| |
| |
| |
Onderzoek en debat
Suriname en de Nederlandse Taalunie
John Leefmans
Nog maar pas wees ik op de gevaren, bij het opstellen van Sranan-woordenlijsten, van het onvoldoende bewaken van de grens tussen Surinaams-Nederlands en Sranan, en maande om nooit twee soorten spelling (twee verschillende conventies dus) te mengen (Oso, 24/2), en nu word ik reeds geconfronteerd met soortgelijke problemen in omgekeerde richting. Waar gaat het om?
Vele decennia te laat is Suriname toegelaten tot de Nederlandse Taalunie. Naar aanleiding daarvan heeft men het in 1995 nodig geoordeeld om enkele woorden die typisch geacht worden voor het Surinaams-Nederlands, op te nemen in de Woordenlijst Nederlandse Taal (het ‘Groene Boekje’). Die lijst is nu mir nichts dir nichts met vijfhonderd dergelijke woorden uitgebreid. Het is niet duidelijk wie hierover de uiteindelijke beslissingen neemt, noch welke argumenten er gelden voor het opnemen van elk van deze woorden. Nu zijn zelfs engelen behoedzaam wanneer zij dit terrein betreden, omdat zij weten, dat Sranan-sprekers ook binnen eenzelfde gesprek voortdurend van code kunnen wisselen, en Nederlandse woorden door hun Sranan plegen te mengen. (Uiteraard gebeurt het omgekeerde al even frequent: een gesprek in het Surinaams-Nederlands is gewoonlijk gelardeerd met woorden uit het Sranan.)
Maar net zo min als Surinaams-Nederlandse woorden Sranan worden door ze te gebruiken in een Sranan-gesprek, zijn veelgeleende Sranan-woorden aan te merken als (Surinaams) Nederlands. Terzake vallen in de lijst woorden op als bakabana, bitawiwiri, blakaman, brasa, dansi, fransmanbirambi, hebi, kasmoni, Keti Koti, koto, Kromanti, kwasibita, makaperi, monkimonki, mofokoranti, moksimeti, obia, obiaman, pastifi, pina, Srananman, Sranantongo, tori, wasi, wisi. Men kan toch moeilijk in gemoede volhouden dat deze Sranan-woorden via een pennenstreek Nederlands worden?
In dit verband komt een tweede vraag om de hoek kijken: Welke spelling moet voor de aangebrachte woorden worden aangehouden in de Nederlandse woordenlijst?
Dit is met name van belang voor woorden die puur en onvervalst Sranan
| |
| |
zijn. In de tijd van de ‘Nederlandse’ spelling van het Sranan zou het antwoord eenvoudig zijn: apintie, bitawiwirie, bolletrie, brassa, fransmanbirambie, ghie, grietjebie, goejave, hibbie, herieherie, kankantrie, kasirie, kasmonie, kotomisie, kraukrau, Koermantijn, kwiekwie, makkapirrie (makkapeirie?), mofokorantie, moksiemetie, napie, obiah, padie, powies, swiepie, torie, Oajana, Warau, wassie, wientie, wiesie, et cetera.
Hoewel ik tegen de opname ben van vrijwel al deze woorden, meen ik wel dat er, zodra is beslist dat zij (voorzover nodig!) inderdaad worden opgenomen in de Woordenlijst Nederlandse Taal, een beredeneerde spelling hiervoor moet worden vastgesteld. Het vraagstuk is immers gecompliceerd geworden na 1986, toen een geheel andere spelling voor het Sranan werd voorgeschreven. Na 1986 is de vraag derhalve, of men in de taallijst deze jongste Sranan-spelling aan wil houden: apinti, boletri, brasa, fransmanbirambi, ghi, grikibi, guyave, (‘guave’ is noch vlees noch vis en dient te worden uitgespuugd), heriheri, (moet dit niet ‘her'heri’ zijn?) kankantri, kasiri, kasmoni, kotomisi, krawkraw, Kromanti, kwikwi, makaperi (‘makapeiri’?), mofokoranti, moksimeti, napi, obia, padi, powisi, swipi, tori, Wayana, Waraw, wasi, winti, wisi?
Maar deze spelling (een andere conventie) invoeren voor een aantal woorden in de Nederlandse woordenlijst, kan alleen maar tot verwarring en geheid tot een verkeerde uitspraak leiden. Maar war dan wel? Terugkeren naar een Nederlandse spelling voor deze woordenlijst?? Dit lijkt logisch. (Indien men deze woorden althans daadwerkelijk op zou willen nemen!)
Een derde probleem vormen leenwoorden uit een derde taal, die hun oorspronkelijke betekenis hebben behouden. Moeten die woorden nu (via het gebruik in het Surinaams-Nederlands) ook opgenomen worden in de Nederlandse woordenlijst? In dit kader vallen bijvoorbeeld te signaleren: charger (oplader), contest, cube-ijs (blokjes-ijs), fortnight, garimpeiro, guesthouse (logement), kaisoi, mall (winkelcentrum), microwave (magnetron), plane, ricecooker (rijstpan). Het valt niet in te zien waarom deze leenwoorden zo nodig en via deze route in het Nederlands geïncorporeerd zouden moeten worden.
