OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 19
(2000)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
Dirk J. Tang
| |
InleidingEsther Wilhelmina de Frederici-Besier werd geboren op 18 maart 1809 als dochter van mr. Pierre François Besier en Margaretha Bartha Slichtenbree te Deventer. Haar vader was in die stad directeur van de posterijen. Esther was het eerste kind uit deze verbintenis. Zij zou in de loop van de tijd nog gezelschap krijgen van negen broers en zusters. Op 1 maart 1832 trad zij te Deventer in het huwelijk met mr. Jurriaan Hendrik de Friderici.Ga naar eind2. Naar alle waarschijnlijkheid woonde het jonge gezin enige tijd in Zutphen. Daar werd op 3 juni 1833 zoon Carel François geboren. Nog datzelfde jaar vertrok Esther met kind en echtgenoot naar Paramaribo.Ga naar eind3. Gedurende de periode 1833 tot 1835 schreef Esther de Frederici-Besier met grote regelmaat brieven naar haar ouders in Deventer. Brieven die ze ondertekende met ‘Hesje’. Uit de brieven komt Hesje naar voren als een zorgzame moeder en echtgenote. Zij is naar goed Hollands gebruik redelijk ‘op de penning’. Waar mogelijk probeert ze geld te besparen door de zaken die zij nodig heeft voor het huishouden via haar moeder in Nederland aan te schaffen. Zij is zeker geen ‘uitgaans- of society type’, maar ze kan ‘gezelligheid’ wel waarderen. De toon van haar brieven is in het algemeen nuchter en optimistisch. De brieven geven een (beperkt) beeld van het leven in de kolonie. Hesje heeft niet de intentie gehad als chroniqueur te fungeren. Haar brieven behandelen veelal de ‘ditjes en datjes’ die voor haar huishouden van belang zijn. Zij bekijkt de alledaagse werkelijkheid van het leven in de kolonie met de ogen van een lid van de familie ‘Doorsnee’. Geen brede beschouwingen over de verwerpelijkheid van de slavernij of het nut en de noodzaak van de koloniale verhoudingen. Wat zij waarneemt en vermeldt in haar brieven beschouwt zij als een vaststaand gegeven, als behorende tot de ‘normale dingen van alledag’. Zo nu en dan, bijna terloops, roert zij het bestaan aan van de (huis) slaven die haar omringen. Ook worden de slaven genoemd die op de plantages van haar echtgenoot werkzaam zijn. Het beeld dat Esther (Hesje) van het slavenbestaan geeft, toont geen enkele compassie. Dat is ook niet te verwachten van een negentiende eeuwse vrouw die slavernij als gegeven aanvaardt. Aan de andere kant moet worden gesteld dat met uitzondering van enkele negatieve op- | |
[pagina 188]
| |
merkingen over ‘de diefachtigheid’ van haar huismeiden en het ‘neger Engels’ dat deze bezigen, haar mening niet opvallend neerbuigend of anderszins negatief is. Ook dat moet misschien niet worden verwacht van een ‘doorsnee toeschouwer’. Van de brieven aan haar ouders is een vijftiental bewaard en in bezit van de familie.Ga naar eind4. In dit artikel wordt een aantal fragmenten uit deze brieven vermeld. Daarbij is met name gezocht naar die passages die iets vertellen over het leven in het negentiende eeuws Suriname. Al te persoonlijke ontboezemingen of onnodige ‘ditjes en datjes’ zijn achterwege gelaten. Uit de correspondentie blijkt duidelijk dat haar schrijfvaardigheid beperkt is. In de transcriptie van de brieven is de oorspronkelijke spelling, compleet met fouten, gehandhaafd. | |
Leven in SurinameAan het begin van de negentiende eeuw was Suriname vanuit Nederland uitsluitend per zeilschip te bereiken. Allerlei factoren, zoals slecht of goed weer, de staat van het schip of het type schip, beïnvloedden de duur van een reis. Een gemiddelde reis van Nederland naar Suriname duurde ongeveer vier tot zes weken. De omstandigheden waaronder de passagiers werden vervoerd wisselden per schip maar moeten in het algemeen toch als ‘weinig luxueus’ worden omschreven. Afscheid nemen van haar familie moet Hesje zwaar zijn gevallen. De postverbindingen met de kolonie waren afhankelijk van de beschikbaarheid van scheepsruimte en daardoor vaak onregelmatig en onbetrouwbaar. Zodra Hesje is aangekomen, schrijft zij haar eerste brief:
December 1833 B ‘Zoo even dat wij de Surinaamsche rivier op zeilen zien wij al zeer toevallig een hollandsch schip, het geen ons regt veel plaisir doet, daar ik Ul. met een paar woorden kan doen weten wij een gelukkig en voorspoedige reis gehad... De reis is ons nogal kort gevallen, daar wij het regt goed aan boord hadden en de kapitein een geschikte man is... Dikwijls hoop ik dat wij U spoedig weder mogen zien, daar ik mij die verwijdering nog altijd onverdragelijk is.’
