OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 19
(2000)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 309]
| |||||||||
Fred Verhees
| |||||||||
InleidingOver de straatpredikant Rudolf Rijts schreef Van Lier (1977: 211) het volgende. ‘Een symptoom van dit ontwakend rasbewustzijn was het optreden van een zekere Rijts tussen 1918 en 1927. In 1918 gaf deze Rijts een weekblad uit De Nimrodbeweging, gewijd aan “de geestelijke en stoffelijke belangen der volbloed-negers in de kolonie Suriname”. Alleen volbloed-negers konden abonné worden. Het blad verscheen slechts van 1 december 1918 tot 4 oktober 1919. In 1927 verscheen er een ander blad onder de redactie van Rijts. De Neger-Christenen of het Vierde Koninkrijk van het Christendom, waarvan slechts één nummer verscheen. Hierin trachtte hij te bewijzen, dat het negerras Gods Rijk op aarde zou brengen, nadat alle andere rassen hadden gefaald. Het is waarschijnlijk deze zelfde Rijts, die in de jaren 1924 en 1925 in Paramaribo als straatprediker optrad. Hij placht dan 's avonds op de hoeken der straten met grote flambouwen voor een menigte toehoorders te spreken, die hij, met een beroep op hun Afrikaanse afkomst opwekte naar Afrika terug te keren. Door velen onder zijn gehoor werd hij niet au serieus genomen, maar er waren er ook bij wie zijn woorden weerklank vonden voor zover zij het Afrikaanse karakter van de bevolking op de voorgrond stelden. Aan de activiteiten van Rijts kwam echter na enkele jaren een einde: Hij kwam wegens bedrog en andere misdrijven in de gevangenis terecht.’ Tijdens mijn verblijf in Suriname tussen 1983 en 1986 pleegde ik enig onderzoek over het optreden van de straatprediker Rijts. Het archief van de Evangelische Broedergemeente (EBG) in Suriname vormde een belangrijke informatiebron maar was destijds nog niet ontsloten of toegankelijk. Hierdoor heb ik de in het bovenvermelde citaat van Van Lier vermelde tijdschriften niet kunnen traceren. Na mijn terugkeer in Nederland heb ik het archief van de Evangelische Broedergemeente, ondergebracht in het rijksarchief te Utrecht, geraadpleegd. In dit artikel bespreek ik het gedachtegoed en de activiteiten van de gebroeders Rijts. Het door mij bestudeerde materiaal vormt slechts de basis voor een fragmentarische reconstructie van een op religie gebaseerde beweging in Suriname. | |||||||||
Rijts: een reconstructie van hun levensIn een aantal publicaties is sprake van één Rijts of Reitz.Ga naar eind1. De belangrijkste gegevens over Rijts zijn opgetekend door J.R.E. Zuidveen in het | |||||||||
[pagina 310]
| |||||||||
boek Eindphase en uitkomst van het geopenbaarde geloof (1974). Daarin wordt duidelijk dat er sprake is van twee broers Rudolf en Johan/Johannes Jordaan Rijts.Ga naar eind2. Uit het boek van Zuidveen wordt duidelijk dat we Rudolf moeten zien als de publieke figuur die als straatprediker optrad. Die ideeën werden met name ontwikkeld door zijn jongere broer Johannes. Op de publicatie van Zuidveen kom ik nog terug. Rudolf Rijts werd geboren op 17 februari 1880 en stierf op 69-jarige leeftijd op 16 mei 1949.Ga naar eind3. Rudolf was oorspronkelijk opgeleid tot schoenmaker, maar was voorafgaande aan zijn straatpredikaties werkzaam als politieagent 1e klas. Hij was tot 1921 gestationeerd in Groningen in het district Saramacca. Hij nam ontslag en nam zijn oude beroep weer op en is schijnbaar toen al met straatpredikaties begonnen. Pas in 1924 sloegen die predikaties aan. Rudolf Rijts hield zijn toespraken onder andere op het Sivaplein en begon op de maandag-, woensdag- en vrijdagavonden steeds rond zeven uur. Hij zong een lied, sloeg de bijbel open, citeerde enkele passages en verklaarde en interpreteerde de citaten. Meestal gebruikte hij de Nederlandse taal, bij de uitleg gebruikte hij echter het Sranantongo. In de periode van zijn activiteiten als straatprediker in Paramaribo in 1924 is Rudolf Rijts minstens twee keer opgenomen geweest in Wolffenbuttel, een psychiatrische