OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 19
(2000)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |||
BerichtenIBS-colloquium 2000Het IBS-colloquium 2000 zal als thema hebben: ‘25 jaar onafhankelijkheid Suriname’. Net als in de afgelopen jaren zal het colloquium gehouden worden in het Soeterijntheater van Koninklijk Instituut voor de Tropen, Linnaeusstraat 2A te Amsterdam. De datum is zaterdag 28 oktober 2000 en de aanvang zal zijn 10.30 uur. Zoals gebruikelijk zal in het voorjaar daarop (voorjaar 2001) een themanummer van Oso verschijnen over het zelfde onderwerp. In het themanummer zullen ook artikelen over dit onderwerp opgenomen worden van personen die niet op het colloquium hebben gesproken. De redactie doet hierbij een open oproep aan een ieder artikelen over het onderwerp in te zenden. Indien u van plan bent een artikel voor Oso te schrijven, neem dan gaarne zo spoedig mogelijk hierover contact op met de eindredacteur, Wim Hoogbergen, telefonisch 030-253.1415, of per e-mail: w.hoogbergen@fss.uu.nl. | |||
Redacteur recensie rubriek Oso gezochtZoals u waarschijnlijk is opgevallen, bevat deze Oso slechts weinig recensies. Dat is te wijten aan het feit dat we al ruim een jaar niet meer de beschikking hebben overeen speciale redacteur recensies. De redactie van Oso zoekt naar uitbreiding en met name naar een persoon die de belangrijke recensie-rubriek op zich wil nemen. Een redacteur recensies houdt de vinger aan de pols met betrekking tot wat over Suriname verschijnt, vraagt bij uitgevers boeken op, distribueert deze over recensenten, zit deze mensen achter de broek dat de recensies ook op tijd geschreven worden en redigeert de ingeleverde teksten. Ziet u deze uitdagende taak zitten, neem dan contact op met de eindredacteur Wim Hoogbergen, telefonisch 030-253.1415, of per e-mail: w.hoogbergen@fss.uu.nl. | |||
Johanna Christina Jonas (1799-1849), een zwarte Surinaamse onderwijzeresPeggy Plet
In Het land van de overheerser kwam ik voor het eerst de naam J.C. Jonas tegen (Oostindie & Maduro 1986). De summiere informatie in dit boek over J.C. Jonas is overgenomen uit Thomson (1897: 11), die beweert dat Johanna Jonas in 1802 als slavin was geboren. Zij zou als kind door haar meesteres meegenomen zijn naar Nederland. Nadat gebleken was dat zij ‘zeer verstandig was en veel lust had in studeeren’ zou haar de vrijdom geschonken zijn en werd zij op kostschool geplaatst. Na haar terugkeer in Suriname zou zij drie vreemde talen hebben gesproken en ‘geheel gemetamorphoseerd’ zijn. Volgens Thomson opende zij in 1839 zelf een bloeiende meisjesschool. Ik was benieuwd wie deze vrouw was en wat er aan informatie over haar te vinden zou zijn. Thomson geeft niet aan wat zijn bronnen waren met betrekking tot de mededeling dat Johanna Jonas als slavin was geboren, noch is hij erg expliciet over de reis naar Nederland en de daaraan gekoppelde manumissie. Ik heb geruime tijd gezocht naar een manumissiebrief, maar ik heb daarover in de archieven niets kunnen vinden. Ook heb ik in de journalen van de gouverneur de lijsten van de scheepspassagiers nagelopen, maar ook daarin vond ik niets. Voorlopig ga ik er toch maar van uit dat de auteur gelijk heeft. Johanna Christina Jonas, zoals zij voluit bleek te heten, werd volgens de ‘Surinaamsche Courant en Gouvernements Advertentie Blad’ van 11 juni 1849 niet in 1802, maar in 1799 geboren.Ga naar eind1. Over haar jeugd en de periode in Nederland heb ik vooralsnog geen informatie kunnen vinden. In de wijkregisters van Paramaribo zijn ‘juffrouw’ Jonas, haar vijf kinderen en een aantal huisgenoten regelmatig | |||