Een vierde aspect: van oudsher zijn er in Suriname (tropische) vruchten waarvoor men in dat land reeds een goedhollandse naam had verzonnen. Eerst de laatste jaren ziet men deze vruchten ook op de Nederlandse markt, maar uit onwetendheid houdt de groenteman een met de import meegekomen vreemde naam aan. Zo ziet men hij de Nederlandse groenteboer ‘limoenen’ of ‘limoentjes’, maar nooit een lemmetje. Men ziet er ‘cashewnoten’, maar nooit kasjoenoten. Men ziet ‘mango’ en ‘ugly’, maar noch manje noch pompom. Zelfs kan men tegenwoordig ‘chirimoya’ vinden, maar geen kaneelvrucht. Men zou dus verwachten dat van Surinaamse zijde al deze woorden vast en zeker zouden worden aangemeld, maar helaas staat alleen lemmetje op de lijst.
| |
| |
Een vijfde probleem bestaat hierin dat een willekeurige spreker van het Surinaams-Nederlands zich er mogelijk niet van bewust is dat een bepaald woord dat hij als typisch Surinaams-Nederlands ziet, (reeds) een normaal en in dezelfde betekenis gebruikt Europees Nederlands woord is, - of dat het aangebrachte woord is samengesteld uit in Nederland (en Vlaanderen) bekende delen, waardoor de Surinaamse betekenis zich wel doet raden. Zo vallen in dit opzicht in de lijst op: airstrip, baksis (in het Nederlands: baksjisj), cassavebrood, filaria, giftshop, grondhuur, Hmdostaan, hindostaans, modeboek, modiste, nummerbewijs, onafhankelijkheidsdag, onderstand, padie, presidentsvrouwe, registratiebewijs, reuzenmiereneter, schuier, steenduif, stembusafspraak, tarantula, uitlandig, uitlandigheid, wonderblad, zijdens, zwagerin. Het vooraf raadplegen van een goed Nederlands woordenboek, had deze onzin op zijn minst voor een deel, kunnen voorkomen.
Een zesde aspect vormen de vele, vele Surinaamse afkortingen, die kennelijk, liefst aaneengeschreven, moeten worden opgenomen in de lijst, zoals BOG, ASFA, AMS, enzovoorts. Volgens de spellingsregels van het Nederlands, zouden de letters van deze afkortingen toch altijd door punten gescheiden moeten worden? Dan zal dat in een officiële woordenlijst ook aldus moeten zijn, - zelfs wanneer de Surinaamse pers gemakshalve en allesbehalve andragogisch, ‘BOG’ schrijft in plaats van ‘B.O.G.’. (In de lijst die ik mocht inzien, waren al deze afkortingen aaneengeschreven.)
Bovendien vielen op: ‘twk’ wat kennelijk gelijk staat aan wat ook in het Nederlandse Ambtenarees ‘terugwerkende kracht’ heet; ‘eto’ wat een bepaalde winkel is; ‘vp’ wat kennelijk niet de internationale afkorting is voor volti preste (bij muziek een waarschuwing dat men spoedig het blad om moet slaan), maar ‘vice-president’ moet betekenen, welk woord ook bij Van Dale bestaat, zij het als ‘V.P.’ afgekort.
Als zevende probleem dit: bij gebrek aan een gezaghebbend lichaam voor het Nederlands in Suriname (of gezaghebbende commentatoren) zal vaker dan in Nederland of in Vlaanderen een woord verkeerd worden vertaald uit het Engels, zeker wanneer er van de overheid geen correctie uitgaat. Een voorbeeld: schoolkinderen in de Europese landen van de Taalunie vertalen het Engelse ‘member-state’ wel eens als ‘lidland’ en worden dan gecorrigeerd en er op gewezen dat de juiste vertaling ‘lidstaat’ moet zijn. In Suriname gebruikt men kennelijk toch ‘lidland’. En moet dit onelegante, door Nederland eerst als foutieve vertaling afgewezen woord, nu dan via het Surinaams gebruik toch in de Woordenlijst opgenomen worden? Men hoeft nog geen purist of pedagoog te zijn om hiervan koude rillingen te krijgen.
Als achtste punt kan gelden: de eventueel verkeerde transcriptie van een leenwoord uit een niet-Westerse taal. Zo bijvoorbeeld het woord dat in de lijst voorkomt als ‘dal’. Aldus gespeld, zal de gemiddelde Europeaan dit woord met een korte a uitspreken, zoals in ‘het groene dal’, maar de
| |
| |
Hindostaan zegt iets dat in het Nederlands als ‘dahl’ of ‘daal’ weergegeven zou moeten worden. Hier is het probleem geschapen door de verkeerde transcriptie van de klank door de opsteller van de Surinaamse lijst.
