OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 25
(2006)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |||||||
Hans Ramsoedh en Wim Hoogbergen
| |||||||
De relatie Nederland-Suriname sinds 2000De discussie over de toekomstige relatie tussen Suriname en Nederland kwam in januari 2003 in een stroomversnelling door de publicatie van een evaluatierapport over de besteding van de Nederlandse ontwikkelingshulp in Suriname tussen 1975 en 2000.Ga naar voetnoot2 Dit rapport was het resultaat van een besluit in oktober 2000 van de Nederlandse minister voor Ontwikkelingshulp (Herfkens) en haar Surinaamse collega van Planning en Ontwikkelingssamenwerking - PLOS - (Raghoebarsing) om de Surinaams-Nederlandse hulprelatie tussen 1975 en 2000 gezamenlijk te evalueren om zodoende lessen uit het verleden te trekken. Het rapport kreeg als titel mee Een belaste relatie waarmee de beide auteurs, Dirk Kruijt en Marion Maks, de ‘dikwijls ongedefinieerde, soms stroeve en meestal moeilijke politieke en hulprelatie’ aanduidden. De publicatie ervan had heel wat voeten in de aarde en de emoties van Surinaamse zijde laaiden hoog op. Van Nederlandse zijde werd geklaagd dat Suriname de openbaarmaking van de studie twee jaar lang ophield, omdat president Venetiaan enkele door zijn minister gecontracteerde adviseurs wraakte en bij het uitbrengen van de tussenrapporten kritische conclusies onwenselijk achtte. De Surinaamse regering stelde daarop voor de kritische pas- | |||||||
[pagina 7]
| |||||||
sages uit het rapport te schrappen en even leek het erop alsof het rapport in een gekuiste versie zou uitkomen. De Tweede Kamer eiste echter zowel het afgezwakte als het oorspronkelijke rapport en kreeg haar zin. In het gekuiste rapport, bewerkt door Hans Lim A Po op verzoek van beide regeringen, was de meest pikante empirische bewijsvoering met ongeveer 25 pagina's bekort, maar was de essentie niet aangetast. Desondanks distantieerde de Surinaamse overheid zich ook van deze versie, zelfs nadat die door een gemengde commissie van zes politici en deskundigen zin voor zin was gescreend. Ondanks de gezamenlijke Surinaamse en Nederlandse verantwoordelijkheid voor alle versies liet president Venetiaan zich bij voorbaat laatdunkend hierover uit: ‘Wanneer er voldoende tijd en geld beschikbaar is, zullen we ons eigen Surinaams rapport maken’.Ga naar voetnoot3 De Surinaamse minister Raghoebarsing trok zelfs de integriteit van een van de auteurs in twijfel: ‘Kruijt heeft de Nederlandse politiek papieren in handen willen geven die Nederland zouden moeten verschonen van fouten in de ontwikkelingsrelatie met Suriname’.Ga naar voetnoot4 Voor wie de ontwikkelingen in Suriname en de Surinaams-Nederlandse betrekkingen volgt zijn de conclusies in dit rapport niet eens schokkend te noemen: de balans van een kwart eeuw besteding van de Nederlandse ontwikkelingsgelden in Suriname is zeer negatief. Schuldgevoel en opportunisme tekenden jarenlang de onderhandelingen over de besteding van het ontwikkelingsgeld, de relatie werd bepaald door te veel emotie en te weinig zakelijkheid en de Surinaamse bestuurscultuur hangt te veel aan elkaar van patronage en cliëntelisme. Hierover schreven Kruijt en Maks: ‘De Nederlandse hulp aan Suriname heeft lange tijd geleken op een vorm van interstatelijke alimentatie ter gelegenheid van de ontbinding van de koninkrijksband tussen Nederland en Suriname. Wrok en wantrouwen, stroefheid en starheid van de omgangsvormen hebben de ontwikkelingsrelatie lange tijd beheerst. Nederlandse onderhandelaars hebben de neiging op te treden als “lamme goedzakken” die ten opzichte van hun Surinaamse tegenspelers slappe knieën krijgen en naar aanleiding van onzakelijke argumenten overstag gaan’. In hun rapport pleitten de auteurs ervoor de relaties tussen beide landen te verzakelijken en voor een beëindiging van de onduidelijke, belaste ontwikkelingsrelatie waarin emotionele en onzakelijke motieven en verwachtingen de kwaliteit van de hulp wazig maken en dit alles in een mist van verwijt en rancune. In de Nationale Assemblee was het rapport niet of nauwelijks onderwerp van een serieus debat. De relatie met Nederland is in de Surinaamse politieke praktijk het enige punt waarbij coalitie en oppositie één lijn trekken. Veel Assembleeleden lieten hun emoties dan ook de vrije loop. | |||||||
[pagina 8]
| |||||||
