het district Coronie, waar zijn vader, Emmanuel Tevreden, vandaan kwam. Het is dan ook wel begrijpelijk dat in het overlijdensbericht van Ruud abusievelijk Coronie als zijn geboortedistrict werd vermeld.
Rudi Mangroe volgde het onderwijs van de Evangelische Broedergemeente, eerst de Zuiderstadsschool, daarna de Froweinschool (mulo). In 1958 vertrok hij naar Nederland om chemie te studeren, maar hij haakte af, werkte bij een drukkerij en volgde cursussen radiojournalistiek aan de Utrechtse School voor Journalistiek. In 1966 keerde hij terug naar Suriname en werkte voor verschillende radiostations. Met zijn prachtige radiostem maakte hij vele uren uitzending. Mungroo werd een bekende verschijning, een bekendheid die nog vergroot werd met een bijrol in de film Wan Pipel van Pim de la Parra. Maar het aantal ontslagbrieven moet uiteindelijk het aantal aanstellingsbrieven overtroffen hebben: vriendschapsbetrekkingen die gevoed worden met grote glazen bier stelde Ruud niet zelden boven de werkdiscipline, en dat verdraagt zich nu eenmaal slecht met een uitzendschema.
Ruud Mungroo heeft een handvol gedichten gepubliceerd, maar hij beschouwde zichzelf als verteller en schrijver, niet als dichter en hij heeft zijn gedichten - bewogen lyriek van traditionele vormgeving - ook nooit willen bundelen. Erg zorgvuldig sprong hij er ook niet mee om: in zijn inzending voor de Spiegel van de Surinaamse poëzie stuurde hij in hetzelfde machineschrift het gedicht ‘Herboren’ van Gerrit Achterberg mee, zodat nu dus ook Achterberg onder de naam Mungroo figureert tussen zijn Surinaamse collega's.
Als prozaschrijver debuteerde Mungroo op 27 januari 1968 met het verhaal ‘Bakra, mijn pettum’ in Wi foe Sranan, de literaire pagina van het dagblad Suriname. Het zou in 1970 worden opgenomen in zijn eerste bundel Afanaisa en andere verhalen. Daarna volgden nog de novelle Het raam, en de korte roman Tata Colin, die zich afspeelt aan het begin van de jaren dertig in de negentiende eeuw op de plantage Leasowes, waar de charismatische Tata Colin de naderende bevrijding predikt. Het boek verscheen in 1982, en het was alleen al een opmerkelijke uitgave omdat er sinds Codjo, de brandstichter van Rikken in 1903 geen historische vertelling in Suriname meer in boekvorm was uitgekomen. Het was zijn meest omvangrijke en artistiek ook zijn beste boek, en deed de hoop herleven op méér. Maar dat méér wilde maar niet komen.
Ruud Mungroo behoorde tot een idealistische generatie die hoog wilde springen, die eisen stelde aan het eigen werk, maar wier polsstok net te kort was om over de hoogste lat te komen: Eddy Pinas, Benny Ooft, Rudi Kross, Paul Marlee, Jozef Slagveer, Frits Wols, allen schrijvers van een klein oeuvre waarin onmiskenbaar het talent doorschemert, maar zonder dat een schrijfbezeten-