Als negende kwestie noem ik dan nog dit stokpaard: het naar mijn mening lamlendig elkaar naschrijven door opeenvolgende geleerden van een apert onjuiste spelling bij een bepaald type woorden. Volgens de algemene regels van de huidige spelling van het Sranan (1986) zouden de bedoelde woorden als men consequent zou zijn, worden gespeld: ‘anyisa’ en ‘panyi’. Maar neen, bij het vaststellen van die spelling heeft men uit wanbegrip, speciaal voor deze woorden een uitzondering op de logica gemaakt, en voorgeschreven ‘angisa’ en ‘pangi’, terwijl een dergelijke spelling zich volstrekt tegen de normale uitspraak verzet, en de uitzondering geheel onnodig is. Hoe kan deze hardnekkige verwarring zijn ontstaan? Een notoir feit is dat het Nederlands in bepaalde perioden van zijn geschiedenis met graagte Franse woorden overnam. Dit leverde een relatief groot aantal (onderhand wel ingeburgerde) ‘franse’ woorden in het Nederlands op. Zo kreeg men ook woorden als armagnac, bagno, besogne, campagne, champagne, chignon, cocagne, cognac, compagnon, gesoigneerd, lorgnet, peignoir, pignon, seigneur, signaal, signaleren, signatuur, signeren, vignet, enzovoort.
En zie, in de lingua franca van Suriname werden de eerste Nederlandstalige deskundigen geconfronteerd met eenzelfde klank, die men toen dan ook met dezelfde symbolen heeft weergegeven bij het op schrift stellen van die taal (Nederlandse spelling!). Maar zoals het ook Nederlandse schoolkinderen vergaat (en dyslectici), moet een van de codificeerders van het Sranan de symbolen hebben verwisseld, en hebben geschreven ‘paNGi’ toen hij bedoelde ‘paGNi’ en ‘aNGisa’ toen hij bedoelde ‘aGNisa’. En sedertdien heeft iedere woordenlijstenmaker deze autoriteit maar nageschreven. Zelfs heeft men - met het onlogische ervan geconfronteerd, liever dan toegeven dat er een foutje was begaan - voor deze woorden een uitzondering op de spellingsregels van het Sranan geconstrueerd in 1986, (wat dus in twee opzichten onjuist is) - zodat men nu officieel in het Sranan opgescheept zit met ‘angisa’ en ‘pangi’. En nu wenst de Taalunie deze woorden, in die spelling, in de Nederlandse woordenlijst op te nemen? Waar is men toch mee bezig? Bij bangi en tangi kan men nog twijfelen, omdat deze woorden soms worden uitgesproken met de NG van de Engelse woorden fling en sing, maar evenmin als er twijfel bestaat in de nieuwe spelling van alanya, banya, bonyo, manya, monyo, panya, dient er twijfel te bestaan bij anyisa en panyi. Deze woorden spellen als zouden zij thuishoren in de reeks dringi, fringi, pingi, singi, tingi, tringi, (waarin de NG inderdaad de NG-klank van de Engelse woorden fling en sing vertegenwoordigt), leidt onherroepelijk en vooral onnodig, tot vergissingen.
Maar... in principe zie ik niet in, waarom de woorden panyi en anyisa, in
| |
| |
welke spelling dan ook, tot de Nederlandse woordenlijst zouden moeten behoren: het zijn Sranan-woorden.
Indien de Nederlandse Taalunie tot nog toe uit onverschilligheid, gebrek aan werkelijke interesse, of terwille van de lieve vrede, of vanuit een blind vertrouwen, of waarom dan ook, de woorden die van Surinaamse zijde werden aangeleverd klakkeloos overnam, wordt het tijd dat men enige werkwijze ontwerpt om althans de hierboven opgeworpen aspecten terdege te (laten) bestuderen, voordat men tot overname van die woorden overgaat.
| |
Surinaams-Nederlandse woorden in het Groene Boekje en in de Grote Van Dale; een lexicografische verkenning
J. van Donselaar
In oktober 2005 verschenen twee belangrijke lexicografische publicaties die ook voor de surinamistiek van betekenis zijn. Het gaat om de derde versie van de Woordenlijst Nederlandse Taal, alias het ‘Groene Boekje’, en de veertiende uitgave van Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal, alias de ‘Grote Van Dale’. Ze bevatten ieder een eigen selectie uit het deel van onze woordenschat dat als specifiek Surinaams aangemerkt kan worden, woorden dus waarin het Nederlands van (of uit) Suriname zich onderscheidt van het Nederlands in Europa.
In beide gevallen doen zich vragen voor die aan de hand van die boeken zelf niet of niet voldoende beantwoord kunnen worden, als daar zijn: hoe groot is de hier bedoelde selectie, welke criteria zijn voor de opname van een woord gebruikt, waar, wanneer en door wie is de selectie uitgevoerd, wat kan opgemerkt worden over het resultaat, welke instantie is verantwoordelijk voor de publicatie in de huidige vorm?
De hele en halve antwoorden op deze vragen in dit artikel berusten op analyse en beoordeling van betreffende documenten, op publicaties in de (populair) wetenschappelijke en de ‘gewone’ pers, op inlichtingen verkregen van rechtstreeks betrokkenen (casu quo niet geheime inside information), eigen ervaringen als zijdelings betrokkene en eigen onderzoek. Gezien de cruciale rol in dezen van de Nederlandse Taalunie ten aanzien van het ‘Groene Boekje’, moet nu eerst aandacht geschonken worden aan deze organisatie, in het bijzonder aan zijn relatie tot Suriname, en een in dit verband gehouden taalcongres.