[pagina 145]
| |||
terug te vinden.Ga naar eind2. De laatste groep werd, mede door het toenemend aantal inwonende leerlingen, in de loop der jaren steeds talrijker. Uit deze gegevens blijkt dat het gezin onder andere woonde aan de Steenbakkerijstraat, de Steenbakkersgragt, de Zwartenhovenbrugstraat en de Dominestraat. De vader van haar kinderen was de Nederlandse kapitein Jan/Johan Anthony (van) Kruijne, wiens naam ook gespeld wordt als Kruyne en Kruijnen, al of niet vergezeld van het voorzetsel ‘van’. Hij maakte deel uit van het Korps Jagers en was sinds 1816 in Suriname gestationeerd.Ga naar eind3. Jonas en (van) Kruijne waren niet getrouwd en er zijn ook geen aanwijzingen dat zij hebben samengewoond. Hij was voor zijn werk veelal in het binnenland en verbleef van tijd tot tijd in de hoofdstad. (Van) Kruijne was overigens enkele jaren voor zijn vertrek naar Suriname in Nederland getrouwd met Celie Verburg en had met haar twee kinderen. Het is mij nog niet duidelijk of zijn vrouw in Nederland inmiddels was overleden, of dat hij er twee gezinnen op na hield. De kinderen uit zijn relatie met Jonas droegen allen de achternaam van Kruijne. In de doopregisters wordt echter alleen Jonas als ouder genoemd.Ga naar eind4. Met betrekking tot één van de dochters staat in de doopregisters iets merkwaardigs. In de index staat een dochter vermeld als Louiza Adriana van Jonas, terwijl in de betreffende pagina staat: Louiza Adriana van Kruijne. Een van deze kinderen overleed in 1825 op de leeftijd van zes maanden. Kruijne overleed in 1830 te Gouverneurslust in Saramacca, waarna Johanna Jones achterbleef met vijf jonge kinderen, waarvan één dochter in 1842 overleed. In 1835 legde Johanna Christina Jonas met succes het examen voor onderwijzeres ‘in den vierden rang’ af.Ga naar eind5. Zij was daarmee naar alle waarschijnlijkheid de eerste zwarte onderwijzeres in Suriname. Enkele maanden later, in 1836, diende zij een rekest in waarin zij toestemming vroeg om een particuliere meisjesschool te mogen beginnen.Ga naar eind6. Dit verzoek werd hetzelfde jaar ingewilligd, maar om onduidelijke redenen staat zij pas in 1839 in de Surinaamsche Almanak als onderwijzeres vermeld. Dat haar school qua niveau niet onder deed voor de andere scholen in de kolonie blijkt uit een bericht in de Surinaamsche courant van 1842 en 1846. Onder de winnaars van ereprijzen voor het onderwijs bevond zich ook haar school. Uit een rekest uit 1839 blijkt dat Johanna Jonas van haar inkomen als onderwijzeres niet kon rondkomen en daarom een winkel in ‘inlandsche producten’ wilde beginnen om wat bij te verdienen.Ga naar eind7. Zij diende een verzoek voor een vergunning in, maar het verzoek werd afgewezen. Uit de boedelomschrijving die na haar overlijden werd gemaakt, blijkt echter dat het haar toch was gelukt en dat zij tot aan haar dood ook een winkel bezat.Ga naar eind8. In 1847 had zij blijkbaar zoveel vertrouwen in de toekomst dat zij besloot een Hollandsche- en Fransche leesbibliotheek te beginnen, die zij op naam van haar dochters zette. Zij bestelde bij de Nederlandse uitgever Johannes Noman en Zoon te Zaltbommel een leesbibliotheek en opende met hem een rekening courant, waar hij vervolgens circa f 10.000,- op stortte. Bij haar overlijden waren er meer dan 3000 boeken in de bibliotheek aanwezig. Het avontuur met de bibliotheek liep niet goed af. Uit een