De tweede brief volgt na een paar maanden. Echtgenoot Jurriaan heeft zich inmiddels als advocaat gevestigd. Hij moet zijn tijd gaan verdelen tussen het vinden van werk en het beheer van de familie-plantages. Na aankomst van het gezin, blijkt (zie ook latere brieven) dat het vermogen van de familie de Friderici, dat grotendeels is belegd in de plantages, door wanbeheer van administrateurs is geslonken. De Belgische Opstand die in 1829 uitbreekt en uiteindelijk zal leiden tot de afscheiding van België veroorzaakt binnen Europa een gespannen politieke situatie. Eén van de maatregelen die Engeland en Frankrijk in 1833 nemen om het weerspannige (Noord)-Nederland tot inzicht te brengen is de invoering van een embargo op Nederlandse schepen. Het directe gevolg van dit embargo is dat het scheepvaartverkeer tussen het moederland en de koloniën ernstig wordt ontregeld en de prijzen van levensmiddelen en andere goederen stijgen. Uit haar brief blijkt niet dat Hesje op de hoogte is van deze ontwikkelingen. Zij schrijft de verstoring van de verbindingen toe aan slecht weer.
Maart 1834 - ‘Deze brieven vertrekken thans met het laatste schip. Hoe men nu naar schepen verlang is te begrijpen; geen mensch kan nu zijne producten van koffy of zuiker meer verzenden, zoodat ieder klaagt van zoo lang van tijdingen verstokken te zijn. Er moet zeker een zeer strenge winter of veel stormen geweest zijn, want wij hebben gehoord er zeer veel schepen verongelukt zijn... Ook moet ik u zeggen. Lieve Mama, indien gij mij wat zend het nooit met een zuikerschip moet verzenden, want door de lucht bederft al het goed... De schoenen die men hier koopt zijn zo impertinent duur, men | |
[pagina 189]
| |
vraagt er f. 5 guldens voor... Een week geleden heeft hier een droevig sterfgeval plaats gehad. De vader van Jakob Friderici van Alphen is heel subit overleden, de goed man is geen 6 dagen ziek geweestGa naar eind5.... De geheele familie rouwt zoodat wij ook nog een eenige maanden rouwen moeten, doch men draagt hier in plaats van paarsch, blauw en wit dus behoef ik mij geen rouw kleeren aan te schaffen.’
Nadat het embargo op de Nederlandse schepen is beëindigd, worden de verbindingen hersteld en komt de post uit Nederland weer aan. Hesje beschrijft in haar derde brief haar bezoek aan een plantage en wat je zoal tegen muskieten kunt doen.
14 april 1834 - ‘Met wat een blijdschap ik Uwe hartelijke letteren gekregen heb, kan ik u niet genoeg zeggen, vooral de eerste die ik juist op mijne verjaardag kreeg. Ook zie ik dagelijks hoe goed het is F. (haar echtgenoot) hier is, en hij zijn boedel (bedoeld wordt de plantages) zelfs kan administreren; het is beklagenswaardig hoe eenige administrateurs de plantage verwaarloozen om hun eigen beurs te vullen... In de vorige maand zijn wij drie weken op plantage geweest waar wij ons superb geamuseerd hebben. Wezenhagen is van de partij geweest.Ga naar eind6. Het bevalt er mij zelfs beter als in de stad, het is er veel frischer en koeler, daar de plantage aan de zeekant ligt en het er dus zeer gezond is. De huizen zijn er zeer lugtig en met een breede gaanderij. De aanlegt is van sommige juist als een Hollands buiten. Schaduw is er weinig, om dat men dan te veel last van muskieten zou hebben, die met sprinktijd van het water en tegen het vallen van de avond somtijds nog al veel zijn, doch niet zoo als men er in Hol. van spreekt. Men kan er nog al veel tegen doen, onder anderen als men aan tafel zit, kan men in een koffyzak met de benen gaan zitten, of men laat een klein meisje (bedoeld wordt slavin) onder tafel waayen, want op de voeten hinderen ze het meest en indien men de vensters voor zonne ondergang digt laat maken, heeft men er 's nachts er ook geen last van... De meeste plantages hebben een groot plein met een laan van Palmit of tamarinde boomen. Achter het huis is ook meestal een plein en een laan met vruchtboomen, waar men naar de grond, waar de producten staan, heen kan gaan. Aan beide zijden een moestuin, als ook nog laanen van fruchtboomen, zoodat er altijd overvloed