inrichting. Later in zijn leven, toen er een afstand ontstond tussen hem en de EBG werd Rudolf Rijts herhaaldelijk gearresteerd. Dit zou steeds op instigatie van de kerken en met name de EBG gebeurd zijn. Johannes Jordaan Rijts (2-2-1883 - eind maart 1933)Ga naar eind4. is ook werkzaam geweest als politieagent (3e klas), maar ook hij was ten tijde van de straatpredikaties werkzaam als schoenmaker. Beide broers hadden ieder een eigen werkplaats. Volgens Zuidveen moet Johannes gezien worden als de denker en Rudolf als de publieke figuur. Preken werden voorbereid door Johannes, maar Rudolf sprak ze uit. In dit artikel zullen wij ons concentreren op het gedachtegoed van beide broers, maar dat toch vooral relateren aan het publieke optreden van Rudolf Rijts. In de bronnen, met uitzondering van de kranten, wordt nauwelijks ingegaan op het feit dat de gebroeders Rijts aan het hoofd stonden van de Surinaamse afdeling van de Universal Negro Improvement Association (UNIA).Ga naar eind5. De UNIA was opgericht door Marcus Mosiah Garvey op Jamaica in 1914. De beweging was op dat eiland niet succesvol. Succes kwam er pas na Garveys migratie in 1916 naar Harlem, New York. Daar groeide de UNIA in vrij korte tijd uit tot een van de grootste organisatie van zwarten. De beweging telde in 1923 maar lietst elf miljoen leden met afdelingen in veertig landen. Rudolf Rijts richtte na zijn ontslag van rechtsvervolging in 1924 de Surinaamse afdeling van de UNIA op. De zoon van Rudolf Rijts herinnert zich in een interview nog enkele strofen uit UNIA-liederen: ‘I'm going back to Africa, my spot of land en Just because I'm black, am I not a man?’. Het succes van Rijts als straatpredikant noodzaakte tot organisatie. De UNIA betrok een pand aan de Saramaccastraat; daar werden allerlei bijeenkomsten van religieuze, sociale en educatieve aard gehouden onderde UNIA-vlag, rood, zwart en groen in horizontale balken. Met het huren van een pand ontstond ook de noodzaak financiële middelen te verwerven. De UNIA deed dat door middel van het organiseren van feesten op de zaterdagavonden. Deze feesten leidden tot grote overlast voor de omwonenden: ‘Vooral des zaterdags wanneer het kerklokaal werd omgetoverd in een danshall waar tot diep in de nacht werd gefuifd, was het voor de bewoners niet te doen.’ (Suriname, 4 november 1924). Klachten van omwonenden leidden uiteindelijk tot een ingrijpen door de politie begin november 1924. Vergezeld van de procureurgeneraal en de hoofdinspecteur viel de politie het gebouw binnen. Er werden drie overtredingen geconstateerd: het houden van een publieke danspartij zonder vergunning, het zonder ver- | |||||||||
[pagina 311]
| |||||||||
gunning verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken en het heffen van toegangsprijzen zonder de belastingen aan het Gouvernement te voldoen. Men verbood Rijts nog op straat te prediken. De Surinamer van 20 november 1924 en De West van 21 november 1924 maken melding van veroordelingen van Rijts en As, respectievelijk voorzitter en secretaris van de UNIA veroordeeld tot een boete van Sf. 125,- of vijf weken gevangenis. Na de periode van de straatpredikaties heb ik weinig meer kunnen vinden die duiden op publieke activiteiten van de gebroeders Rijts. In 1927 hebben zij, samen met Jacob R. E Zuidveen, een poging ondernomen een tijdschrift onder de titel: De Neger-Christenen of het Vierde Koninkrijk van het Christendom op te zetten. Ik heb dit tijdschrift niet kunnen traceren. In een persoonlijk briefje gedateerd 1 maart 1929 schrijft Johannes Jordaan RijtsGa naar eind6.: ‘Mijn geweten is mij tot getuige dat ik niet met opzet mij tot eene staat van diepe armoedigheid heb gebracht ter vervulling van de profetie welke op mijn persoonlijkheid geldt. Ook beroep ik mij op menschelijke getuigen dat ik zeer heb geworsteld met den levenstoestand om niet in armoedigheid te vervallen. De almachtige hand heeft hetzelf daartoe geleid. Toen echter de Geest Gods mij alles heeft duidelijk gemaakt, bevond ik mij reeds in diepen armoedigheid. En begrijpende dat het alzoo wezen moet tot den tijd die God dit tot herstelling bepaald heeft, berustte ik mij in deze omstandigheid met alle liefde jegens God, in verootmoediging.’ | |||||||||