| |
De Nederlandse Taalunie
Dat sedert 1980 de Nederlandse Taalunie bestaat is algemeen bekend, maar dat heeft, voor zover ik weer, van de kant van de surinamistiek nooit bijzondere aandacht gekregen. Wellicht heeft het verwarrende van de naam daartoe bijgedragen. Die naam kan namelijk suggereren
| |
| |
dat het gaat om ten Nederlandse unie die zich met taal bezig houdt. In werkelijkheid echter betreft het een unie van de Nederlandse en aanvankelijk de Belgische, later de Vlaamse regering ten behoeve van overleg, menings- en besluitvorming over hun gemeenschappelijke taal, het Nederlands. ‘Nederlandse’ hoort dus niet bij ‘unie’, maar bij ‘taal’. Vroege belangstelling uit Suriname, waar het Nederlands immers ook een (zelfs de enige) officiële taal is, zou dus te rechtvaardigen zijn geweest. Er waren sedert 1991 al wel enige contacten tussen de Taalunie en Suriname, maar die hadden voor de meeste, deels formeel deels informeel, betrokkenen niet de surinamistiek als bron van inspiratie. Concrete resultaten hebben ze tot 2003 niet opgeleverd. Ook pogingen van de Taalunie en het Surinaams Museum in 1994-1995 om mijn Woordenboek van het Surinaams-Nederlands naar Suriname te krijgen hadden geen succes, ondanks de al in 1989 verleende invoervergunning.
| |
De associatie overeenkomst en het taalcongres
In december 2003 sloten de Nederlandse Taalunie en de regering van Suriname een associatie-overeenkomst, die op 2 december 2004 in werking trad. Om dit laatste heuglijke feit een duidelijk kenbare aanzet te geven en luister bij te zetten organiseerde de Taalunie van 12 tot 14 januari 2005 een taalcongres in Paramaribo. Dit begon met enige toespraken en voordrachten van onder anderen de Surinaamse en Nederlandse ministers van Onderwijs. Daarop volgde van Surinaamse zijde de presentatie van een startnotitie, die het uitgangspunt vormde voor uitvoerige gedachtenwisselingen en discussies onder de titel ‘Het onderwijs in en van het Nederlands in Suriname’. Een beperkt verslag van dit alles is gepubliceerd in Nederlands in Suriname (het tijdschrift van de Surinaamse Vereniging van Neerlandici) van mei 2005, hier verder aangehaald als NinS. Een uitvoeriger verslag is te vinden op internet, www.taalunieversum/org./taalunie/Suriname. Ik baseer mij verder op NinS.
Eerst iets over de aard van het nieuwe samenwerkingsverband. Dat is door velen, ook in de media, veelal niet helemaal goed begrepen en uitgelegd, en dat duurt nog steeds voort, zelfs bij sommigen van de meest direct betrokkenen - ik schrijf dit in januari 2006. Het gaat om een overeenkomst die inhoudt, dat Suriname bij bepaalde werkzaamheden van de Taalunie betrokken kan worden. Suriname is niet ‘lid geworden van’ of ‘toegetreden tot’ de Taalunie. Ik citeer, om een idee te geven, enige fragmenten uit artikel 4: ‘De vertegenwoordiger van de Republiek Suriname volgt de vergaderingen van het Comité van Ministers [het hoogste orgaan] als waarnemer en kan door het Comité van Ministers worden uitgenodigd zitting te nemen in werkgroepen’. Het leek wel of van de sprekers aan het begin van het congres alleen de heer Sandriman, toen Surinaams minister van Onderwijs, duidelijk wist en besefte hoe de vork aan de steel stak. De Nederlandse minister, mevrouw Van der Hoeven,
| |
| |
daarentegen zei: ‘We vieren hier vandaag dat de Republiek Suriname officieel is toegevreden tot de Nederlandse Taalunie.’ Zo ook mevrouw Van den Bosch, de algemeen secretaris van de Taalunie: ‘Wat is de Taalunie? In de Nederlandse Taalunie voeren de Vlaamse, Nederlandse en Surinaamse overheid gezamenlijk beleid op het gebied van de Nederlandse taal, onderwijs en letteren.’ Opmerkelijk ook is een artikel in NinS, waarin een scribente stelt: Suriname is niet langer een koekoeksjong en we spreken voortaan niet meer over ‘Surinaams' Nederlands. Het land is nu volwaardig lid van de Nederlandse Taalunie.’
| |
Enige reacties
NRC Handelsblad meldde op 22 januari 2005, dat, een maand na de inwerkingtreding en een week na het congres, in de Nationale Assemblee van Suriname serieuze bezwaren tegen de overeenkomst naar voren waren gebracht - ‘liever het Engels als officiële taal’, ‘dat het gebruik van het Nederlands Suriname ophoudt in zijn ontwikkeling’, ‘taalimperialisme vanuit Nederland’ en iemand pleitte voor ‘een parlementair debat over de taalkwestie’. Dit lijkt erop te wijzen dat iets dergelijks er niet geweest is voor december 2003, ook niet voor december 2004.
Het taalcongres gaf in Paramaribo ook aanleiding tot een ‘taalbeleidsconferentie’ op 4 februari, onder het motto ‘Suriname in de N.T.U.: wat nu?’ (Zie NinS.) Organisator was de faculteit der Maatschappijwetenschappen van de universiteit; er waren 35 deelnemers. Hier werd (terecht) geconstateerd dat het niet voldoende is de aandacht te beperken tot het onderwijs in de Nederlandse taal, zoals op het congres leek te gebeuren. Er werd op deze conferentie gediscussieerd over de plaats van het Nederlands in het talige landschap van Suriname, van de regio en van de wereld, en de vraag waarmee Suriname in dezen het meest gediend zou zijn.