van groenten en vruchten is. Verscheurende en wilde beesten heeft men daar volstrekt niet, en die ziet men niet anders dan in de bovenlanden, die hier een dag of 14 vandaan is. Somtijds ziet men een slang op enige Plantage doch aan de zeekant zijn ze er niet. Van de insecten heeft men ook weinig last, somtijds ziet men een kakkerlak of duizendbeen, doch het zijn geen verschrikkende beesten. Ik kan u wel verklaren, lieve Mama, dat de menschen in Holland alles schrikkelijk vergrooten. De warmte en de insecten zijn hier bijna niet lastiger als in Hol. in de zomer. Tegen het vallen van de avond kan een paar uurtjes plaisir wandelen en als men naar de naastleggende Plantage wil gaan, laat men maar gaauw 4 a 6 negers halen, die dan spoedig met een tentbootGa naar eind7. er heen rooyen, ook loop er bij alle Plantages een rivier door. Zoo zijn wij dikwijls eenige Plantages gaan bezoeken. Met mijn verjaardag zijn al die naburige heeren te dineren geweest, dames ziet men er niet, want die heeren hebben allen huishoudsters, het zijn meest allen Directeuren van Plantages waaronder eenige fatzoendelijke en andere ook lomp en ruw zijn. Ook hebben de negers spel gehad, zoo als men dat hier noemt, zij dansen en zingen dan de geheele dag, met een allernaarst en eentoonige muziek, het zijn twee trommels, die gemaakt zijn van een uitgeholde boom...’
Ook in de negentiende eeuw werd het gewaardeerd als familie in den vreemde naar de achterblijvers een cadeau of een aardigheidje opstuurde. Hesje vormde daar geen uitzondering op. Het verzenden van een pakje was echter niet eenvoudig. De ruimen van de schepen wa- | |
[pagina 190]
| |
ren niet of nauwelijks ingericht om kleine, vaak kostbare, pakketjes te bergen. In dat soort gevallen werd dan een pakketje meegegeven aan een kapitein of een andere scheepsofficier. Daar moest uiteraard wel voor worden betaald. Deze niet tot de lading behorende stukgoederen werden met de benaming ‘regaal’ omschreven. In een brief kondigt Hesje de komst van zo'n regaal aan.
20 mei 1834 - ‘Eindelijk hebben wij een Kapitein gevonden die de goedheid heeft om het beloofde kistje met vogels en een regaal koffy te willen medenemend.’
In de volgende brief die een week later wordt geschreven, beklaagt Hesje zich ondermeer over het feit dat echtgenoot Jurriaan zo hard moet werken om het wanbeheer van de administrateurs van de plantage te herstellen. Klaarblijkelijk is in sommige gevallen een plantage failliet verklaard. In de brief noemt Hesje dat ‘executeuren bijkans het hele boeltje hebben ingeslokt’. Dat laatste zou er op kunnen duiden dat de opbrengst uit de failliete boedel niet toerijkend was geweest om het faillissement ongedaan te maken. Ook het gegeven dat haar man die was voorgedragen voor een lidmaatschap van het Gerechtshof doch daar niet in werd benoemd, vormde een punt van bespreking.Ga naar eind8. Gelukkig lijkt de rechtspraktijk van Jurriaan wel aanleiding tot optimisme te geven.
29 mei 1834 - ‘Wij leven hier zeer stil, zoo dat de eene dag de andere weinig verschilt, en weinig of hoegenaamt geen uitspanning hebben, moeten het dus in het huiselijke zoeken, daar wij ons goed in schikken kunnen. De kleine Karel geeft mij dan ook nog al occupatie... Ik laat de kleine jongen nu altijd met een jurkje loopen, daar men hier ligt een togt kan vatten, want alle ramen zijn meestal open... Praten doet hij nog zeer weinig, ik geloof dit komt, hij het Hollandsch en negerengelsch zoveel door elkander hoort spreken... Hij (haar echtgenoot) heeft zijn handen vol werk, daar hij hier (het weinige dat er nog overblijft) zeer in de disorder gevonden heeft. Zijne executeuren hebben bijkans zijn heele boeltje ingeslokt. Hij heeft ook zeer veel met de practijk te doen, dat regt plaisirig is. Hij was ook bijkans lid van het hof geworden en was reeds door een derde hand gevraagt of hij er toe inclineerde, doch ze hebben de gouverneur weten te bepraten om het een andere Heer te geven. Hij was de eerste die op het drietal stond. Gij kunt begrijpen, lieve Mama, hem dit speet.’Ga naar eind9.