‘We zijn het spuugzat’, zo vatte NF-fractieleider Otmar Rodgers de gevoelens samen in de Assemblee. ‘Vrijpostig, brutaal, onbehoorlijk en ongegeneerd’ waren de woorden van het Assembleelid Arnold Kruisland (NPS-NF) over de kritiek op Suriname in dit rapport.Ga naar voetnoot5 Dat de emoties in Suriname altijd hoog oplopen als het gaat om de relatie met Nederland verbaast nauwelijks aangezien veel politici rondom president Venetiaan nog uit 1975 stammen. Voor hen is pragmatisme in de Surinaams-Nederlandse relaties nog steeds een stap te ver. In Nederland heeft inmiddels een generatiewisseling plaatsgevonden en de hoofdrolspelers van toen (Pronk, Den Uyl, Van Mierlo, De Gaay Fortman) zijn inmiddels van het politieke toneel verdwenen, doordat zij overleden zijn of afscheid hebben genomen van de politiek. In Suriname is men politicus voor het leven. Emoties zullen hun stempel op de Surinaams-Nederlandse relaties blijven drukken zolang in Suriname geen generatiewisseling onder politici heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding van het rapport Een belaste relatie presenteerde de Nederlandse regering in juni 2004 haar eerste beleidsnotitie met betrekking tot Suriname sinds 1975: Een rijke relatie. Hierin koos de Nederlandse regering voor een zakelijke, maar betrokken opstelling en het afzien van het automatisme van het ter beschikking stellen van onuitputtelijke hoeveelheden geld aan Suriname. Tevens werd als uitgangspunt geformuleerd dat de huidige ontwikkelingssamenwerking binnen vijf jaar afgebouwd moest worden. Het Kamerdebat in april 2005 over Een rijke relatie was het voorlopige sluitstuk van de discussie over de Surinaams-Nederlandse betrekkingen. Kamerbreed werd gepleit voor een zakelijke, maar betrokken relatie en minder emotie in de onderlinge verhoudingen. Regeringspartijen, oppositie en de verantwoordelijke bewindslieden (ministers Bot van Buitenlandse Zaken en Van Ardenne van Ontwikkelingssamenwerking) waren het eens dat het in de toekomst anders moest, dan het de afgelopen dertig jaar gegaan was. Het VVD-kamerlid Van Baalen pleitte in een ingezonden stuk in De Volkskrant in april 2005 voor ‘Ont-pronkte banden’ tussen Nederland en Suriname.Ga naar voetnoot6 | |||||||
Recente sociaal-economische ontwikkelingenDe regering-Wijdenbosch (1996-2000) stortte Suriname in de grootste economische crisis in de geschiedenis van het land. Deze regering gaf ongebreideld geld uit. Het begrotingstekort werd volledig monetair gefinancierd met als gevolg een torenhoge inflatie, het omhoog jagen van de wisselkoers, de stagnatie van de economische groei, een forse toename van het financieringstekort en zelfs de verkoop van het goud van de Centrale | |||||||
[pagina 9]
| |||||||
Bank. De regering-Wijdenbosch kreeg van het IMF terecht een brevet van onvermogen om leiding te geven aan het land. In mei 1999 gingen naar schatting tussen de vijftig en zeventigduizend mensen (getypeerd als de ‘mars der dwaze burgers’) de straat op om te protesteren tegen het wanbeleid van deze regering. De ontevredenheid over de regering was vooral het gevolg van berichten over grootschalige corruptie. Geruchten daarover zwollen aan tot een publiek schandaal. (Later, tijdens de regeringsperiode Venctiaan II - 2000-2005 - zouden twee centrale personen uit de ploeg Wijdenbosch, namelijk de president van de Centrale Bank, Henk Goedschalk, en minister Errol Alibux veroordeeld worden wegens verregaande corruptie en zelfverrijking). Ten einde raad schreef de president vervroegde verkiezingen uit, die ditmaal door de Frontpartijen werden gewonnen. Het Nieuw Front, dit keer een coalitieregering van de NPS, de VHP, de Pertajah Luhur en de kleine vakbondspartij SPA, kreeg in het Surinaamse parlement 37 van de 51 stemmen en Venetiaan kreeg al bij de verkiezing in de Nationale Assemblee de noodzakelijke tweederde meerderheid. In sociaal-economisch opzicht kroop Suriname na 2000 langzaam uit een diep dal. De regering-Venetiaan II bracht weer economische en monetaire stabiliteit, op zich een opmerkelijke prestatie mede gezien tegen de achtergrond van de failliete boedel die de nieuwe regering overnam. De afgelopen jaren kenden een economische groei van vijf procent en de regering introduceerde met succes een nieuwe munt: 1000 Surinaamse guldens werden één Surinaamse dollar. Sinds zijn introductie bleef deze dollar redelijk stabiel. Het begrotingstekort ligt nu onder de drie procent en de inflatie beneden de tien. Op sociaal, juridisch en ook politiek vlak is deze regering echter in de ogen van velen tekort geschoten. Bij de verkiezingen had het Nieuw Front beloofd het corrupte en verouderde politieke systeem aan te zullen pakken en de grondwet te hervormen, maar eenmaal aan de