Jacob R.E. ZuidveenOnder de titel Eindphase en uitkomst van het geopenbaarde geloof verscheen in 1974 een vrij obscuur werk van Jacob R.E. Zuidveen.Ga naar eind7. Het manuscript was al in 1967 voltooid. Het boek heeft een sterk esoterisch karakter en is voor mij als niet-ingewijde derhalve moeilijk te doorgronden. In voor mij schimmige apocalyptische teksten vertelt Zuidveen zijn leven, het ontstaan en de ontwikkeling van zijn gedachtegoed. Daarin spelen de gebroeders Rijts en met name Johannes Jordaan een belangrijke rol. In het boek staan feiten en worden ideeën en opvattingen van Zuidveen en van de gebroeders Rijts geschetst. In het tweede deel in het boek vertelt Zuidveen zijn levensverhaal. Hij is ervan overtuigd dat hij geroepen is door God; zijn publicaties geschieden ‘in opdracht van den Heer’. Hij bezocht de zondagsschool van de Baptistengemeente en volgde onderwijs aan ‘De Nieuwe Schoof’ (later de Themenschool). Deze school stond onder auspiciën van de A.M.E.C. (African Methodist Episcopal Church), een protestantse gemeente die uitging van zwarten als het uitverkoren volk. In 1920 legde Zuidveen belijdenis af bij de Evangelische Broedergemeente; later werd hij lid van de aan de EBG gelieerde Christelijke Jongelingen Vereniging. Hij trad in dienst van de firma Kersten als motorist. Later gaf hij dat op en ging landbouw bedrijven op een verlaten stukje grond bij leiding 10 even buiten Paramaribo: ‘Lezer(es)! hier op het terrein, ... begint dan de geschiedenis, om welke dit hoofdstuk werd geschreven. Op dit terrein, heeft de God die gaat over leven en, door, Zich gemanifesteerd, en Zich bekend gemaakt Jezus de Heer te zijn’ (Zuidveen 1974: 267). In een droom ontving Zuidveen de boodschap te gaan studeren. Hij interpreteerde dat als een opdracht om het vak van onderwijzer te leren. Dat combineerde hij met het beroep van landbouwer. In die tijd hoorde hij een andere landbouwer vertellen over de zwarte man in de stad, die steeds werd gearresteerd vanwege zijn predikaties op straat, maar die steeds opnieuw begon. Kort daarna woonde Jacob Zuidveen zijn eerste predikatie van Rudolf Rijts bij en was zeer enthousiast en vol van diens woorden. In die preek sprak Rudolf Rijts over de slechte invloed van de Tien Geboden wanneer deze van toepassing werden verklaard op christenen in plaats van op joden. In de loop van enkele weken | |||||||||
[pagina 312]
| |||||||||
werd Zuidveen een groot aanhanger van Rijts. Als lidmaat van de EBG wendde hij zich tot zijn leraar Samuel Schmidt te Saran.Ga naar eind8. Het gesprek leidde ertoe dat Zuidveen zijn lidmaatschapskaart bij Schmidt inleverde. Na de eerste contacten met Rijts herinterpreteerde Zuidveen zijn droom: hij hoefgde geen onderwijzer te worden, maar moest kennis opdoen ‘om des Heren boodschap aan de mensheid te kunnen brengen’ (Zuidveen 1974: 295). Hij stopte met zijn studie voor onderwijzer, maar bleef wel zijn grond bebouwen om in zijn levensonderhoud te voorzien. Mensen in zijn omgeving begrepen hem niet. Hij woonde nu alle straatpredikaties bij. Al snel kwam Zuidveen erachter dat de prediker Rudolf Rijts een broer had: Johannes Jordaan Rijts. Ideologisch konden beide broers het uitstekend met elkaar vinden, maar in het sociale leven niet: zij waren ‘niet bepaald goed op elkaar’ (ibidem: 302). De ontmoeting met Johannes Jordaan Rijts is voor Zuidveen van groot belang geweest. Hij onderwees hem ‘...de vormen (zo u wilt: de wetten) van de verootmoediging’. Johannes Rijts vertelde Zuidveen over zijn contacten met engelen en de opdracht die hij van hen had ontvangen; hij moest de rol van Jozua uit Zacharia 3 vervullen.Ga naar eind9. In 1927 gaf Zuidveen zijn bestaan als landbouwer op en ging als smid werken in