De kleine schaal waarbinnen het openbare leven zich in Paramaribo en de rest van de kolonie afspeelde bracht met zich dat de inwoners elkaar niet of nauwelijks konden ontlopen. Deze situatie, gekoppeld aan de vaak kleinburgerlijke atmosfeer die koloniale gemeenschappen kenmerkt, gaf aanleiding tot talloze conflicten. In haar volgende twee brieven besteedde Hesje aandacht aan dit verschijnsel. Ook noemt ze de problemen die ontstonden rondom de geldcirculatie in de kolonie. Geldproblemen bestonden al vanaf het ontstaan van de kolonie. Aanvankelijk werd betaald met ‘suikergeld’. Geldelijke verplichtingen werden daarbij uitgedrukt en betaald in ponden suiker. Koperen munten die in de kolonie werden geslagen, vertegenwoordigden verschillende hoeveelheden suiker. Deze ‘papegaaienpenningen’ werden echter na korte tijd op aandringen van Nederland ingetrokken. De kolonie bleef aangewezen op het schaarse Nederlandse muntgeld. De voortdurende tekorten aan muntgeld bleven echter problemen opleveren. In het midden van de achttiende eeuw werd in de kolonie begonnen met de uitgifte van ‘kaartengeld’. Op speelkaarten werd de waarde van geld aangegeven. Ook dit systeem voldeed niet. De slechte financiële situatie waarin de kolonie zich aan het eind van de achttiende eeuw bevond was daar mede debet aan. In 1827 werd bij Koninklijk Besluit bepaald dat het Nederlandse muntstelsel voortaan als wettig betaalmiddel zou gaan fungeren. Grote hoeveelheden munt- en papiergeld werden door De Algemene Brusselse Maatschappij (België | |
[pagina 191]
| |
was nog onderdeel van het Koninkrijk) binnen de kolonie in omloop gebracht. Het hielp echter onvoldoende. In 1829 werd daarom de Particuliere West-Indische Bank opgericht. Deze bank kreeg het octrooi op de uitgifte van bankbiljetten en het bankpapier van de Brusselse Maatschappij werd ingetrokken. De Particuliere Bank gaf echter teveel ongedekte biljetten uit waardoor in 1831 al bleek dat haar bankbiljetten niet inwisselbaar waren. De biljetten werden uiteindelijk in 1848 ingetrokken. De situatie zou pas met de komst van de Surinaamsche Bank N.V. verbeteren.
5 juli 1834 - ‘De menschen hier zijn schrikkelijk wangunstig en kwaadsprekend, ongelukkig die gene die hier veel vijanden heeft, men hoort hier niet dan over processen en dergelijke zaken spreken, iemand dagvaardigen of citeeren is hier een dagelijksche gewoonte. Ook de conversatie is hier naar en stijf, begrijp eens bij een ordinaire praatvisite moet men wel in acht nemen, ieder naar zijn rang te plaatsen, daar hier zeer op gezien wordt... Wij gaan hier zeer weinig uit, en leven stil. Ons Careltje geeft mij ook veel occupatie, daar ik hem niet gaarne aan de slavinnen overgeef, ook doen wij ons best hij geen negerengelsch leert, alhoewel hij nog zeer weinig praat... Tot nu toe kunnen wij zeer goed tegen het climaat.’