macht werd van die hervormingen weinig meer vernomen. Wie de regeringsverklaring uit 2000 erop naleest, zal het opvallen dat heel wat voornemens met zijn gerealiseerd. De sanering van het overheidsapparaat is op de lange baan geschoven, de belofte om van corruptie verdachte personen uit de regeringsperiode Wijdenbosch te vervolgen is (op Goedschalk en Alibux na) nauwelijks aangepakt en van armoede- en criminaliteitsbestrijding is niet veel terechtgekomen. Ook zijn er nog problemen bij de rechterlijke macht, in het onderwijs en de gezondheidszorg die nauwelijks zijn aangepakt. Daarnaast kreeg Venetiaan aan het einde van zijn regeerperiode (2005) te maken met corruptieschandalen op de ministeries van Landbouw, en Openbare Werken en Verkeer. Tegen de minister van Openbare Werken is een strafrechtelijke procedure gestart. Ook had Venetiaan in 2000 toegezegd dat de personen die bij de 8-decembermoorden betrokken waren geweest zich voor het gerechtelijk hof zouden moeten verantwoorden. Het juridische vooronderzoek werd in 2003 met veel bombarie gestart en vele getuigenissen werden vastgelegd, | |||||||
[pagina 10]
| |||||||
maar meer dan twee jaar later is nog steeds onduidelijk wanneer het proces gaat beginnen. Ook de moorden in Moiwana in 1986, door het leger gepleegd in de Binnenlandse Oorlog tegen het Junglecommando, zijn nooit officieel onderzocht; ook niet nadat de militairen teruggekeerd waren in hun kazernes. Politie-inspecteur Herman Gooding startte in 1989 een onderzoek, maar Gooding, die behalve Moiwana ook drugszaken onderzocht, werd in augustus 1990 aan de Waterkant doodgeschoten na een onderhoud met de leiding van de Militaire Politie. In 1995 nam de Nationale Assemblee een motie aan om onderzoek te doen naar die gebeurtenissen, maar kort daarna belandde het Nieuw Front in de oppositie en de regering-Wijdenbosch, met Bouterse als belangrijke man op de achtergrond, had al helemaal geen zin in een onderzoek. In 1997 brachten de nabestaanden hun zaak naar het Inter Amerikaanse Hof voor Mensenrechten. In 2002 bevond de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens Suriname schuldig aan schending van het Amerikaanse Mensenrechtenverdrag en de Amerikaanse Declaratie op het gebied van de Rechten en Plichten van de Mens. In augustus 2005 veroordeelde het Hof de staat Suriname tot een betaling van bijna drie miljoen (US) dollar. De Surinaamse overheid moet aan elk van de 130 overlevenden van de moordpartij een schadevergoeding van 13.000 US dollar betalen. Daarnaast moet zij 1,2 miljoen US dollar investeren in een fonds voor gezondheidszorg, huisvesting en onderwijs in het dorp. Bovendien moet justitie in Suriname alsnog de daders opsporen en berechten. In december 2004 onthulden de nabestaanden op de plaats van het vroegere Moiwana een herdenkingsmonument Fu Memre Moiwana. Voor het eerst kwam een minister naar een bijeenkomst van de nabestaanden (Hoogbergen & Kruijt 2005: 267-268). | |||||||
De verkiezingen van mei 2005In de aanloop naar de verkiezingen van mei 2005 kreeg de regering-Venetiaan indirect steun vanuit Nederland toen minister Van Ardenne van Ontwikkelingssamenwerking in april 2005 bij een debat refererend aan de sociaal-economische ontwikkelingen in Suriname tussen 2000 en 2005 sprak van het ‘Surinaamse wonder’. Zij duidde toen de Surinaamse minister van Financiën (Hildenberg) en de directeur van de Centrale Bank van Suriname (Telting) aan als het ‘gouden koppel’ van Suriname. Het eerdergenoemde VVD-kamerlid Van Baalen haalde in een ingezonden stuk in De Volkskrant in april 2005 het oude idee van een gemenebestrelatie tussen Nederland en Suriname weer van stal.Ga naar voetnoot7 | |||||||
[pagina 11]
| |||||||
Uiteraard wilden de Nederlandse politici met hun openlijk uitgesproken steun voor de Nieuw Front regering het stemgedrag van de Surinaamse kiezers beïnvloeden. Lange tijd hield de Nederlandse regering serieus rekening met een eventueel presidentschap van Wijdenbosch, op een zelfde wijze als in 1996 was gebeurd. De tweede Kamerdelegatie die in februari 2005 een bezoek bracht aan Suriname had buiten het officiële programma om een informeel onderhoud met hem en de oud-president was ook een van de genodigden op de receptie ter gelegenheid van Koninginnedag op de Nederlandse ambassade in Paramaribo. De regering-Venetiaan kreeg in zoo5 ook politieke steun vanuit de Verenigde Staten. Enkele maanden voor de verkiezingen verklaarde een woordvoerder van de Amerikaanse ambassade in Suriname dat Washington samenwerking met Suriname zou afwijzen