| |
| |
| |
Michiel van Kempen
Tien stellingen over Nederlands-Caraïbische letteren
Als ik in België spreek over ‘Suriname’ is er niet zelden verwarring over de naam en knikt men aanmoedigend, omdat men denkt dat ik het over Sumatra heb.Ga naar voetnoot1 In Franstalig België denkt men bij ‘Les Antilles néerlandaises’ direct aan La Réunion, de beter geïnformeerden aan Guadeloupe of Martinique, maar het licht gaat pas aan als ik opmerk dat het land opzij van la Guyane française ligt. Zo erg is het in Nederland niet,
maar ook in Nederland is de literatuur van Suriname en de Antillen nog weinig bekend. Toen ik bij gelegenheid van de CPNB-actie rond Dubbelspel van Frank Martinus Arion op tournee was in Oost-Nederland, bleek mij dat slechts heel weinig namen uit de Surinaamse en Antilliaanse hoek tot daar zijn doorgedrongen. Tekenend is ook wat er gebeurde toen een bibliotheek in de buurt van Amersfoort voor het slotdiner van de CPNB-actie Arion zelf niet meer kon krijgen; de dienstdoende bibliothecaris vroeg daarop: ‘Maar hebt u dan geen andere zwarte schrijver voor ons?’
Toen de Leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in 2002 gevraagd werd een canon van Nederlandstalige auteurs op te stellen, kwam een lijst van 108 auteurs tot stand, niet één echter uit het Caraïbisch gebied. Beter deden de Caraïbiërs het op een lijst van 100 dode schrijvers, opgesteld in 2007 door het Nederlands Letterkundig Museum: op nr. 79 stond Cola Debrot, direct gevolgd door Albert Helman, en met nr. 99 werd het gebied met Hans Faverey ook nog enigszins vertegenwoordigd.
Bij de Publiekskeuze van het Beste Nederlandstalige boek aller tijden, in 2007 georganiseerd door de NPS en NRC Handelsblad, verscheen op de eerste plaats Harry Mulisch met De ontdekking van de hemel, op nr. 2 opmerkelijk genoeg Kader Abdolah met Het huis van de moskee, en op 3 Multatuli met de Max Havelaar. Maar op die publiekslijst stonden ook vijf Caraïbische boeken:
| |
| |
Cynthia Mc Leod, Hoe duur was de suiker?
Albert Helman, De stille plantage
Astrid Roemer, Lijken op liefde
Frank Martinus Arion, Dubbelspel
Tip Marugg, De morgen loeit weer aan
Wat zijn nu de problemen waarmee Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse auteurs kampen? - en dan heb ik het vooral over de situatie in Nederland. Wat zijn de factoren die maken dat ze zo weinig zichtbaar zijn in het literaire bedrijf in Nederland? Ik noem er kort een tiental en kom er later op terug:
1 | Niemand schrijft met opzet een slecht boek, dat is zeker waar. Maar de meeste boeken van Surinaamse en Antilliaanse origine zijn beneden de maat. |
2 | De oorzaak hiervan is: de auteurs uit het Caraïbisch gebied zijn weinig zelfkritisch. Er zijn dichters die zo beroerd schrijven dat je als lezer de indruk zou kunnen krijgen dat het om bewuste taalexperimenten gaat. |
3 | De vertaling van de Caraïbische werkelijkheid naar een publiek dat weinig van die werkelijkheid af weet, lukt niet. |
4 | Gevolg van het voorgaande; de auteur belandt tussen twee publieken in: met zijn taal en zijn werkelijkheidsrepresentatie vervreemdt hij zich van zijn eigen achterban, terwijl er nauwelijks een nieuw publiek gecreëerd wordt. Alleen de smalle culturele elite die exact op dezelfde golflengte zit - de beter opgeleide lezers van Surinaamse en Antilliaanse afkomst - brengen waardering op voor het werk. Het klassieke voorbeeld is Edgar Cairo, die met zijn ‘Cairojaans’ zijn eigen variant van het Surinaams-Nederlands schiep, een taalvariant die echter door veel Surinamers verworpen werd als te aanstellerig en te creatief, en waarvan de Nederlandse, witte lezers de lol niet konden inzien, omdat ze noch de verwijzingen naar het Surinaamse straatleven, noch het spelen met het Sranan konden vatten. |