12 augustus 1834 - ‘Het is hier wel wat stil, doch het klimaat vergoed het nog al... De groote drooge tijd komt langzamerhand weer terug. Alle menschen die enigszins kunnen, gaan naar Plantage (of naar buiten zoo als men in Holland zegt). Die geen Plantage hebben vragen aan goede vrienden of administrateurs om op een van de hunne te kunnen gaan logeren, dat nooit haast gerefuseerd wordt... (ze zet uiteen dat in deze periode ook de advocaten vakantie houden en acht dat een gelukkige tijd want)... Ik weet ook geen plaats waar de menschen zoo van procederen houden als hier. Over drie weken gaan wij naar Plantage AnnaszorgGa naar eind10. waar F. (haar echtgenoot) een gedeelte in heeft en een drie a vier weken daar geweest zijnde, gaan we op Monnikendam bij de neven Friderici eenige tijd doorbrengen. Deze plantage moet zeer mooi zijn, en zeer mooie gebouwen hebben, ben dus benieuwt hoe het daar wezen zal... Zij hebben vier Plantages, die veel opbrengen. Vandaar gaan wij naar Plantage Vaderzorg een gewezen plantage van Frederici zijn Oude Heer, waarvoor hij veel zwak had en beroemt is voor de vele opbrengst van katoen. Hij heeft dezelve goedkoop gekogt, waarvan hij reeds eenige producten zou zenden, indien er maar schepen waren om het mede te nemen. Wissels kan men hier maar niet krijgen, en het papiere geld kan men in Holland niet kwijd raken... Men ziet hier ook volstrekt geen zilvergeld. Alle kleinigheden betaald men met centen, 8 centen is een schelling of een stuiver, doch men noemt zoo het eerste in het negerengelsch... De regaal voor Antje (met zoetzuur) kan ik nog niet krijgen, doch zal er op de Plantage Monnikendam wel een bekomen, want daar landen de boschnegers wel nog al aan’. In haar volgende brief beschrijft Hesje uitgebreid een plantage. Het meest opvallende in haar waarneming is de beschrijving van het gelukkige leven dat de slaven op de plantage leiden. Haar bewering dat de slaven ‘met plezier’ op de plantage Vader's Zorg werken en liever niet willen worden verkocht omdat ze graag voor de ‘familie’ willen blijven werken toont haar naïeve opvattingen over de werking van de slavernij.
10 november 1834 - ‘Zeker zult gij Lieve Beste Mama! weder verlangen eenige tijding van ons te vernemen, daar ik zints een tijd lang het wat uit heb moeten stellen wegens het tourtje dat wij met de familie Friderici naar plantage gemaakt hebben. Wij hebben dan ook nogal wat in die twee maanden gezien en eenige plantages opgezocht. Het plantageleven is mij wel bevallen... Ik weet niet meer of ik U Lieve Mama reeds zoo een plantage beschreven heb. Vele gelijken naar | |
[pagina 192]
| |
kleine dorpjes. Men heeft er een heerehuis, daarover staat gewoonlijk het directeurshuis, een eind weg staat een waschhuis, daarover weder een keuken en magzins, als ook een ziekenhuis voor de negers, een apart huis voor een pletie en badhuis en vervolgens wat meer opzijdt van al die huizen, ziet men een groote rij negerhuizen waar in op vele plantages een 3 a 4 honderd negers wonnen, daar ziet men nog een schaape- en varkenshok en meer nabij het heeren- of patroonshuis een paar groote lootzen waar de producten in bewerkt worden, alsook een timmerloots, een paar duivehokken en menagerie, die meestal met een paar honderd soorten van kippen, eenden, kalkoenen, bosdoksies (ook een mooi groot soort van eend) harte beesten, en ander gevogelte, dat wezentlijk een mooi gezicht is, want al die vogels hebben een menigte jongen. Behalve zoo een menagerie hebben de negers ook hunne kweek die daar zeer gelukkig in zijn, met dat al moet men vooral in de stad veel voor wild betalen. Ordinair moet men hier voor een jonge kip 40c en voor een groote f. 1 geven en voor twee hoenders eyeren 8 centen, het rundvleesch kost hier ook altijd 28c. het pond, een mand aardappelen ditto mand waar een boterpot in gaat betaalt men meestal als er veel schepen arriveren f. 2. voor en zoo alles naar raato. Gij kunt dus begrijpen Lieve Mama het hier duur leven is en vooral als men geen plantage heeft daar men nu en dan nog al het een ander van krijgt. De Plantage Vaderzorg, die Friderici gekogt heeft, is er nog niet van voorzien. Eenige schapen zijn er reeds die al veel vermeerderd zijn. Langzamerhand zullen wij ook wel kweek krijgen. Van Henry Fr. heeft hij een paar kalveren en een paar duiven, die ook reeds jonge hebben. Het is wel geen groote plantage, doch het is een goed stukje grond dat