als Bouterse na de verkiezingen tot president zou worden gekozen. De indirecte politieke steun uit Nederland en de Verenigde Staten kon echter niet verhinderen dat het regerende Nieuw Front (een coalitie van de Creoolse NPS, de Hindostaanse VHP. de Javaanse Pertjajah Luhur en de aan de vakbond C-47 gelieerde SPA) bij de verkiezingen in mei 2005 een fors verlies leed: de coalitie verloor ruim eenderde van het aantal zetels en kreeg er slechts 23 (NPS 8, VHP 8, PL 6 en SPA 1). De NDP die dit keer Bouterse als lijstaanvoerder had, werd de grootste partij in de Assemblee met 15 zetels. Wijdenbosch' partij, de Volksalliantie Voor Vooruitgang behaalde 5 zetels. Het NF moest op zoek naar nieuwe partners voor een meerderheid in de Nationale Assemblee die gevonden werd door samenwerking met de A-Comhinatic (een bundeling van drie Marronpartijen) en DA '91: NF-plus was het resultaat. Waar al eind jaren vijftig en begin jaren zestig van de twintigste eeuw door samenwerking tussen Creoolse, Hindostaanse en Javaanse politieke partijen een brug werd geslagen tussen stad en district, de samenwerking tussen het NF en de in de A-combinatie verenigde Marronpartijen betekent mogelijk een eerste overbrugging van de kloof tussen stad en het binnenland. De onderhandelingen tussen de partijen binnen NF-plus illustreerden het opportunistische karakter van de Surinaamse politieke cultuur die sterke patrimoniale trekken vertoont. Die onderhandelingen betroffen niet het concipiëren van een regeerakkoord: te realiseren ontwikkelingsdoelen op korte en lange termijn, welke doelen kunnen uit eigen middelen worden gerealiseerd, voor welke doelen is buitenlandse (lees Nederlandse) hulp nodig, hoe betrek je de bevolking en het maatschappelijke middenveld bij de realisatie van de plannen, hoe zal Suriname er in 2010 of 2015 uitzien? Met andere woorden de onderhandelingen gingen, zoals gebruike- | |||||||
[pagina 12]
| |||||||
lijk, niet over een toekomstvisie, maar waren een eindeloos gekibbel over de verdeling van ministersposten: welke partij krijgt welk(e) ministerie(s). En om toch alle partijen tevreden te stellen werd voor het gemak nog een extra (inmiddels 17e) ministerie gecreëerd. Balkenende en Venetiaan november 2005. Foto: Roy Khemradj.
De vorming van coalities in Suriname is illustratief voor misbruik van de politieke macht door de leiders om een netwerk van hun belangengroep van dienst te zijn. De partijmoraal prevaleert boven de publieke moraal en in plaats van politiek leiderschap kan in de Surinaamse context worden gesproken van politiek ondernemerschap. De toetreding van DA '91 tot de NF-coalitie is indicatief voor de wijze waarop gelegenheidscoalities worden gesmeed. Enkele maanden vóór de verkiezingen bekritiseerde de politieke leider van DA '91, Winston Jessurun, de NF-regering: ‘Het NF zal nooit in staat zijn om ontwikkeling en vooruitgang voor dit land te brengen, omdat deze combinatie te vergelijken is met een hoop zand’.Ga naar voetnoot8 Nog geen maand later forceerde DA '91 na de verkiezingen een breuk met zijn partners verenigd in de A1-Combinatie om vervolgens toe te treden tot de NF-pluscoalitie. | |||||||
[pagina 13]
| |||||||
Typerend voor de Surinaamse politieke moraal is het feit dat bij de verkiezingen in mei 2005 vijf politieke partijen werden geleid door veroordeelden: Bouterse (NDP), Brunswijk (ABOP), Soemita (KTPI), Somohardjo (Pertjaja Luhur) en Alibux (DNP-2000). Tekenend was dat president Venetiaan in september 2005 - toen hij de nieuwe ministersploeg beëdigde - in niet mis te verstane woorden de nieuwe ministers waarschuwde niet te graaien in de staatskas: ‘Wie het niet heeft gehoord, heeft het niet willen horen’.Ga naar voetnoot9 De huidige politieke constellatie die getypeerd kan worden als een etnische consensus democratie heeft de afgelopen decennia geleid tot een bestendiging van ‘politiek en maatschappelijk immobilisme’ in Suriname. Kenmerkend voor de Surinaamse etnische consensusdemocratie zijn volgens oud-premier Jules Sedney (1969-1973) de glorieuze compromissen: ‘Problemen worden niet opgelosr en conflicten worden niet uitgevochten. Halverwege staat er altijd wel een gezaghebbende persoonlijkheid op of wordt een Commissie van Goede Diensten geformeerd die partijen in een warrig compromis tot elkaar brengt en het probleem onder tafel veegt, waar het blijft smeulen als brandhaard voor een volgende eruptie’ (Sedney 1997: 157). Aangezien geen van de partijen of partijcombinaties over een tweederde meerderheid in De Nationale Assemblee beschikte