Moengo. De contacten met Johannes Rijts waren sindsdien beperkt tot enkele bezoeken tijdens de enkele dagen vakantie die Zuidveen doorbracht in Paramaribo. Zuidveen gaf financiële ondersteuning aan Johannes Rijts; hij verdiende te weinig als schoenmaker en was veel tijd kwijt aan zijn geestelijk werk. Over de tijd in Moengo schreef Zuidveen: ‘Dat hij werd weggerukt naar het paradijs en onzegbare woorden vernam, die geen mens mag uitspreken’.Ga naar eind10. Zijn godsdienstijver werd niet door iedereen begrepen en werd uitgelegd als een waan, waarna Zuidveen werd opgenomen in de psychiatrische inrichting Wolffenbuttel. Zijn vrouw stortte als gevolg daarvan in en kwam in dezelfde inrichting terecht. Zuidveen probeerde aan zijn ‘behandelaars’ uit te leggen dat hem niets mankeerde, maar dat men niet in staat was zijn gedrag en opvattingen te duiden, omdat men verblind was door de gangbare godsdiensten. In de inrichting vertelde Zuidveen over zijn ontmoetingen met engelen en een verhaal waarin hij uitlegt Sadrach te zijn.Ga naar eind11. Blijkbaar heeft men in de psychiatrische inrichting snel ingezien, dat verschil in geloofsovertuiging geen reden was om iemand vast te houden, waarna Zuidveen naar Paramaribo terugkeerde. Kort na zijn terugkeer (in december 1932) overleed Johannes Rijts (eind maart 1933). Zuidveen erfde van hem een kist met schriften waarin Rijts zijn gedachten had neergelegd. Zuidveen vereffende de schulden van Rijts en ging aan de slag met de schriften. Deze vormden voor hem een belangrijke inspiratiebron. In 1934 bleek hij zo vervuld van de geest dat hem versjes werden ‘doorgegeven. Hij noteerde ze en gaf ze uit in een brochure Ene Kerstverbeelding, dienende als introductie van ‘Het Koninkrijk Gods op Aarde’. In 1936 kreeg hij een dictaat door ‘den Geest verstrekt in boekvorm’. Het werd hem in deze openbaring duidelijk gemaakt dat hij geen wijzigingen in de tekst mocht aanbrengen. Een poging de openbaring gedrukt te krijgen mislukte. De ‘Geest’ had dan ook een manuscript met een omvang van 28 volgeschreven schriften doorgegeven. In 1944 ging Zuidveen dermate op in de Heer dat hij er van overtuigd raakte dat niets of niemand hem kon deren. Luisterend naar de Heer gebruikte hij gedurende vijf uren zijn laskap niet. Zijn moeder en vrouw waren zeer ongerust om zijn bloeddoorlopen ogen en waarschuwden de medische dienst. Na een gesprek met de arts werd Zuidveen enkele dagen later door verplegers opgepakt en wederom naar Wolffenbuttel gebracht. Hij bleef daar opgenomen tot 1947. Wat hij daarna allemaal heeft gedaan, is niet helemaal duidelijk. In 1983 ontdekte ik dat Zuidveen nog in leven was en zocht ik contact met zijn dochter. | |||||||||
[pagina 313]
| |||||||||
Die vertelde mij dat haar vader vermist werd. Enkele dagen later werd hij dood aangetroffen. In een apotheotisch slot aan zijn boek geeft Zuidveen aan dat de geest van Johannes Rijts een en dezelfde geest was (in reïncarnatie) als Abel. (Rudolf Rijts was daarmee Kaïn, hetgeen de strijd om de roeping en de slechte relatie tussen de broers verklaarde, aldus Zuidveen). Verder was het ook nog dezelfde geest als van Noach, als Jozua (de opvolger van Moses), als David en als Johannes (de schrijver van de Openbaringen). | |||||||||
De Cham ideologieDe opvattingen van de gebroeders. Rijts zijn te plaatsen in de christelijke geloofsovertuiging in het algemeen en tegen de achtergrond van de Evangelische Broedergemeente in Suriname in het bijzonder. De gebroeders Rijts gingen uit van de gedachte dat de negers het door God uitverkoren volk waren. Hierin schuilt een belangrijk verzet tegen de Cham-ideologie.Ga naar eind12. Met die ideologie werd eeuwenlang de huidskleur en de onderdanige/minderwaardige positie van de zwarten verklaard. Het ontstaan van de verschillende volkeren en rassen op aarde is in de christelijke traditie vaak gebaseerd op het verhaal van de zonen van Noach: Sem, Jafet en Cham. De zwarte huiskleur werd aan Cham en zijn nakomelingen