als het weder in order is, nog al veel katoen opbrengt. Wij hebben er een 14 dagen gelogeerd en ben zelfs in den grond geweest dat een plaisir was om al die katoen boomen zoo ook te zien. Jammer hij nog zo weinig slaven heeft om het te plukken, doch hij heeft hoop er spoedig een 50 zal kunnen krijgen van ene plantage waar zijn Mama en hij de helft in heeft en die met plaisir op Vaderzorg willen werken, want zij blijven liever in de famille, dan in vreemde handen te koomen... Ook heeft dien ouden Heer daar een corps muzikanten opgericht dat nog bestaat en dat wezentlijk zeer lief is. Het bestaat uit een 30 negers van diezelfde plantage. Geen van hen speelt van nooten allen hebben het op gehoor geleert. Gij kunt dus begrijpen dat dit veel moeite veroorzaakt heeft. Zij houden het ook zoveel mogelijk aan, door er somtijds jongeren door de kapelmeester, die zeker reeds een 70tiger is, te laten instrueren. Zij speelen van alles, walses, marschen, volksliederen, harmonies en andere dingen meer. Zoo de fam. niet de rouw was hadden wij er zeker veel gedanst... Van de vele plantages dien wij gezien hebben, en dat Antje nog wel wat interesseren zal was dat plantage Mon bijou, het is mogelijk een bijoutje geweest, doch thans gaat het zeer achteruit zoo dat het reeds door schulden in een fonds gevallen is.Ga naar eind11. De fam. Sandick zal er dus niet veel meer van krijgen... Nu nog over Kareltje die op plantage zoo is bijgekomen, dat het wezentlijk een plaisir is om te zien’. Een trotse Hesje kan begin 1835 in een brief aan haar ouders melden dat de maatschappelijke functies van haar echtgenoot een stijgende lijn vertonen. Zo noemt ze ondermeer zijn werkzaamheden voor de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Goed spreken wil zoon Karel nog niet, maar dat heeft volgens haar een begrijpelijke reden. Tenslotte zet zij uiteen waarom ze haar tafelgoed laat wassen in Nederland.
11 februari 1835 - ‘Het gezondene per Kapt. Spiegelberg geeft ons nog altijd aangename herinneringen. Papier, pennen en lak waren Fr. (Friderici) regt aangenaam, doch u behoeft, Lieve Mama, de moeite niet meer te nemen zulks te zenden, daar hij thans papier haast voor niet heeft. Hij is Secretaris bij het Nut vant Algemeen geworden en kan daardoor / 30 requireren, daar hij de Almanack en andere | |
[pagina 193]
| |
zaken in orde moet brengen, en dus ook in de gelegenheid zal kunnen zijn Papa één van te kunnen zendenGa naar eind12.. Hij heeft nog eenige van die aangename eerepostjes gekregen zoo als diaken en scriba van de Kerkvergadering. Opziender bij de Schoolcommissie. Auditeur Militair en advokaat. De laatste post brengt hem f 12,00 op dit wenig geeft weder wat meer in de melk te brokkelen, alhoewel geen zeer aangename post is. (over zoon Kareltje schrijft zij) Hij spreekt nog zeer wenig, doch ik moet veronderstellen dit komt, daar hij veel het Hol. en neger Eng. door elkander verwardt... Ik bedank u wel gij zoo goed zult zijn het tafelgoed wilt laten wasschen (in Nederland!!). Ik heb het hier niet willen laten doen, daar de menschen hier wat nonchalant met het goed omgaan en ik mogelijk eenige servietten had kunnen kwijt raken, daar die juist voor een mooie partije geschikt zijn et l'occation fait le larron en dit is bij die zwarte menschen al zeer erg. Zij vinden er een genoegen in om de blanken te beliegen, besteelen en te bedriegen.’
Dan komt ‘het grote nieuws!’.
14 maart 1835 - ‘Ik kan U thans Lieve Mama, weder eene blijde tijding mededeelen, daar ik in de hoop ben de familie te zullen vermeerderen, alhoewel nog in het verschiet, daar ik niet voor September reken, en indien het niet weder mislukt... Bakers heeft men hier niet, hiervoor heeft men dan een inlandsche vrouw die men zeer goed kent, en die ik ook krijgen kan, ook heb maar besloten om een vroedvrouw te nemen, indien het geval mogt zijn, men een doctor nodig hadt, kan men ze altijd nog laten komen, doch de eerste keer is zoo voorspoedig afgelopen, ik wil dus ook een tweede keer hopen en zoo als men beweeren wil, gaat het hier in dit geval nog gemakkelijker en voorspoediger... Voor een paar dagen geleden hebben wij hier een Leidsen student eigentlijk een Zaandammer, de Heer Tenctick te logeren gehad, die hier blankofficier [plantage opzichter] geworden is... doch het zal hem hier wat afvallen, daar het blankofficiersleven hier een almachtig onderscheid bij het studentenleven is.’Ga naar eind13.
