunt voor haar leermethode gebruikt. Wereldwijd maakt men nu door Acogny kennis met deze oude Afrikaanse wetenschap in een getranscendeerde vorm. Of kijken naar de moed van de Tibetaanse nomade Chogyam Trungpa, die met zijn school voor contemplatieve educatie, de School for Dharma art, gebaseerd op het oude Tibetaanse principe van yrn (inherente rijkdom, kracht), artiesten als John Cage en Richard Gere nieuwe inspiratie bezorgde. Het zijn slechts twee van de vele voorbeelden die ik dichter bij het Surinaamse temperament vind passen dan pakweg de eerste de beste workshop van nog maar eens een Nederlandse (of Vlaamse) stagiaire. Hoe goedbedoeld ook, het draagt niet bij tot een groter vertrouwen in de eigen verhalen. Vooral in het belang van de Surinaamse jeugd ben ik ervan overtuigd dat Suriname herbedacht, opnieuw verbeeld moet worden, door Surinamers zelf om zo, in de woorden van Breytenbach, een ruimte te creëren vrij van pleiten of smeken, zonder slachtoffergedrag of toekennen van schuld aan het verleden en met acceptatie van de opgedrongen pluralistische context. | |
[pagina 134]
| |
Awansi fa yu hebi, pasi sa tya yu‘War willen jullie van mij leren?’, vroeg ik mijn studenten op Santo Boma en in Paramaribo. ‘Werken met klassieke of moderne teksten, improvisatie, bewegingsleer?’ Hun antwoord was bijna unaniem en trof me zeer. ‘Zelfvertrouwen mevrouw.’ Zolang ik dit antwoord nog zal horen, zal mijn terugkeer niet compleet zijn.
Alida Neslo is actrice/theatermaker en was tot 2006 directeur van DAS-ARTS, de internationale tweedefaseopleiding voor performance en dans van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten (AHK) en van theatergroep De Nieuw Amsterdam. Ze presenteerde en maakte verschillende radio- en televisieprogramma's voor de VRT en VTM (Vlaanderen), de KRO, VPRO, NCRV en Wereldomroep (Nederland). Tevens was ze jarenlang ondervoorzitter van de Amsterdamse Kunstraad en lid van de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen Nederland (CVN). Sinds 2006 woont en werkt ze in Suriname. |
|