5 | Dichters schrijven bij voorkeur in hun moedertaal; de belangstelling voor poëzie in bijvoorbeeld het Papiaments of het Sranan (ook met vertaling) is in allochtone bejaardencentra welwillend, bij Caraïbische culturele manifestaties matig, wat groter naarmate er meer familieleden van de dichter in de zaal zitten, en bij Nederlandse uitgevers 0,0. |
6 | Televisie en radio houden van mediagenieke types als Anil Ramdas, Jörgen Raymann en Tommy Wieringa, en zelfs Nederlands bekendste presentatoren Pauw en Witteman halen liever een onverstaanbare rapster uit de Bijlmer voor de buis dan een serieuze dichter. |
7 | Nederlandse critici zijn behoudzuchtig en gemakzuchtig in hun keuze. Ze weten dat ze de meeste lezers vinden met recensies van boeken
|
| |
| |
| van bekende schrijvers, recensies over het selecte aantal boeken dat in grote stapels ligt bij de zichzelf boekhandel noemende keten van de bekende literaire prijs. Als over de Vlaamse topauteur Dimitri Verhulst in Nederland al geklaagd wordt dat hij zoveel ‘archaïsmen’ gebruikt, dan kan men zich voorstellen dat de critici al helemaal geen zin hebben om zich te verdiepen in de culturele achtergrond van de Caraïbische literatuur. |
8 | Veel Caraïbische auteurs worden gepubliceerd door uitgeverijen die niet de financiële armslag hebben om hun auteurs goed ‘in de markt te zetten’, zoals dat tegenwoordig heet. |
9 | Bij gebrek aan een breed aanbod halen de grote literatuurfestivals rijp en groen uit Suriname en de Antillen. Dat werkt voor de naam van de Caraïbische literatuur in het algemeen slecht; de echt goede auteurs hebben daar last van. |
10 | En ten slotte: de Nederlands-Caraïbische literatuur is te lokaal gericht, te klein, of om te spreken in de woorden van de bekende vertaler Peter Verstegen, winnaar van de Martinus Nijhoffprijs en redacteur van het tijdschrift De Tweede Ronde: ‘Die literatuur, dat is toch net zoiets als de literatuur van Luxemburg?’ Bovendien: Nederlandse lezers houden niet van maatschappelijk geëngageerde literatuur, ze zijn - excuseer mijn academisch taalgebruik - het gezanik over de slavernij beu en willen niet langer geconfronteerd worden met hun eigen groezelige geschiedenis. |
Laat ik diezelfde factoren nog eens de revue passeren, en ze van een andere kant bezien:
1 | Evenmin als het Nederlandse boekenaanbod is de kwaliteit van boeken uit Suriname en de Antillen gelijkmatig, maar het is onvoorstelbaar dat bij de nog zo jonge traditie van het geschreven woord, al zoveel boeken zijn gepubliceerd die mee kunnen op het eerste plan. Denk maar aan Dubbelspel, De morgen loeit weer aan, of Geniale anarchie van Boeli van Leeuwen, of meer recentelijk aan de essaybundels van Anil Ramdas of de poëziebundels van Antoine de Kom. |
2 | Er zijn auteurs die zo kritisch zijn op hun eigen werk, en die hun eigen niveau zo continu afspiegelen aan dat van de beste internationale schrijvers, dat zij nooit of maar heel mondjesmaat tot publiceren komen. Maar er is ook een hele schrijversgeneratie opgestaan die heeft gezorgd voor meer romans sinds het jaar 2000 dan alle romans uit Suriname en de Antillen daarvóór. |
3 | Er zijn schrijvers die hun land van herkomst helder in beeld brengen voor lezers uit welk land dan ook, en dat grandioos en verbeeldingrijk doen. Om maar een voorbeeld te noemen: enkele van de verhalen
|
| |
| |
| uit de bundel Waarover we niet moeten praten; Nieuwe Surinaamse en Antilliaanse verhalen verdienen een plaats in een bloemlezing met het beste korte Nederlandstalige proza van 2006. |