Uit Nederland werd hier ingebracht wat naar aanleiding van de overeenkomst ter sprake is geweest op een conferentie van het Instituut Nederlandse Antillen - Aruba -Suriname voor Onderzoek en Onderwijs (INAASOO) op 4 april 2005 in Den Haag, in het kader van het Samenwerkingsverband tussen de republiek Suriname en de gemeente Den Haag (SSDH).
| |
Het Groene Boekje - wat eraan vooraf ging
Er was kennelijk al lang te voren besloten, dat in de nieuwe versie van het ‘Groene Boekje’ plaats zou worden ingeruimd voor woorden uit het Surinaams-Nederlands. Ook stond op voorhand vast, dat het er maximaal vijfhonderd zouden zijn. Aangezien het werd samengesteld door het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL) in Leiden in opdracht van de Taalunie, zou je dit boekje dus kunnen beschouwen als het eerste tastbare product van de associatie-overeenkomst - ook de tegenwoordige Surinaamse minister van Onderwijs, Wolf, kreeg in Nederland een eerste
| |
| |
exemplaar. Wat is daar nu aan Surinaams-Nederlands in opgenomen en wat is daaraan voorafgegaan?
Al tijdens het taalcongres verstrekte de Taalunie aan de media in Suriname en in Nederland een lijst van 28 woorden, met hun vertaling in Europees Nederlands, die toen kandidaat stonden voor opname. Dat was wel even slikken. Vijf van deze woorden stonden er al in, twee waren ook Europees Nederlands, waarvan één in Suriname niet gebruikelijk, één was verkeerd gespeld en vijf hadden een verkeerde vertaling. Dat laatste was in zoverre niet erg, dat die vertaling er in het boekje toch niet bij zou komen te staan. Maar toch, wie waren hier aan het selecteren geweest en wat stond ons nog te wachten? Merkwaardig was ook dat er onder de congresdeelnemers al meer onrijp materiaal in omloop was dan de genoemde lijst. Minister Van der Hoeven dacht aan de hand van haar informatie te kunnen stellen: ‘Dan weten ook de bakra's dat een boulanger behalve een bakker in Frankrijk ook een ander woord voor aubergine is, en dat je van een dansmeestertje [soort vogeltje] misschien wel dansen leert, maar dat het geen gewone dansleraar is’. Aldus NinS. Zij scheen dus te denken dat het ‘Groene Boekje’ van de Surinaams-Nederlandse woorden wel een vertaling zou geven. Terzijde: Dat vogeltje dankt zijn Surinaamse naam aan de overeenkomst van zijn bewegingen met die van een marionet.
Dan was er een ‘open brief’ aan de Taalunie via De Ware Tijd van 12 januari, geschreven door ene zich noemende ‘Badmaas’. Het als representatief Surinaams-Nederlands en grappig bedoelde stuk werd in mei in NinS overgenomen. Waarom? De Surinaams-Nederlandse elementen erin zijn gemarkeerd, en wat blijkt? In 22 gevallen is dat correct, in vier gevallen is dat nagelaten. Bieb (als afkorting voor bibliotheek?), kouwekak, vreselijk, verschrikkelijk, slippers en koeterwaals zouden Surinaams-Nederlands zijn. Hoe komt het dat deskundige Surinamers hun eigen Nederlands zo (laten) presenteren en analyseren in een vaktijdschrift?
Na het congres is krachtig en met succes aan de woorden doorgewerkt, als omschreven door de verantwoordelijke projectleider namens het INL in het ‘Groene Boekje’ (p. 122-123): ‘Voor de selectie van de Surinaams-Nederlandse woordenschat werd een beroep gedaan op verschillende Surinaamse experts; de geselecteerde lijst hebben we vervolgens getoetst aan krantenedities en ander materiaal dat beschikbaar is op internet’, en op p. 5 staat dat die woorden courant moesten zijn. Mij werd mecgedeeld, dat met ‘krantenedities’ De Ware Tijd bedoeld wordt en dat de toetsing vooral betrekking had op frequentie van voorkomen.
De omschrijving hierboven lijkt te kunnen betekenen dat de ongeveer 350 Surinaams-Nederlandse woorden die al stonden op de cd-rom van de vorige (de dertiende, van 1999) uitgave van de ‘Grote Van Dale’ ook bekeken zouden kunnen zijn. Verder kan er hier op gewezen worden, dat de bedoelde Surinaamse experts ook de beschikking hadden over twee al bestaande woordenboeken van het Surinaams-Nederlands, namelijk het
| |
| |
mijne (1989, zie hiervoor), met ongeveer 4200 gangbare woorden, en het gespecialiseerde van De Bies (1996), met ongeveer duizend woorden. Vermelding verdient ook, dat de Taalunie in deze fase vier lijsten met in Nederland verzamelde woorden naar Suriname heeft gestuurd.