Het gezapige bestaan in de kolonie wordt in 1835 tijdelijk verstoord door de komst van een lid van de koninklijke familie. Prins Hendrik, bijgenaamd de Zeevaarder, doet de kolonie op één van zijn reizen aan. Uit de brief van Hesje blijkt wat een commotie zijn komst teweeg brengt.
Juli 1835 - ‘Thans weder een wenig door de sous van alle partijen zijnde, moet ik u er toch ook het een en ander van mede deelen, reeds lang zult gij weten, de derde zoon van de prins van Oranje een reis door de W.l. zou ondernemen, dat zeker nog al iets was, voor zoo'n groot personage, daar men in Holl. Toch algemeen tegen die reizen opziet. Dat Heertje is hier dan ook zeer onverwacht gearriveerd, dat wat een confusie veroorzaakte vooral de fam. van Heekeren wisten niet wat hun overkwam, daar een van hun zoons op eens voor hun oogen stond, heel Paramaribo was in rep en roerGa naar eind14.... De schutterij en jagers moesten in de wapenen, de oorlogsschepen moesten manoevreren en 21 saluutschooten doen, alle hooge ambtenaren leden van de hooge raad, van het geregtshof, en andere ambtenaren moesten in costum met de gouverneur aan het hoofd dat prinsje bij zijn komst verwelkommen... De prins zelven was zeer affabel en vriendelijk tegen iedereen, en was volstrekt niet hoog, zoo als ook zijn gouverneur de heer Arriens die mij dadelijk toen wij op een receptie avond de prins gingen complimenteren kwam aanspreken en mij vroeg of ik hem niet meer kende, daar hij mij dikwijls bij Tante Nairac had gezien, doch ik kon mij zulks niet meer voorstellen, misschien kent Antje hem beter, dat hij in die tijd dat hij er gelogeert heeft veel bij Tante kwam... Ook zouden zij de andere dag 's morgens vroeg eenige plantages gaan zien, al waar ook weder eenige menschen bij verzocht waren... Daarna is er weder op een morgen bij gelegenheid dat de | |
[pagina 194]
| |
prins de eerste steen gelegt heeft ter opbouwing van een jodenkerk een dejeuné, dat wij ook zijn gaan zien, want zoo iets had ik nog nooit bijgewoont, dat wezentlijk nog al aardig was... Die zelfde avond was er een bal onder de vrije negers en negerinnen dat ook nog al comisch is om te zien, daarop zijn wij nog eens op een diné bij de gouvn. geweest.’
Na het vertrek van de Prins herneemt het leven in de kolonie weer zijn trage gang. Hesje laat met het oog op de strijd tegen het ongedierte het huis eens een ‘echte Hollandse beurt’ geven. In de brief vertelt zij tevens dat een spoedige overkomst naar Holland nog niet te realiseren is.
13 september 1835 - ‘Ik heb hier voorleden week de boel eens omvergehaalt, en heb het eens op zijn Holl. laten poetzen. Fr. was juist voor een dag of vier naar Plantage, doch duizendbeen nog scorpion hebben wij gezien... (ze schrijft dat ze niet spoedig kunnen terugkeren naar Nederland) daar de zaken van Fr. niet heel spoedig voort gaan. De menschen hier schuiven alles op de lange baan, thans heeft hij weder ene brief van de Heer Clant, advokaat in de Haag tijding over zaken, die hij berekende spoedig zouden zijn afgelopen en die heer nu schrijft men er thans nog niet aan heeft kunnen doen, door de tegenpartij hier, hem ophielt. Is dit om razend te worden, indien men moeite doet om voort te komen... Wij hebben het hier thans zeer stilletjes vele menschen gaan naar plantage.’