4 | Met behoud van het taaleigen is het wel degelijk mogelijk om een groot publiek te bereiken, vooropgesteld dat een auteur ook bereid is om met zijn publiek rekening te houden. Met poëzie geschreven in Chinese karakters verovert men nu eenmaal niet de Nederlandse markt, al is die poëzie misschien ook van wereldniveau. |
5 | Misschien wel het meest authentieke van de literatuur van Suriname en de Antillen is neergelegd in poëzie. Alle grote literatuur kan ook groots vertaald worden. Het probleem is dat de gedichten van een Pierre Lauffer of een Trefossa zo idiomatisch gebonden zijn aan de taal, dat pas zeer recent de eerste geslaagde vertalingen van hun poëzie zijn verschenen. Zij hebben niet de kans gehad zich enige reputatie te verwerven buiten hun land van herkomst, zodat de namen Trefossa en Lauffer nog altijd volstrekt onbekend zijn bij het Nederlandse poëziepubliek. |
6 | Natuurlijk zetten televisie en radio altijd in op mediagenieke types. Het zijn nu eenmaal massamedia, gedicteerd door de kijk- en luistercijfers. De media en ook de hele literaire infrastructuur van uitgeverij en boekhandel kan nu eenmaal alleen bestaan bij de gratie van de grote successen. De veelverkopende schrijvers dragen de weinigverkopende auteurs. Maar goed toegankelijke dichters als Gerrit Komrij, Jean-Pierre Rawie en Drs. P. halen wel degelijk de publiciteit en verkopen grote aantallen van hun dichtbundels. De dichter of schrijver die nooit water bij de wijn doet, heeft per definitie gelijk, maar neemt het risico altijd in de kille ijlte van de Parnassus te blijven zitten. |
7 | Er valt altijd wel wat te jeremiëren, maar Nederlandse critici pikken bij tijd en wijle zeker wel boeken uit de grote stapel, uit nieuwsgierigheid naar andere literatuur. Van het prozadebuut van Denis Henriquez, Zuidstraat, telde ik maar liefst achttien recensies. Het debuut van Marylin Simons, Koorddansers, werd binnen een week na verschijnen kritisch maar welwillend besproken in NRC Handelsblad, en hetzelfde geldt voor Myra Römers, Verhalen van Fita, dat werd gerecenseerd in Vrij Nederland. Alle poëzie wordt in Nederland mondjesmaat besproken, maar daar zit Antoine de Kom dan wel met regelmaat bij. |
8 | De geschiedenis bewijst dat ook kleine uitgeverijen mooie successen kunnen boeken: Boeli van Leeuwen is een Knipscheer-auteur die meetelt in Nederland, Erich Zielinski's prachtige roman De Engelenbron vond direct literaire erkenning en Cynthia Mc Leod werd bij Conserve een doorslaand succes. Bovendien zijn er ook altijd auteurs geweest die wel bij de grote uitgeverijen zaten - Albert Helman bij
|
| |
| |
| Nijgh & Van Ditmar, Cola Debrot bij De Bezige Bij, Diana Lebacs bij de belangrijke uitgeverij voor jeugdliteratuur Leopold - wat overigens natuurlijk nog geen garantie is voor ‘automatisch’ succes. De openheid bij de grote uitgeverijen naar Caraïbische auteurs is nu groter dan ooit - mede dankzij het jarenlang stug doorgaan van uitgeven door bijvoorbeeld In de Knipscheer. Zo zijn Tessa Leuwsha en Jules de Palm, Ellen Ombre en Denis Henriquez, en nog zeer recent Henna Goudzand, Marylin Simons en Aliefka Bijlsma terechtgekomen bij grote uitgeverijen. |
9 | Inderdaad zouden de grote festivals terughoudender moeten zijn om jong, aankomend talent voor de leeuwen te gooien, soms zelfs mensen die nog niet eens aan hun eerste boek toe zijn. Maar opvallend is wel dat de mindere goden het dankzij een opmerkelijke voordracht vaak veel beter doen dat de zogenaamde Grote Caraïbische Namen. En hoe je het ook wendt of keert; de constante aanwezigheid van Caraïbische auteurs op de festivals heeft zeker veel bijgedragen aan het bewustzijn dat er naast een cultuur van de Oost ook een cultuur van de West bestaat. |