boze brief van Johannes Noman gericht aan Jonas bleek dat zij hem geld verschuldigd was en dat zij bovendien al geruime tijd niets van zich had laten horen. Hij dreigde een gerechtelijke procedure tegen haar te beginnen en bovendien haar naam in diskrediet te brengen in (inter)-nationale bladen.Ga naar eind9. Johanna Jonas overleed op 6 juni 1849 en liet haar kinderen heel veel problemen en schulden na. Zij heeft een interessant leven gehad. Door haar beroep als onderwijzeres genoot zij ongetwijfeld aanzien binnen de samenleving. Hoewel anderen er misschien an- | |||
[pagina 146]
| |||
ders over dachten, waren haar sekse en kleur voor haar geen belemmering om maatschappelijk hogerop te komen. De interactie tussen kleur, sekse en klasse in haar levensverhaal is erg interessant en zeker de moeite waard om nader te onderzoeken. Door middel van dit bericht in de Oso wil ik achterhalen, of iemand uit deze summiere informatie een en ander herkent en mij daarover meer wil vertellen. | |||
Literatuur
| |||
RectificatieIn het themanummer Religieuze Specialisten (Oso 1999-2) zijn in het artikel van Paul Tjon Sie Fat over ‘Chinese geestelijke specialisten’ een paar foutjes geslopen die hierbij gerectificeerd worden. Op pagina 124, in het onderschrift van de illustratie, wordt ten onrechte Gan Di Ya een hellerechter genoemd. Geïllustreerd is de literaire vorm van de godheid. Gebruikelijker is de militaire vorm, waarbij Gan Di Ya zelf zijn Zwarte Draak Zwaard vasthoudt en waarbij boeken ontbreken. Op bladzijde 125 wordt gezegd dat de kerk aan de Combe een EBG-kerk is. Dat is onjuist. Deze kerk is van de Volle Evangelie, niet van de EBG. Op pagina 123 kwam de tempel in het verenigingsgebouw van Kong Ngie Tong Sang ter sprake. Tijdens een Kulturu Komnakandra in Galerie Egi Du in het najaar van 1999 gaf William Man A Hing een aannemelijkere theorie voor het verdwijnen van de tempel. Hij gaf aan dat bij het faillissement van Kong Ngie Tong de inrichting van de tempel als onderdeel van inboedel van de vereniging werd geveild. Bij de heroprichting van de vereniging onder de naam Kong Ngie Tong Sang is de tempel niet heringericht. Mr. Man A Hing gaf daar geen reden voor aan. Wij zien met enthousiasme een publicatie van Mr. Man A Hing hierover. | |||
[pagina 147]
| |||
In memoriam Joop Schulz (1921-1999)Op 25 juni 1999 kwam na een kortstondig ziekbed een einde aan het welbestede leven van de man die als het ware mijn broer werd en aan wie ik zoveel heb te danken, Joop Schulz. Wat zijn de jaren omgevlogen sedert die dag in november 1954 toen wij elkaar in Suriname voor het eerst ontmoetten en wat een onvergetelijke herinneringen heb ik aan hem tot het laatst toe mogen overhouden. Op 21 juni 1921 in Utrecht geboren, reisde Joop Schulz in hetzelfde jaar met zijn ouders naar het toenmalige Nederlandsch-Indië dat hem, opgroeiend in dat boeiende land, die typisch Indische aard schonk die zo velen met hem tot bi-polaire mensen heeft gemaakt, mensen met een universele en meervoudige kijk op leven en maatschappij. Geen wonder eigenlijk dat de tropen in het algemeen en Indië in het bijzonder een doorslaggevende rol hebben gespeeld in zijn leven, eerst bij zijn opleiding aan de Tropische Landbouwschool te Deventer in de jaren 1938-1941 en na de oorlog in de woelige periode 1945-1950 als integer militair toen Nederlandsch-Indië Indonesië werd. Als oprecht mens slechts doordrongen van de gedachte om zijn tweede vaderland en zijn gewone goedwillende inwoners te helpen