In wat haar laatste brief zou blijken te zijn meldt Hesje de geboorte van een zoon. De brief behandelt allerlei praktische zaken verband houdende met de geboorte en het huishouden. Zo vraagt zij met het oog op de aankleding van haar slaven of haar moeder haar wat stalen kledingstof wil opsturen. Een voorbeeld van de gewenste stof gaat met de brief mee. 20 oktober 1835 - ‘Met de eerste beste gelegenheid die zich thans voor doet, kan ik u, Lieve Ouders, met groot genoegen schrijven, de famille den 8 October om twee uren 's middags vermeerderd is met en zoon! Alles is even voorspoedig en gelukkig als de vorige keer afgelopen... wat spijt het me Lieve Mama, ik niet eerder geschreven heb u mij wat Papbeschuit wilde zenden, daar ze hier slecht gebakken wordt... Zoo u mij een paar stukjes vries bont zondt, daar men er nog al veel voor moet betalen, het minste 50 centen de el. Wees dus zo goed en schrijf mij hoeveel u voor een stuk moet geven. Men heeft het hier nog al nodig, daar men de huismeiden en jongens er mede kleeden moet, voor de eerste rokken, en de tweeden hemden’...
In een brief gedateerd 29 november 1835 moet haar echtgenoot Jurriaan aan de ouders van Hesje melden dat... ‘Hare krachten begonnen hand over hand te verminderen, totdat zij den 25e dezer, omstreeks 8 uren des avonds zeer zacht ontsliep’... Jurriaan beschrijft de totale ontreddering die hij ervaart nu hij alleen met twee kleine kinderen achterblijft. ‘Ons huisselijk genoegen, bestond in den kring van Carel, bij elkander te ziten, en dan het voorledene te herinneren, en het aanstaande te bepalen. Alles ging ons naar de wind, mijne zaken namen zulk een goede wending, mijne plantages kwamen er geheel boven op, en daarbij de tegenwoordige hooge prijzen van producten bragten ons in staat, om aanstaande jaar de reis weder te kunnen doen.’ Aan het eind van zijn brief stelt hij voor om het oudste kind naar Nederland over te brengen... ik geloof echter het verstandig door mij gehandeld zal zijn, wanneer ik Carel spoedig naar Ul. toezend, ten einde hij zijne opvoeding kan erlangen, doch hierover nader.’
De ellende is dan echter nog niet voorbij. In een PS onder aan de brief schrijft Jurriaan: ‘Na dezen brief geeindigd te hebben, was mijn lieve Carel vrij ernstig ziek geworden, de wormen waarmede hij geplaagd was, veroorzaakten hem stuipen en deze zich herhalende, overleed hij gisterenavond omstreeks 7 uren des avonds.’ | |
[pagina 195]
| |
Esther de Friderici 1809-1835
| |
[pagina 196]
| |
EpiloogHet jongste kind Pierre François zou op driejarige leeftijd door een slavin naar de grootouders te Deventer zijn overgebracht.Ga naar eind15. Zijn vader blijft enigszins vereenzaamd achter in Suriname. In Deventer wordt Pierre door de grootouders Besier opgevoed. In 1865 wanneer hij als ‘commies der posterijen’ werkzaam is, treedt hij in Deventer in het huwelijk. Uit het huwelijk worden drie dochters geboren. Op 20 juni 1873, ontvangt hij een brief van de hand van J.D. Day, waarin het overlijden van zijn vader in Suriname wordt gemeld.
‘Met diep gevoel van smart vervul ik de droeve taak UedG. mededeling te doen van het overlijden Uws vaders... Een ongesteldheid van slechts acht dagen heeft hem naar het graf gesleept. Ik neem deel in Uw verlies, want ook ik was aan hem gehecht aangezien ik, van mijn 16e jaar af bij hem geplaatst, steeds eene vaderlijke behandeling heb ondervonden, en later door zijn invloed op een bureau ben geplaatst, waar ik eenig carriere heb gemaakt.
Dan volgt een aantal mededelingen over de procedure rondom de erfenis.
Over de omvang schrijft Day ondermeer: ‘De Plant. Vaderszorg en Carelsdeel, de eenige die nog is overgebleeven wordt reeds sedert jaren niet meer gecultiveerd en heeft dus geene betrekkelijke waarde... Ik geloof wel dat er schulden te betalen zullen zijn.’
Naar alle waarschijnlijkheid is de brief geschreven door een voormalige slaaf van de familie. Dat gegeven en de verwijzing naar de schamele nalatenschap illustreren op een passende wijze deze periode uit de Surinaamse geschiedenis. | |
[pagina 197]
| |
Dirk J. Tang (Amsterdam 1947) studeerde in deeltijd geschiedenis aan de Rijks Universiteit Leiden. Hij was lange tijd werkzaam voor de gemeente Amsterdam. Thans bereidt hij als gastconservator de tentoonstelling ‘Slaven en Schepen’ voor die in september 2001 opent in het Nederlands Scheepvaartmuseum te Amsterdam. |
|