als straf opgelegd naar aanleiding van een voorval op de ark. Noach had als regel gesteld dat de aanwezige mannen en vrouwen tijdens de reis niet met elkaar zouden slapen. Cham hield zich niet aan die regel en als straf moesten hij en zijn nakomelingen een zwarte huidskleur dragen. De onderdanige en minderwaardige positie van Cham en zijn nakomelingen zou verklaard worden met een voorval rond de dronkenschap van Noach. Cham zou zijn vader, Noach, hebben uitgelachen op het moment dat deze dronken en naakt was. Noach zou daarop Cham vervloekt hebben; Cham zou zijn broers moeten dienen. Deze twee voorvallen gaven aanleiding tot de Cham-ideologie. De negers nu, zouden afstammen van Cham. Dit gegeven werd door de blanke kolonialen gebruikt om de slavernij en de positie van negers te verklaren en te rechtvaardigen. Dit verhaal, deze opvatting kan op verschillende manieren worden gerelativeerd. Op de eerste plaats is er de tekst in het Oude Testament, Genesis 9:25-27:
Vervloekt zij Kanaän,
de minste knecht van zijn broers zal hij zijn,
en hij vervolgde:
Gezegend zij de Heer-, de God van Sem,
Kanaän zal zijn dienstknecht zijn,
Moge God ruimte geven aan Jafet,
hij moge wonen in tenten van Sem
Kanaän zal zijn knecht zijn.
In de tekst van het Oude Testament geldt de vloek Kanaän, en niet Cham, zijn vader. Op de tweede plaats zijn er verschillende momenten in het Oude Testament waarop blijkt dat de nakomelingen van Sem een zwarte huidskleur hebben. In het Hooglied van Salomo, 1, 5-6:
Zwart ben ik en bevallig,
dochters van Jeruzalem,
als de tenten van Kedor,
als de kleden van Salomo.
Zien jullie mij er toch niet, op aan,
dat ik zwartgetint ben,
omdat de zon mij heeft geblakerd.
(vertaling van Mimi Deckers-Dijs)
Ondanks deze opmerkingen is de Cham-ideologie dominant geweest tijdens de eeuwen van slavernij en heeft zij ook na de emancipatie een rol gespeeld bij de beoordeling van de positie van de negers, zowel door blanken als door henzelf. Het is niet verwonderlijk dat bij een opkomend raciaal (ook sociaal en nationaal) bewust- | |||||||||
[pagina 314]
| |||||||||
zijn in de jaren twintig gebruik gemaakt werd van de bijbelverhalen over Noach en zijn zonen, maar nu met een veranderde interpretatie. Zwarte leiders verkondigden op diverse plaatsen en op verschillende momenten dat de Chamieten (negers) uitsluitend zo hard gestraft werden, omdat zij het uitverkoren volk vormden waarover de Bijbel zo vaak spreekt. De negers waren de ware Israëlieten. Binnen deze ideologie werd ook verkondigd dat de verhalen van de exodus en onderdrukking veel beter pasten bij de negers dan bij het joodse volk. Dit gedachtegoed was op het moment dat Rijts het omarmde, niet nieuw voor Suriname. Rond de eeuwwisseling had Carel Paulus Rier (1863-1917) dit idee in Suriname geïntroduceerd.Ga naar eind13. Rier leverde een belangrijke bijdrage aan de bewustwording van de zwarten in Suriname bijvoorbeeld door aandacht te besteden aan de herdenking van keti koti, de afschaffing van de slavernij. Een andere verwijzing naar het uitverkoren zijn van het chamitische geslacht vinden we terug bij de naam van de beweging. De gebroeders Rijts gebruikten de naam ‘de Nimrodbeweging’. Nimrod, een kleinzoon van Cham, was volgens Genesis 10:6 vv. de eerste machtige heerser en koning op aarde. Een deel van zijn opvattingen ontleende Rijts aan de eerdergenoemde UNIA. Het belangrijkste uitgangspunt voor de UNIA was de repatriatiegedachte. De negers waren uitsluitend ter meerdere eer en glorie van het blanke kolonialisme en geldzucht in ballingschap gebracht. De negers waren in exodus én zouden moeten terugkeren naar het moedercontinent. Een profetische uitspraak van Garvey bij zijn vertrek uit Jamaica vormde in het begin van de jaren dertig aanleiding voor het ontstaan van de Rastafaribeweging.Ga naar eind14. De voor de beweging van Rijts belangrijkste periode, najaar 1924, viel samen met een aantal, belangrijke ontwikkelingen voor de UNIA als geheel. Garvey had zoals gezegd het voornemen de negers uit de ballingschap te leiden naar Liberia.Ga naar eind15. In De Surinamer van 11 september 1924 lezen we het volgende: ‘De regeering van de republiek Liberia heeft officieel medegedeeld aan de Amerikaanse regeering, dat zij de Garveybeweeging afkeurt; zoo ook de voortgezette propaganda van de UNIA voor een emigratie naar Liberia.’ De terugkeer naar Afrika was een van de thema's van Rijts tijdens zijn straatpredikaties. ‘Het bijzondere aan zijn verkondiging was, dat hij een beroep deed op de Afrikaansche afkomst van zijn hoorders, hun heimwee wakker riep en hun harten vervulde met de hoop, dat binnenkort booten hen naar Afrika terug zouden komen halen.’ (Steinberg 1933: 177-178). In het jaarverslag van de Grote Stadskerk (1925: 5) schrijft H. Barth dat Rijts niet alleen de komst van boten voorspelde, maar ook de komst van een ‘King Koffi’ onder wiens eiding de repatriatie zou plaatsvinden. In hetzelfde jaarverslag wordt duidelijk dat de aantrekkingskracht en bekendheid van Rijts niet beperkt bleef tot de negers in de stad. Barth had in dorpen tot aan de Gran Rio gehoord over Rijts. De inwoners van het christelijke Saramakadorp Gansee (in de jaren zestig verdwenen in het stuwmeer), nodigden Rijts uit om te komen preken. Door vroegtijdig ingrijpen van de EBG werd dit bezoek voorkomen (Barth 1925: 5-6). | |||||||||
De geloofswettenDe centrale opvatting van de gebroeders Rijts was het belang van de wetten en regels voor een goed geloofsleven. De geloofspraktijk in Suriname kwam volgens Rijts niet overeen met de Heilige Schrift. Rijts was op basis van een aantal fragmenten uit de BijbelGa naar eind16. tot de conclusie gekomen dat de werkelijke verlossing vrijheid betekende; ook vrijheid van wetten en regels, zoals de Tien Geboden. De doop, het avondmaal, het kerkelijk huwelijk en de kerkbelasting waren slechts nieuwe wetten, met name verzonnen door de blanke machthebbers om de negers te onderdrukken. Hij verweet de voorgangers van de kerken en met name van de EBG dat die | |||||||||
[pagina 315]
| |||||||||
zich alleen met geldzaken bezighielden en niet met Gods woord. Een belangrijke theologische kwestie komt hier aan de oppervlakte, een discussie die haar oorsprong heeft in het begin van de negentiende eeuw op Duitse universiteiten, met name in Tübingen. De gebroeders Rijts en hun aanhangers opteren voor een zogenaamd paulinistisch standpunt. Paulus wordt in deze visie gezien als de leider van de heidenchristenen; christenen die vanuit het heidendom bekeerd werden. Voor hen zouden de joodse wetten, zoals de Tien Geboden, niet gelden, dat waren immers joodse wetten Dit in tegenstelling tot het petrinistische standpunt. Hier gaat het om Petrus als leider van de joodse christenen; christenen bekeerd vanuit het joodse geloof. Voor Petrus behielden de joodse wetten hun algemene geldigheid. De gezagsdragers van de EBG hanteerden een petrinistisch standpunt, wetten die voor alle gelovigen gelden. | |||||||||
Rijts in de EBGRudolf Rijts was, evenals zijn broer Johannes, lid van de Evangelische Broedergemeente. Met conflicten heeft hij de kerk verlaten. Die conflicten betroffen zoals hierboven vermeld de betalingen die de kerk verlangde, de interpretatie van de geloofswetten en hun geldigheid en de dogma's van de kerk. Het optreden van de gebroeders Rijts is door voorgangers uit de EBG met interesse, maar ook met de nodige argwaan gevolgd. Samuel Schmidt, zendeling te Saron schreef in 1925 onder de titel Ein ‘Reformator’ een concept artikel over het optreden van de straatprediker Rudolf Rijts. De auteur achtte echter het door hem geschreven concept niet geschikt voor publicatie en was bevreesd dat Rijts ermee gesterkt zou kunnen worden in zijn strijd tegen de EBG. Uit de inleiding valt af te lezen dat Schmidt het artikel vervolgens heeft voorgelegd aan de leiding van het Zeistergenootschap in Zeist. Zijn bedoeling was dat de leiding in Zeist onder eigen naam een artikel zou