om de president te laten verkiezen, werd een gang naar de Verenigde Volksvergadering (een gezamenlijke bijeenkomst van de Nationale Assemblee (51 leden), de Districtsraden (105 leden) en de Ressorrraden (715 leden)) noodzakelijk om de president met een gewone meerderheid te kiezen. Politiek opportunisme werd niet uitgesloten, zoals dat het geval was in 1996 toen tegen alle verwachting in door politieke omkoping Wijdenbosch werd verkozen tot president. De presidentsverkiezing betekende echter de zoveelste politieke klucht in Suriname toen bleek dat de partij van Bouterse in samenwerking met de partij van Jules Wijdenbosch een ‘vakantieganger als presidentskandidaat’ (Rabin Parmessar) naar voren had geschoven. Parmessar bleek namelijk behalve over de Surinaamse ook nog over de Nederlandse nationaliteit te beschikken. De commotie rond de nationaliteitenkwestie van Parmessar smoorde een mogelijke verrassende ontknoping bij de presidentsverkiezing in de kiem. Of zoals de journalist Brave schreef: ‘Een vuurpijl die met veel fanfare werd afgestoken, maar als een gillende keukenmeid op het veld ontpofte’.Ga naar voetnoot10 Van de 879 stemgerechtigden brachten 560 hun stem uit op Venetiaan. Deze kon vervolgens aan zijn derde termijn als president beginnen. De perikelen rond de formatie van de NF-plus-coalttie en de afwezigheid van een regeerakkoord kwamen het duidelijkst naar voren bij | |||||||
[pagina 14]
| |||||||
de officiële presentatie van het regeringsbeleid (de Surinaamse variant van ‘prinsjesdag’) in oktober 2005. President Venetiaan volstond met het uitspreken van een ‘jaarrede’ in plaats van een regeringsverklaring waarin opgenomen een Meerjaren Ontwikkelingsplan (MOP). De jaarrede van oktober 2005 verschilde nauwelijks van die van 2004 en critici (oppositie en politieke analisten) noemden haar ‘teleurstellend, weinig hoopgevend en een weinig inspirerende boodschap’.Ga naar voetnoot11 De pers sprak van de presentatie van ‘een repeterende breuk’.Ga naar voetnoot12 De regeringsverklaring werd pas eind november 2005 afgelegd. ‘We hebben het aangehoord en moeten die verklaring nog goed bestuderen’ was een veelzeggende reactie binnen de regeringscoalitie.Ga naar voetnoot13 Al met al lijkt Venetiaan III een kabinet zonder een missie. | |||||||
Kwaliteit democratische institutiesOp de kwaliteit van de democratische instituties in Suriname valt veel af te dingen. Er is in 1987 gekozen voor een bestuurlijke decentralisatie (Nationale Assemblee, Ressortraden en Districtsraden met in totaal 871 leden) waarvoor men nauwelijks capabele afgevaardigden weet te vinden. Veel politici etaleren een enorm gebrek aan visie, verbeelding, daadkracht en presentatie en het gebeurt regelmatig dat vergaderingen van De Nationale Assemblee door gebrek aan quorum geen voortgang vinden. In een redactioneel commentaar in april 2003 sprak het dagblad De Ware Tijd van ‘onverantwoordelijk gedrag hij zware verantwoordelijkheid’.Ga naar voetnoot14 Volgens Marten Schalkwijk functioneert de Assemblee niet als het controlerende orgaan van de regering, maar als het stempelkussen. Hij noemt het salaris van veel parlementsleden dan ook ‘zwijgeld’.Ga naar voetnoot15 De Nationale Assemblee is geen plaats meer voor debatten over beleidszaken. De Ware Tijd had als redactioneel commentaar in december 2005: ‘Vrijwel bij elke vergadering van het parlement slingeren coalitie en oppositie elkaar bijtende opmerkingen naar het hoofd en dreigen debatten vaak te verzanden in ordinaire scheldpartijen’.Ga naar voetnoot16 Deze ontwikkeling roept herinneringen op aan eind jaren zeventig toen door de voortdurende confrontatie tussen regeringscoalitie en de oppositie het parlementaire werk praktisch stil kwam te liggen. De huidige oppositie onder aanvoering van de NDP van Bouterse zoekt bij voorkeur in de straten van Paramaribo de confrontatie op met de regering in plaats van in de Nationale Assemblee. Zo organiseerde zij in oktober 2005 protestdemonstraties tegen de verhoging van de brandstofprijzen, waarbij de NDP de verdenking op zich | |||||||
[pagina 15]
| |||||||
laadde daarmee het strafproces rond de ‘Decembermoorden’ te willen dwarsbomen. President Venetiaan waarschuwde voor een herhaling van ‘1980’ en haalde in een voor zijn doen ongewone uitbarsting fel uit tegen ondemocratische krachten binnen de NDP van Bouterse: ‘De staatsmacht mag niet in handen komen van de drugsmaffia, witwassers en moordenaars’.Ga naar voetnoot17 Protestdemonstraties onder aanvoering van Bouterse, oktober 2005. Foto: Dagblad Suriname.