Tenslotte: een bevinding van de onderzoekers, die hen pas in een laat stadium deed besluiten tot een voor dat moment belangrijke ingreep, betrof de spelling van leenwoorden uit het Sranan. Men besloot deze woorden, voor zover in het Sranan geschreven met u voor de Nederlandse oe-klank en ook de meeste met ty voor de Nederlandse tj-klank, buiten beschouwing te laten. Hierover meer in een aparte paragraaf verderop.
| |
Het Groene Boekje zelf
Op zaterdagmorgen 5 november 2005 verzorgde Hans Heestermans, ooit een van de hoofdredacteuren van ‘Van Dale’, op Radio 4 het muziekprogramma ‘Een goede morgen’. Hij viel met de deur in huis door te zeggen dat hij, om zijn verdriet (jawel) over het ‘Groene Boekje’ te stillen, troost zocht bij de prachtige stem van zijn favoriete zangeres, Maria Callas, die hij toen ook meteen liet horen. Dit was wellicht de meest krasse onder de voornamelijk negatieve reacties op het nieuwe boekje, bij zowel deskundigen, als de schrijvende pers, als het gewone publiek. Zie bijvoorbeeld de artikelen van Daniëls en van de eigen redactie in Onze Taal (november 2005). Een redactioneel artikel in NRC Handelsblad voegde met betrekking tot de taalpolitiek de betrokken overheden zelfs toe: ‘Hoed u voor daadkracht, en behoed de taal voor de Taalunie’. Maar al die kritiek had bijna alleen betrekking op de nieuwe spelling, in ruime zin. Geen woord over het hier vrijwel nieuwe Surinaams-Nederlandse element. Dat had toch sowieso aandacht verdiend, te meer omdat het ook enige harde noten te kraken geeft.
Dat we voor de formele verantwoording van het boekje, als fenomeen, namens de Taalunie (de opdrachtgever) twee Nederlandse en twee Vlaamse handtekeningen aantreffen, geeft een afspiegeling van de verhoudingen zoals die nu vorm hebben gekregen; of die zo zullen blijven moeten we afwachten. Deze keer zat het boekje al in de molen nog voordat de overeenkomst van kracht werd. Voor de verantwoording van de inhoud en de wijze waarop deze tot stand gekomen is tekenen professor Van Sterkenburg en dr. Beeken van het INL (de opdrachtnemer).
Volgens een via de Taalunie beschikbaar gekomen lijst zijn er als nieuw 428 Surinaams-Nederlandse woorden opgenomen - het boekje zelf spreekt van bijna vijfhonderd. Inmiddels is mij gebleken, dat enkele daarvan later weer zijn afgevallen en andere zijn toegevoegd. Hoe dan ook, het is een klein deel van het totale aantal (mij) bekende, momenteel gebruikte en inmiddels ook lexicografisch gedocumenteerde Surinaams-Nederlandse woorden, naar schatting 4000 à 4500. Het hangt ervan af welke je meetelt van de vele, qua uitspraak (vrijwel) onveranderde
| |
| |
woorden uit het Sranan. Er was dus nog voorraad genoeg geweest om de vijfhonderd vol te maken.
Niettemin, als je dan kijkt hoe die lijst is uitgevallen, kun je na alle voorafgaande onduidelijkheid en verwarring toch een zucht van verlichting slaken, als je tenminste niet meteen gespitst hem op bedenkelijkheden. The proof of the pudding is in the eating. Al is het een vage uitspraak: de lijst spreekt aan, toont authentiek, en doet het kandidatenlijstje vergeten. Hij wemelt van de ‘gewone’ woorden, van welke iedere kenner zal zeggen ‘Ja, dat is echt typisch Surinaams-Nederlands.’ Er zit van alles bij; enige voorbeelden van huisraad en keukengerei: hobbelstoel, tafeldoek, gasbom, ricecooker; van gereedschappen: houwer, pleier; van kledingstukken: koto, orni, slaapjurk; van etenswaar en dranken: cassavebrood, dal, heriheri, dram, orgeade; van ‘kindschap’: schelprits, visgat, trens; van cultuur: bazuinkoor, dansi, suripop, boekenbank; van dieren: monkimonki, grietjebie, doks, mampier: van planten: lokus, awara, beschuitgras, bitawiwiri; enzovoort.
Opvallend is het nogal grote aantal woorden en namen en hun afkortingen ontleend aan het staatsbestel, alsmede afkortingen van andere instituties, samen 64. Dit doet vermoeden dat niet alleen taaldeskundigen, maar ook ambtenaren een vinger in de pap hebben gehad. Wellicht is het begrijpelijke streven geweest het boekje meteen maar zo goed mogelijk bruikbaar te maken voor de eigen landsdienaren. Het is jammer, dat de functie van het boekje als spellingwijzer bij deze eerste selectie niet beter tot zijn recht is gekomen. Er zijn vele woorden opgenomen van welke de schrijfwijze geen probleem kan zijn, maar niet opgenomen zijn, bijvoorbeeld: madame jeannette, leysboon, frita, clutchen, red snapper, kana, sapotille-orchidee, pailletketi en quaker oats. Trouwens, taalunie ontbreekt ook.
Dan enige van die bedenkelijkheden. Willekeur lijkt aan de orde als moksi-alesi niet opgenomen is, maar moksimeti wel, terwijl het eerste tot het meest algemene volksvoedsel hoort en het tweede doorgaans buitenshuis gegeten wordt. Mauritiuspalm is een boekenwoord voor wat gewoon morisi heet. Cellulair staat erin, maar de burger noemt zijn mobieltje meestal kortweg cell. Verder: kwatta-aap is een pleonasme, bosyaws is niet een meervoud, lemmetjeboom zal wel vergissing zijn, maar wat is een winti-ensemble?