publiceren zonder daarbij de naam van Schmidt te vermelden. Hij omschrijft de hoofdpersoon als een ‘Reformator’ omdat die zichzelf als een hervormer ziet. Schmidt doet in het artikel verslag van een gesprek met een aanhanger van Rijts.Ga naar eind17. De gesprekspartner was bij Schmidt gekomen om zijn lidmaatschapskaart van de EBG in te leveren. Het gesprek spitste zich toe op de vraag naar de plaats en betekenis van de Tien Geboden en het feit dat van gelovigen financiële bijdragen verlangd werden. Dit gesprek vormde voor Schmidt aanleiding in een brief aan Rudolf Rijts om een persoonlijk onderhoud te vragen. In de brief gaf hij aan Rijts van zijn dwaalspoor af te willen brengen. Hij legde Rijts een aantal vragen voor waarin hij bevestiging vroeg van uitspraken en ideeën die aan Rijts werden toegedicht. Schmidt vermoedde een ‘ethiopianistische’ impuls uit de Verenigde Staten. Deze beweging zou volgens Schmidt in Suriname niet aanslaan omdat volgens hem de positie van de neger nergens ter wereld zo goed zou zijn als in Suriname: ‘Afrika mit eingerechnet, wo, der Neger, ganz allgemein genommen, soviel Freiheiten und Rechte geniesst als das unter holländischer Regierung stehende Suriname’ (Schmidt 1925: 2). Het ‘zwarte gevaar’ achtte Schmidt ook niet groot omdat binnen afzienbare tijd: ‘Die Negerrasse glänzend von der asiatischen überflügelt werden wird’ en daardoor geen grote invloed meer zou hebben. | |||||||||
Rijts en de rassenOp basis van hun religieuze en raciale overtuigingen waren voor de gebroeders Rijts en Zuidveen de negers en niet de joden het uitverkoren volk. In Groningen (in het district Saramacca), voorafgaande aan de periode van predikaties van Rudolf in Paramaribo, zou Johannes Rijts zich beledigend hebben uitgelaten over de joden | |||||||||
[pagina 316]
| |||||||||
en hun geloof in het algemeen en de joodse districtscommissaris in het bijzonder. Hij zou vervolgens wegens anti-semitisme zijn aangeklaagd door leden van de joodse gemeenschap, zijn gearresteerd en evenals zijn broer Rudolf later voor observatie opgenomen zijn geweest in de psychiatrische inrichting. Op voorspraak van de praeses van de E.B.G., R. Voullaire, bij de gouverneur werd Johannes Rijts ontslagen uit de psychiatrische inlichting en van verdere juridische vervolging.Ga naar eind18. Hierna werd hij populairder. Schmidt maakt de vergelijking met Paulus die ook door de kerken werd aangeklaagd en daardoor als martelaar meer gehoor kreeg (Schmidt 1925: 4; Jones 1981: 74) Reserves ten opzichte van de joden waren overigens niet voorbehouden aan de gebroeders Rijts en hun aanhangers. In de destijds voornamelijk door Duitsers geleide E.B.G. was er sprake van een anti-semitisch klimaat. In een brief van 15 oktober 1924 aan H.G. Steinberg schreef Missionspraeses W. Bückhardt over zijn wens meer aandacht te gaan schenken aan de missionering onder Javanen en Brits-Indiërs. Een citaat uit die brief spreekt in dit opzicht boekdelen: ‘Die Not liegt nun in der Durchsetzung der Neger mit anderem Blut. Ich muss da als der verbreiteste Einslag das Jüdische Blut nennen. Ich bin kein verfressener Antisemit. Doch erscheint es mir als vornehmster Unglück, was mit unserer Bevölkerung geschehen ist, dass ein völlig dekadenten Judenpak sein Blut und seine reinfiche Unsittlichkeit der schwarzen Bevölkerung mitgegeben hat. Diese Sort Menschen will nicht körperlich arbeiten. Sie, d.i. die Neger-Juden sind es vor allem, die einem ausgesprochenen Intellektualismus huldigen, sie drängen in die entsprechende Berufe als Lehrer und Beamte.’ Bückhardts opmerkingen bleven niet beperkt tot de hier geciteerde groep ‘Neger-Joden. Even later lezen we: ‘Warum werden noch fortwährend Javanen ins Land gebracht, wo die Creolen so viel arbeitslos sind? Die Antwort is immer wieder: Die Creolen wollen und können den harten Kampf ums Dasein nicht führen.Ga naar eind19. Met betrekking tot het blanke ras kan worden vastgesteld dat zij volgens Rijts zich de woorden van God hebben toegeëigend om zich daarmee te verrijken ten koste van de negers, het uitverkoren volk. | |||||||||