Niet verbazingwekkend is dat veel kiezers het vertrouwen in politici en politieke partijen hebben verloren of zich gewoon niet meer druk maken over wat er zich op het politieke vlak afspeelt.Ga naar voetnoot18 Als gevolg hiervan gaapt er al lange tijd in het Surinaamse politieke bestel een enorme kloof tussen politici en burger. De kloof tussen politici en burger was het thema van de Thorbeckelezing in oktober 2005 door Gerd Leers, burgmeester van Maastricht, waarin hij de politieke cultuur in Nederland typeert als ‘in zichzelf gekeerd, wereldvreemd en autistisch’. Die kloof is volgens Leers het gevolg van een systeem waarin de agenda van de partijleiding meer bepalend is dan de aandacht voor werkelijke maatschappelijke problemen. Politieke programma's van politieke partijen in Nederland zijn volgens hem geen beginselverklaringen, maar notariële aktes waarin nauwkeurig is vastgelegd hoe de leden dienen te denken. Hij hield dan ook een pleidooi voor hernieuwd leiderschap waarbij politieke partijen moeren transformeren naar politieke bewegingen die geen intellectuele gevangenissen worden, maar debat faciliteren, steunen en bijstaan, adviseren en richting geven met als uitkomst de verhalen, de dromen en het debat. Een leider zal een visie moeten hebben, een verhaal, een richting, dan gaat het over de samenleving die we willen, aldus Leers. Leers' pleidooi om in het Huis van Thorbecke de ramen open te gooien voordat iemand ze ingooit is voor een groot deel ook van toepassing op de huidige Surinaamse politieke cultuur. Ontwikkelingen elders in Latijns-Amerika (onder andere in Ecua- | |||||||
[pagina 16]
| |||||||
dor, Bolivia) wijzen de laatste jaren in de richting van een gepolitiseerde volksmassa die zich niet meer neerlegt bij de loze beloften van politici. Zo werd in 2002 in Ecuador de linkse legerofficier Lucio Gutiérrez, die gold als de stem van het volk, tot president gekozen wegens zijn belofte te strijden tegen corruptie. De teleurstelling was dan ook groot toen zijn politieke beloftes nier veel meer bleken te zijn dan retoriek. In april 2005 gingen enkele tienduizenden Ecuadorianen de straat op met als leuze Que se vayan todos [laat ze allemaal ophoepelen]. Gutiérrez vluchtte uiteindelijk naar Brazilië en andere politici moesten alle zeilen bijzetten om het vege lijf te redden. ‘Ik ben geen politicus’ waren de eerste woorden van de nieuw benoemde president (Alfredo Palacio), tot dan vice-president en daarvoor jarenlang minister, om daarmee aan te geven dat hij geen actief lid is van de corrupte politieke klasse van het land. De corrumpering binnen de Surinaamse politiek, het ontbreken van een heldere ontwikkelingsvisie en het gebrek aan leiderschap vormen de kern van de problemen (politieke, sociaal-economisch en moreel) waarmee Suriname na dertig jaar onafhankelijkheid nog steeds kampt. Daarnaast heelt de heersende politieke moraal in Suriname geleid tot een verdere uitholling van de democratie door de aanname met algemene stemmen van een Terugroepwet door de Assemblee in februari 2005. Deze wet maakt het mogelijk dat politieke partijen een volksvertegenwoordiger kunnen terugroepen op grond van royement of het overlopen (‘overloperij of politieke hoererij’) naar een andere politieke partij. Blijkbaar heeft het trauma van 1996 een belangrijke rol gespeeld bij de totstandkoming van deze wet, toen een deel van de VHP-fractie zich aansloot bij de NDP van Bouterse en Wijdenbosch en daarmee de weg werd vrijgemaakt voor het aantreden van de regering-Wijdenbosch. Met deze wet is formeel de dictatuur van het partijbestuur in Suriname gevestigd en zijn Assembleeleden verworden tot slaafse navolgers van partijvoorzitters. Kritische Assembleeleden worden met deze wet politiek monddood gemaakt omdat de Terugroepwet voortdurend als een zwaard van Damocles boven hun hoofd hangt. Door de almacht van de partijbonzen lijkt hiermee een van de oosterse wijsheden in Suriname bewaarheid, namelijk dat de poort naar verandering alrijd aan de binnenkant op slot zit. | |||||||
