lering kan het daarbij trekken van de ervaringen in het buurland Guyana dat zich sedert het begin van de jaren negentig op eigen kracht uit het moeras heeft gewerkt. Dit buurland werd recentelijk nog door het Internationaal Monetair Fonds (IMF) gecomplimenteerd vanwege zijn monetair programma en het beleid op het gebied van privatisering en schuldenmanagement. Nederlandse hulp bij het economische herstel van Suriname zal vooralsnog onontbeerlijk zijn, maar ingebed dienen te zijn in een relatie waarbij Nederland op afstand blijft en Suriname het idee van good governance in praktijk brengt.
Een domper op de festiviteiten rond 25 jaar srefidensi vormde het overlijden van een viertal prominente Surinamers: de politici Eddy Bruma (6 november) en Henck Arron (4 december) en de schrijvers Hugo Pos (11 november) en Edgar Cairo (16 november). Aan de laatste twee is in deze Oso een In Memoriam gewijd, maar wij willen ook in deze inleiding even stilstaan bij deze vier markante personen. Hugo Pos was in de jaren vijftig voorzitter van het toneelgezelschap Thalia in Suriname. Na een carrière als rechter in Japan, Suriname en Nederland debuteerde hij pas op zijn 72ste als schrijver. De prikkelende verhalenbundel Het doosje van Toetie kreeg in de literaire kritieken de lof die hij verdiende. In 1995 publiceerde Pos de autobiografie In Triplo, waarvoor hij de E.-du-Perron-prijs ontving. Hij schreef daarna nog nieuwe verhalenbundels en verraste met toneelstukken en ontelbare kwatrijnen die in diverse bundels verschenen. Het overlijdensbericht plaatste toepasselijk de kwatrijn: ‘Beloof me, kind, als ik van hier verdwijn treur niet om mij, straks bloeit weer de jasmijn en geurt de kamperfoelie. Erger zou het wezen als zij verdwenen waren, - ik er nog zou zijn.’
Edgar Cairo, ook wel eens de ‘zwarte Vondel’ genoemd, heeft een omvangrijke oeuvre op zijn naam staan. Hij schreef zo'n veertig dichtbundels, romans, novellen en toneelstukken, maar kreeg niet de erkenning waar hij naar verlangde. Zijn oeuvre draaide voor een belangrijk deel om de verhouding tussen (koloniaal) blank en zwart. Zijn laatste publicatie verscheen in 1988 en was een nieuwe bewerking van zijn Temekoe/Kopzorg.
Eddy Bruma was de geestelijke vader van het cultureel en politiek nationalisme in Suriname en met zijn Partij Nationalistische Republiek een belangrijke stuwende kracht achter de Surinaamse onafhankelijkheid. Bruma's belangrijkste rol moet vooral worden gezocht in de stimulering en versterking van het zelfbewustzijn van creolen en de opwaardering van het Sranantongo.
Henck Arron geldt als de architect of de vader van de Surinaamse onafhankelijkheid. Hij was in Nederland toen hij stierf op 4 december, de dag na een boeiend debat over die belangrijke gebeurtenis in het Tropentheater in Amsterdam. De week ervoor was hij nog gehuldigd met de hoogste onderscheiding van Suriname, de Gele Ster. Op de avond van 25 november 1975 beleefde Arron zijn finest hour: ‘Geef mij een vis en ik zal u dankbaar zijn. Maar geef mij de visnetten en ik zal zelfstandig zijn’, riep hij die avond. Tijdens het debat in het Tropentheater vertelde hij zelfverzekerd, humoristisch en vol charisma over de realisatie van de onafhankelijkheid. Arron memoreerde met smaak het gesprek met premier Den Uyl over de hoogte van de ontwikkelingshulp. Op het openingsbod (één miljard gulden) van Den Uyl repliceerde Arron: ‘Collega, ik ben hier niet om grappen te maken. Ik ben hier om zaken te doen’. Uiteindelijk wist Arron na een knap onderhandelingsproces 3,5 miljard aan ontwikkelingshulp uit de wacht te slepen, een bedrag dat een unicum genoemd mag worden in de geschiedenis van de dekolonisatie
Het thema van het IBS-colloquium in oktober 2000 was gewijd aan 25 jaar Onafhankelijkheid van Suriname. Het kreeg als motto