SlotopmerkingenOp basis van het beschikbaar staande materiaal is een aantal conclusies te trekken. In de eerste plaats blijkt dat de raciale bewustwording, die uitgebreid beschreven is voor bijvoorbeeld de Verenigde Staten, een internationale aangelegenheid wasGa naar eind20. en dat Suriname een actieve afdeling bezat van de UNIA-beweging. In Suriname zien we, ook eerder al bij Carel Paulus Rier, een duidelijk opkomend raciaal bewustzijn bij delen van de creoolse volksklasse. Dit bewustzijn uitte zich in eerste instantie in een aantal religieus geïnspireerde bewegingen. Het succes van de UNIA in de VS wordt vaak verklaard door te wijzen op de terugkeer van grote groepen zwarte soldaten uit de Eerste Wereldoorlog. Deze soldaten werden in Europa als bevrijders onthaald en ontdekten in Europa burgerlijke vrijheden die zij in eigen land ontbeerden. In een dergelijk klimaat kon de UNIA van Marcus Garvey gedijen en uitgroeien tot een massabeweging. Deze beweging sloeg ook aan in Suriname, zij het slechts voor een korte periode.Ga naar eind21. Met de emancipatie in 1863 werd slechts de fysieke vorm van slavernij afgeschaft. De geestelijke bevrijding moest nog worden bevochten. Opvallend daarbij is dat vele auteurs (Van Lier, De Kom, Scholtens, Hira et cetera) relatief weinig aandacht hebben besteed aan het beschrijven en analyseren van vormen van protest en verzet in de religie. Verzet tegen de koloniale machthebbers en de koloniale kulturele overheersing werd veel uitvoeriger beschreven en geanalyseerd bij optredens van bijvoorbeeld Doedel, de Kom in de jaren dertig en Wi Egi Sani in de jaren vijftig en zestig. Die personen en bewegingen werden gezien als de start van het | |||||||||
[pagina 317]
| |||||||||
moderne verzet tegen de koloniale machthebbers. In de religie vinden we juist de kiemen voor raciale, religieuze en sociale bewustwording. De geringe aandacht voor het emancipatorische karakter van een aantal religieuze bewegingen kan wellicht verklaard worden uit het feit dat juist de kerken een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan scholing en intellectuele ontwikkeling van veel Surinamers. Kritiek op het repressieve karakter van de officiële kerk in een aantal opzichten zal niet direkt voor de hand hebben gelegen. Opvallend zijn verder de parallellen tussen de beweging van de gebroeders Rijts en de Rastabeweging. Inhoudelijk liggen die overeenkomsten natuurlijk voor de hand; beide leunden sterk op het gedachtegoed van Marcus Mosiah Garvey. Bij beide bewegingen leeft de profetie van een koning uit den vreemde die de zwarte bevolking naar Afrika zal leiden. De parallellen strekken zich echter ook uit tot de reactie van de koloniale machthebbers. Zowel de gebroeders Rijts, Louis Doedel als de leiders van de Rastabeweging werden gedwongen opgenomen in psychiatrische inrichtingen. Het lijkt in het Caraïbisch Gebied een patroon te zijn sociale en religieuze bewegingen met dit instrument te bestrijden. Op basis van het mij ter beschikking staande materiaal is slechts een gedeeltelijke analyse mogelijk. Een aantal aspecten verdient verdere bestudering. Het is in ieder geval zinvol het archief van de EBG (sedert eind jaren tachtig goed toegankelijk voor onderzoek) in Suriname te raadplegen met betrekking tot de beweging van de gebroeders Rijts. Wellicht is het dan ook mogelijk meer zicht te krijgen op deze beweging en haar betekenis voor de geestelijke emancipatie van de Creoolse volksklasse. | |||||||||
[pagina 318]
| |||||||||
Literatuur
| |||||||||
[pagina 319]
| |||||||||
Fred Verhees (1957) was in de periode 1983-1986 werkzaam als docent aardrijkskunde aan het Mr. dr. J.C. de Mirandalyceum te Paramaribo. Daarnaast was hij actief betrokken bij de Stichting Wetenschappelijke Informatie, onder andere als redacteur van SWI-Forum. Momenteel is hij werkzaam als organisatie-adviseur. |
|