De bijdragen in dit themanummerNaast de inleidingen die gehouden zijn op het colloquium in november 2005 bevat dit themanummer ook een aantal gastbijdragen. Marren Schalkwijk gaat in zijn bijdrage in op het democratische traject dat Suriname tussen 1949 en 2005 heeft doorlopen. Als verklaringsmodel hanteert hij de modellen van O'Donnell, Dahl en Remmer om de ontwikkelingen in die periode in Suriname te beschrijven. Drie artikelen handelen over de militairen. Walter Lotens bespreekt in zijn bijdrage het verbond tussen links en de militairen in Suriname. Hugo Fernandes Mendes gaat in | |||||||
[pagina 17]
| |||||||
op de vraag of de militaire staatsgreep een klassiek Latijns-Amerikaanse coup was of dat deze meer gelijkenis vertoont met militaire interventies in Afrika. De herdemocratisering in Suriname wordt behandeld door Dirk Kruijt. In zijn bijdrage vergelijkt hij het transitieproces van militaire dictatuur naar democratie in Suriname met de rest van Latijns-Amerika. De Nederlandse ontwikkelingshulp aan Suriname over de afgelopen dertig jaar heeft niet geleid tot de economische impulsen die zowel Nederland als Suriname ervan verwachtte, Marein van Schaaijk bespreekt in zijn bijdrage hoe Suriname de komende jaren economische groei op eigen kracht kan realiseren zonder ontwikkelingshulp. In dit themanummer zijn nog gastbijdragen opgenomen van Lila Gobardhan-Rambocus, Bonno Thoden van Velzen en Anne Blanksma. Gohardhan-Rambocus gaat in op de meertaligheid van Suriname: is deze een belemmering of verrijking en moet Suriname het Nederlands als officiële taal behouden? Thoden van Velzen bespreekt het gebruik van goden door het Junglecommando tijdens de Binnenlandse Oorlog (1986-1992). De verkiezingen van mei 2005 zijn het thema in de bijdrage van Blanksma. Hij besteedt daarbij speciale aandacht aan de kwestie hoe politieke partijen zich verhouden tot etniciteit en etnische gemeenschappen en zich in hun campagne opstellen ten opzichte van Nederland. | |||||||
IBS 25 jaarIn 2005 bestond IBS 15 jaar. Bij de opening van het colloquium in november 2005 stond de voorzitter Peter Sanches uitvoerig stil bij dit heuglijke feir. IBS werd op 13 maart 1980 opgericht. Achtergrond van de oprichting was het idee dat vijf jaar na de Surinaamse onafhankelijkheid de belangstelling voor Suriname sterk groeiende was en een impuls kon gebruiken. Het bestreken gebied werd gaandeweg verbreed tot wat nu Surinamistiek wordt genoemd: de studie van Suriname in al zijn facetten (met uitzondering van de exacte wetenschappen). IBS doet dit door het jaarlijks organiseren van een colloquium en het verzorgen van wetenschappelijke publicaties (Oso en de BSS-serie). Een van de voornemens van het bestuur was daarnaast aan een van de Nederlandse universiteiten een leerstoel in de Surinamistiek in te stellen. In de loop der jaren wijdde het IBS colloquia aan zowat alle bevolkingsgroepen van Suriname, en aan thema's als de rol van de vrouw in de Surinaamse geschiedenis, orale tradities, het werk van Albert Helman, de Tweede Wereldoorlog, rituelen rond de dood, politiek, kunst, muziek, literatuur, religies, lepra en huidskleur. Zo goed als iedereen die actief is in de wereld van de Surinamistiek heeft op een van de IBS-colloquia het woord gevoerd. IBS kwam voort uit de Nijmeegse vereniging Wi Na Wan, op initiatief van de Nijmeegse hoogleraar taalfilosofie Pieter Seuren en de voorzitter van Wi Na Wan, Ludwich van Mulier. Pieter Seuren werd de eerste voor- | |||||||
[pagina 18]
| |||||||