10 | Zo 't het publiek in Nederland ooit is gaan dagen dat de koloniale geschiedenis van het Nederlandse rijk er misschien heel anders heeft uitgezien dan men lang dacht, dan is het nu. Er groeit ongetwijfeld een nieuwsgierigheid naar literaire teksten die die geschiedenis verbeelden, zoals ook het succes van een boek als De zwarte met het witte hart van Arthur Japin en Hoe duur was de suiker? van Cynthia Mc Leod laten zien. De tijd van politiek-propagandistische literatuur lijkt ook in de West voorbij. De generatie die na 2000 is opgestaan, thematiseert natuurlijk vaak het land van herkomst, maar de literaire flair, de durf waarmee dat gebeurt, dwingt vaak respect af. Twaalf jaar na de uitspraak over de ‘Luxemburgse literatuur’ schreef Peter Verstegen mij: ‘Heel veel dank voor het sturen van de bundel Guirlande van Roberto Ashetu [onbekend, maar Bernardo Ashetu kennen we wel - MvK]. We zullen er zeker vier of vijf gedichten uit plaatsen. Ook het gedicht van Jit Narain is interessant, maar heeft zij misschien nog wat meer? [Zeker had zij nog wat meer, zelfs al was zij dan ook al jarenlang een “hij” - MvK.] In Mama Sranan (wat een fraaie bloemlezing!) was ik erg getroffen door het gedicht “Jozefien” van A. Huits.’ Ook dat is een opmerkelijke uitspraak, want in Mama Sranan staan helemaal geen gedichten. Kortom: het is wennen voor het Nederlandse literaire establishment. Wat ertoe doet, is dat twaalf jaar na de ‘Luxemburgse literatuur’ De tweede ronde wél met een Caraïbisch nummer uitkwam. |
Ik heb hier de twee kanten van de medaille geschetst, om te laten zien waarmee de schrijvers van Suriname, de Antillen en Aruba worstelen, hoe hun literatuur in beweging is en ook hoe de beeldvorming daarover
| |
| |
in beweging is. Over al deze onderwerpen is nog veel meer te zeggen. Waaraan niet te tornen valt, is dat er altijd plaats is voor literatuur van bijzondere kwaliteit. Van mooie teksten zijn er nooit te veel. Daarom wil ik besluiten met een gedicht van Bernardo Ashetu, u weet: de prachtdichter die in 1962 debuteerde in de Antilliaanse Cahiers en die later nog 31 bundels schreef, maar daarvan nooit een gedicht meer heeft willen publiceren. De laatste jaren zijn in tijdschriften nog aardig wat gedichten uit de nalatenschap verschenen en in 2002 het bundeltje Marcel en andere gedichten. Maar eind 2007 verzorgde Gerrit Komrij een kleine bloemlezing uit zijn werk onder de titel Dat ik zong en al binnen een week verschenen juichende recensies in verschillende grote dagbladen. Komrij spreekt, en ziet: het recensentenvolk schiet wakker. Ashetu's gedicht is getiteid Indiaans:
trotse flamingo geslacht.
|
-
voetnoot1
- Deze tekst werd uitgesproken op 11 november 2007 in Amsterdam ter gelegenheid van de lancering van de Werkgroep Caraïbische Letteren van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. De werkgroep stelt zich ten doel ‘het initiëren en ondersteunen van activiteiten ter bevordering van de Caraïbische letteren, zowel in gedrukte als in gesproken vorm’. Wegens uitlandigheid van de voorzitter, mevr. mr. Lilian Gonçalves-Ho Kan You, werd het welkomstwoord uitgesproken door mevr. drs. Igma van Putte-de Windt. Ook prof. dr. Wim Rutgers (Universiteit van de Nederlandse Antillen, contactpersoon op Aruba van de Werkgroep) gaf een lezing. Daarna volgden literaire voordrachten van Denis Henriquez, Antoine de Kom en Diana Lebacs, die werden geïnterviewd door Lucia Nankoe. Het correspondentieadres van de Werkgroep is: Postbus 3432, 1001 AE Amsterdam.
|