Een echte uitglijder is handknie. Dat vond minister Wolf het ergste woord van het jaar 2005, en terecht. Het bestaat nier. ‘In Suriname gebruiken wij het woord elleboog’, zegt hij regen de redactie van Onze Taal (74: 341). Ook hoopt hij, dat er ‘volgende keer alleen meer afstemming is over de selectie van de [Surinaams-Nederlandse] woorden’. Wat bedoelt hij hier precies?
Een aantal namen van districtsbewoners lijkt bij deze gelegenheid te zijn bedacht: Brokopondonees, Sipaliwinees, Wanicaan en eigenlijk ook Pa-
| |
| |
ramariboër. Verder zou je kunnen denken dat er in Suriname vechtlustige lieden zijn, knokkers, die evenwel niet verder gaan dan het uitdelen van porren - porknokkers dus. Het doet denken aan het krijk der Frannen (Ewoud Sanders in NRC Handelsblad).
| |
Lenen en spellen
Het ‘Groene Boekje’ behandelt onder het hoofdstuk ‘Beginselen van de Nederlandse spelling’ de spelling van leenwoorden geheel vrijblijvend, dat wil zeggen zonder iets voor te schrijven of aan te bevelen, maar door de feitelijke situatie bij het Nederlands van Europa als volgt te beschrijven: ‘Woorden die we uit andere talen overnemen, schrijven we aanvankelijk in de uitheemse spelling, maar naarmate een woord zich aanpast aan het Nederlandse taalsysteem, wordt ook de schrijfwijze vernederlandst’. En dat wordt dan nog in dezelfde alinea herroepen ten aanzien de Engelse woorden.
Dat betekent, dat men in Suriname onder meer moet uitmaken welke zuivere Sranan (en andere vreemde) woorden die in een Nederlandse context (vrijwel) met dezelfde uitspraak gebruikt worden, beschouwd moeten worden als behorend tot het Surinaams-Nederlands, en hoe je die dan moet spellen. Dat is dus in zoverre al gebeurd dat de woorden van de lijst in het ‘Groene Boekje’ staan. We weten echter nog niet wat er gebeuren zal met de vele die er niet in staan. En wat hun spelling betreft, ik heb in de lijst maar één vernederlandsing aangetroffen, namelijk pireng.
Hoe het ook zij, het lijkt me een interessante, maar buitengewoon moeilijke opgave een juist onderscheid te blijven maken tussen twee talen, hier het Sranan en het Surinaams-Nederlands, die door velen van hun sprekers permanent worden onderworpen aan codewisseling en codevermenging, oftewel door elkaar worden gebruikt.
En dan moet die uloe-kwestie, hiervoor al genoemd - ik beperk me verder tot deze - nog opgelost worden. Kennelijk stuit het onveranderd laten van woorden als markusa, kupari, sabaku, Buru en dergelijke op problemen, hoewel de huidige generatie van Surinaamse schrijvers dat zo toch niet lijkt te voelen. Als ik een Surinamer was, zou ik hierover bezorgd zijn. Zoals het er nu uitziet, hangt de Surinaamse schooljeugd nog steeds boven het hoofd ooit te zullen moeten lezen (ik citeer mezelf uit de Weekkrant Suriname, 1989): ‘Moeder koopt onder de markt kubi, snoek, sukwa, soepgroente, kumbu, groene bananen, markusa, meloen, pun, zoete patatten, kukalesi, koekjes, zuurgoed van augurk en kroepoek (of krupuk?). Wat zullen we smullen!’
| |
De Grote Van Dale
Tot en met de twaalfde uitgave (1992) was in de ‘Grote Van Dale’ het aantal woorden uit Suriname of ‘West-Indië’ klein en niet duidelijk traceerbaar. Daar kwam een eind aan met de dertiende uitgave (1999). De
| |
| |
redactie vroeg mij toen dit bestand te beoordelen, te verbeteren en op te nemen in een nieuwe selectie van Surinaams-Nederlandse woorden. Deze selectie diende gericht te zijn op de Nederlandse gebruikers van het woordenboek en daarom beperkt te blijven tot woorden waarmee dezen toentertijd in het dagelijks leven in aanraking zouden kunnen komen, ook bij het lezen van romans en dergelijke uit of over Suriname. Enkele andere, als bijzonder karakteristiek voor het Surinaams-Nederlands geachte woorden mochten eventueel toegevoegd worden. Voor de spelling moest per woord gekozen worden voor de het meest aangetroffene.