zitter van het stichtingsbestuur, waarin verder zitting hadden Ludwich van Mulier, Silvia W. de Groot, F. Koemans en Herman Wekker. In mei 1981 vond onder auspiciën van IBS het eerste colloquium in Nijmegen plaats, getiteld ‘Ontwikkelingen in Taal, Literatuur en Cultuur van Suriname’. Sprekers op dit colloquium waren onder anderen Rudolf van Lier, Jan Voorhoeve, Oscar Kemble, Astrid Roemer en John Defares. De gehouden inleidingen werden in het eerste Oso-nummer opgenomen dat in mei 1982 verscheen. De redactie werd gevormd door Lilliane Adamson, Magda Angad Gaur, Hugo Essed, Motilal Marhé, Ludwich van Mullier, Jit Narain, Fred Verhees, Jan Voorhoeve en Hely van der Werff. Als eindredacteur trad wijlen professor Herman Wekker op. Vermeldenswaard is nog dat Oso tussen 1976 en 1979 als kwartaalblad werd uitgegeven door Wi Na Wan in Nijmegen. Na oprichting van IBS werd besloten van Oso een halfjaarlijks wetenschappelijk tijdschrift te maken dat nu onder auspiciën van IBS zou worden uitgegeven. De naam Oso (Sranan voor: Huis) werd gehandhaafd dat ter uitdrukking van de nauwe band tussen IBS en Wi Na Wan. Op de omslag van het eerste Oso-nummer werd vermeld Nieuwe Versie. Het tweemaal per jaar verschijnende tijdschrift Oso droeg aanvankelijk als ondertitel ‘Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis’. Al na de eerste jaargang werd de redactie geheel gewijzigd en vanaf dat moment verkreeg het tijdschrift de contouren die het nog altijd heeft: een gedegen, voor een breed lezerspubliek toegankelijk tijdschrift, dat in elk nummer circa acht tot twaalf artikelen bevat, gevolgd door rubrieken voor boekrecensies, titelbeschrijvingen van recente publicaties, berichten, debat en commentaar. Elk eerste nummer van een jaargang bevat de teksten van de lezingen van het voorafgaande IBS-colloquium, elk tweede nummer bevat een reeks opstellen over uiteenlopende onderwerpen. Vanaf de 22ste jaargang (mei 2003) heet het blad: Oso, Tijdschrift voor Surinamistiek. Vanaf 1 januari 2006 is het blad een gezamenlijke uitgave van IBS en het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) te Leiden. Het Instituut voor Culturele Antropologie van de Universiteit Utrecht startte in 1978 met de serie Bronnen voor de Studie van Bosnegersamenlevingen (BSB). Bezielend hoofdredacteur van de serie was Bonno Thoden van Velzen. De eerste elf delen gingen specifiek over Marronsamenlevingen, maar vanaf deel 12 verbreedde de focus zich naar historische Afro-Surinaamse bronnen. In 1990 volgde Wim Hoogbergen Thoden van Velzen op als hoofdredacteur van de serie. Vanaf dat moment startte ook de samenwerking met IBS en vanaf deel 14 was de serie een gezamenlijke uitgave van het Clacs (Centrum voor Latijns-Amerika en Caraïbische Studies) van de Universiteit Utrecht en het IBS. Aan deze samenwerking is eind 2005 een einde gekomen door de pensionering van Hoogbergen. Op dit moment is IBS de enige uitgever van de serie, die thans Bronnen | |||||||
[pagina 19]
| |||||||
voor de Srudie van Suriname (BSS) heet en waarvan inmiddels het 25e deel is uitgebracht. Van 1989 tot 1992 vervulde de taalkundige Pieter Muysken een door het IBS ingestelde leerstoel Caraïbistiek aan de Universiteit van Leiden. Per 1 september 2006 wordt vanwege IBS in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam en met een financiële bijdrage van het Bert Schierbeek Fonds de leerstoel West-Indische Letteren, dat wil zeggen de letteren van Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba, ingesteld. Met de instelling van deze leerstoel kan een belangrijke impuls worden gegeven aan de bevordering van de belangstelling voor (voormalig) Nederlands West-Indië en daarmee ook van de Surinamistiek. Het feit dat Oso intussen zijn 25e jaargang beleeft, en dat zonder vertraging bij de uitgaven, mag een prestatie van formaat worden genoemd. Redactie en auteurs hebben altijd belangeloos hun inzet geleverd. Veel van wat IBS de afgelopen jaren heeft weten te realiseren was slechts mogelijk dankzij de inzet en steun van velen: abonnees, bestuursleden, redacteuren en recensenten. Op deze plaats willen wij mede namens het IBS-besruur en de redactie van Oso al onze abonnees, bezoekers van het IBS-colloquium, IBS-bestuursleden, redacteuren en recensenten van Oso en verder iedereen die IBS en Oso een warm hart toedraagt oprecht bedanken voor de steun en het vertrouwen de afgelopen 25 jaren. Ook de komende jaren rekenen wij op uw steun en vertrouwen. | |||||||
Literatuur
|
|