beschermen tegen politieke chaos en willekeur, moet de latere weg-met-ons-houding van het thuisfront hem zwaar zijn gevallen hetgeen hem wellicht tot de opmerkzame en kritische man maakte die hij was. Zijn snelle studie in de biologie aan de Universiteit van Utrecht in de jaren 1950-1954 en zijn promotie cum laude in 1958 met baanbrekend ecologisch onderzoek in het Regenbos van Suriname typeren hem, inmiddels met gezin, als de nieuwsgierige onderzoeker en doorzetter ten voeten uit. Na alle onzekerheden en verwarring en over het land dat hem lief was, een bijzondere prestatie. Ik leerde de bescheiden, maar gulhartige, stimulerende en soms ook moeilijke, Joop goed kennen in de periode 1958-1980 toen we samen werkten bij de Dienst 's Lands Bosbeheer tussen de papieren, bij de plannen en vooral tijdens de boeiende expedities in het binnenland van Suriname dat in die tijd zijn derde vaderland werd en waarvoor hij een professoraat aan de Universidad de los Andes te Merida, Venezuela, in 1967 had opgegeven. Joop was een natuur-mens, sterk en inventief, en ik herinner mij als de dag van gisteren dat hij mij haast kwalijk nam als ik niet de moeite wilde nemen om een hem bekend stukje natuurschoon in de omgeving van mijn eigenlijke werkplek ook zélf te ondergaan. Gelukkig weten velen dat Joop met zijn werk en zijn enthousiasme de Surinaamse natuur voor ieder toegankelijk heeft gemaakt. Zo bracht zijn initiatief voor de oprichting van de Stichling Natuurbehoud Suriname. STINASU, waarvan hij | |||
[pagina 148]
| |||
in 1969 de eerste directeur werd, de term ‘Ecotoerisme’, opende immers de mogelijkheid om het zo noodzakelijke vaak langjarige natuuronderzoek - en daarmee de juiste beheersmaatregelen ten behoeve van ons milieu - mede te financieren uit verantwoord toerisme. Zijn in 1964 begonnen onderzoek naar het gedrag en het behoud van de in Suriname voorkomende zeeschildpadden en zijn wereldwijde interesse voor deze tot dan toe nogal verwaarloosde natuurlijke hulpbron brachten hem internationale faam. Ook na zijn pensionering in 1980 bleef hij als lid van de wereldwijde Marine Turtle Specialist Group actief. In de jaren 1984-1992 trok hij voor het internationale ICN, WWF-Nederland en de Europese Unie onvermoeid rond ten behoeve van het zeeschildpad onderzoek in het land dat hij altijd in zijn hart droeg: Indonesië. Ik had het voorrecht hem op een van deze tochten te kunnen vergezellen en getuige te zijn van het respect van zijn collega's. Ziedaar in essentie Joops werk en leven, een bevestiging van zijn kennis en inzicht. Er is nog zoveel meer dat me nu door het hoofd gaat, niet alleen de fijne momenten maar ook de verdrietige die zijn persoonlijk leven al of niet vermijdbaar tekenden. Hij moet ook daardoor gegroeid zijn, want hoe velen in onze hectische wereld stak hij als medewerker van de telefonische hulpdienst niet een riem onder het hart? Er is in elk geval één zekerheid, diegenen die hem na staan zullen hem altijd bij zich weten. Natuurbehéér, Joop, was je leven.
Velen heb je daarbij geïnspireerd.
Hoeveel staat er nu geschreven,
dat jij ons, lang al, hebt geleerd.
Ecotoerisme, jouw eigen woord,
reist nu alom de wereld rond.
Men vindt dat het zo hoort,
alsof het járen al bestond.
Het is jouw werk, jouw streven,
dat hieraan ten grondslag ligt.
Ik weet, het is jou om 't even.
Het boek is nu toch dicht.
Maar hoor, je moet wel weten,
dat jouw vertrouwd gezicht
in jouw kring niet wordt vergeten.
Frans Bubberman | |||
[achterplat]
| |||
|