Ik heb toen waar het de literatuur betrof als maatstaf voor opname genomen, dat een woord in minstens drie verschillende boeken van drie verschillende Surinaamse auteurs uit de naoorlogse periode gebruikt werd. Verder zocht en vond ik materiaal in Nederland, in het bijzonder in de Weekkrant Suriname, bij Surinaamse marktkooplieden, winkeliers (waaronder juweliers) en restaurants. Mijn voorstel tenslotte was om de hele aldus verkregen collectie op te nemen, bestaande uit 408 uitsluitend Surinaams-Nederlandse woorden en andere Nederlandse woorden met een specifiek Surinaamse betekenis. Ik maakte daarbij onderscheid tussen woorden die alleen in Suriname gebruikt werden en andere die dankzij de komst van Surinamers ook in Nederland hun intrede hadden gedaan. Van deze 408 woorden werden er door de redactie 346 uitgekozen om opgenomen te worden, waaronder er 29 een verkeerde omschrijving kregen. De redactie volstond ermee de aandacht op het voorgaande te vestigen door in het voorwerk mede te delen: ‘Speciale aandacht is besteed aan de eigen lexicale kenmerken van het Surinaams-Nederlands’. De woorden van deze categorie werden voorzien van een label, ‘Sur.’, dat omschreven werd als ‘(afkomstig uit) Surinaams-Nederlands’. Het onderscheid tussen wel of niet ook voorkomend in Nederland werd terzijde gelaten. De spelling van de leenwoorden was, overeenkomstig de opdracht en mijn bevindingen, nogal vernederlandst, althans als die term hier toepasbaar geacht kan worden. De meeste Surinamers, ook schrijvers, schreven, voordat het Sranan zijn officiële spelling kreeg, onbekommerd markoesa, enzovoort.
In de nieuwe uitgave van ‘Van Dale’ wordt geen gewag gemaakt van het Surinaams-Nederlandse element en ook Ton den Boon, een van de hoofdredacteuren, besteedt er in een interview geen aandacht aan (Grezel 2005). Er zijn enige Surinaams-Nederlandse woorden toegevoegd, het label en de betekenis daarvan zijn hetzelfde gebleven.
Wat de spelling betreft was ‘Van Dale’ al akkoord gegaan met die van de Taalunie in het ‘Groene Boekje’ (Walters 2005), dus niet meer awarra en kwiekwie, maar amara en kwikwi. Aangezien er niet over alle spellingvragen al een besluit genomen was, kon de redactie van Van Dale vrijelijk zijn eigen keuze maken in onder meer de u/oe-kwestie. Het is bij markoesa en 22 soortgelijke gevallen oe gebleven of geworden. Wel- | |
| |
licht was dat mede met het oog op de eigen doelgroep, de Nederlandse gebruikers.
Uit al het voorgaande mag blijken, dat bij de ‘Grote Van Dale’, evenals bij het ‘Groene Boekje’, de gebruikers in het ongewisse worden gelaten over de gevolgde selectieprocedure ten aanzien van het Surinaams-Nederlands. Wie, Surinamer of Nederlander, een woord uit de Surinaams-Nederlandse woordenschat zoekt en het niet aantreft, kan niet weten wat daarvan de oorzaak of de achtergrond is. Er kunnen dan vragen opkomen als: is het woord dan wellicht door de lexicografen over het hoofd gezien, is het niet courant, mag het niet als Surinaams-Nederlands beschouwd worden, valt het buiten de opzet van het boek, behoor ik niet tot de doelgroep?
Dit artikel is het resultaat van wat ik een ‘verkenning’ genoemd heb, te weten naar het verleden en heden van het onderwerp genoemd in de titel. Wat de toekomst brengen zal, mede door toedoen van de Nederlandse Taalunie, is een belangwekkende vraag. Er zijn activiteiten en plannen, maar die liggen voor nu buiten mijn bestek.
| |
Literatuur
Bies, R. de, 1996
Woordenlijst Surinaams-Nederlands; Vijftien jaar administratietaal van de Republiek Suriname. Paramaribo: Universiteit van Suriname. |
Daniëls, W., 2005
‘De kunst van het aanmodderen; Het nieuwe Groene Boekje.’ Onze Taal 74: 298-301. |
Donselaar, J. van, 1989
‘Klari-kaba-finished.’ Weekkrant Suriname, 28 april. |
Donselaar. J. van, 1989
Woordenboek van het Surinaams-Nederlands. Muiderberg: Dick Coutinho. [Orig. 1976.] |
Grezel, J.E., 2005
‘We stellen inburgeringseisen aan nieuwe Nederlandse woorden; Interview met Ton den Boon, hoofdredacteur van Van Dale.’ Onze Taal 74: 292-295. |
Nederlandse Taalunie, 2003
Associatieovereenkomst tussen de Nederlandse Taalunie en de Republiek Suriname. Ambtelijk document; tekst 4 pp., toelichting 4 pp. |
Redactie Onze Taal, 2005
‘Gemor over het nieuwe Groene Boekje.’ Onze Taal 74: 322. |
Redactie Onze Taal, 2005
‘Taaljaar 2005; Meningen van bekende taalgebruikers.’ Onze Taal 74: 340-341. |
| |
| |
Stichting Volkslectuur Suriname, 1995
Woordenlijst/wordlist Sranan-Nederlands, Nederlands-Sranan, English-Sranan. Paramaribo: Vaco. |
Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal, 1999
Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal. Utrecht & Antwerpen: Van Dale Lexicografie. [13e uitgave.] |
Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal, 2005
Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal. Utrecht & Antwerpen: Van Dale Lexicografie. [14e uitgave.] |
Walters, D., 2005
‘Als ze maar niet “hij bedoeld” schrijven.’ NRC Handelsblad 17/18 december. |
Woordenlijst Nederlandse Taal, 2005
Woordenlijst Nederlandse Taal. Tielt: Lannoo Uitgeverij & Den Haag; Sdu. |
|
|