Wim Hoogbergen
Signalementen
Susan Legêne, De bagage van Blomhoff en Van Breugel; Japan, Java, Tripoli en Suriname in de negentiende-eeuwse Nederlandse cultuur van het imperialisme. Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen. 1998, p. 468. f 59,- ISBN 90-6832-277-X.
Surinamisten kennen de naam G.P.C. van Breugel van diens publicatie Dagverhaal van eene reis naar Paramaribo en verdere omstreken in de kolonie Suriname uit 1842. De 24-jarige Gaspar van Breugel had in 1823-24 een reis naar Suriname gemaakt om daar de plantages Kocqhoven en Clifford Kocqshoven te bezoeken, die in het bezit waren van zijn familie. Hij bleef bijna acht maanden in de kolonie. Bijna twintig jaar later verschenen zijn reiservaringen in druk.
De bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen werkende kunsthistorica Susan Legêne promoveerde in 1998 op de indrukwekkende en fraai geïllustreerde dissertatie: De bagage van Blomhoff en Van Breugel; Japan, Java, Tripoli en Suriname in de negentiende-eeuwse Nederlandse cultuur van het imperialisme. Het boek kreeg in het algemeen lovende kritieken in de pers, met uitzondering van Jan Blokker (Volkskrant, 28 augustus 1998) die het een ‘ratjetoe’ vond ‘zonder herkenbare methodologie’ met een ‘hak-op-de-takkerigheid’ van een aanpak. Blokker verwoordt daarmee in zijn eigen vocabulaire heel treffend de charme van het boek
De aan elkaar verwante families Blomhoff en Van Breugel behoorden tot de regenten aristocratie die protestant en Oranjegezind was. Gaspar van Breugel was de kleinzoon van Jacques Clifford Kocq van Breugel, waarmee we direct de twee namen van de plantages die Gaspar in Suriname ging bezoeken, kunnen thuisbrengen. Volgens Susan Legêne voerde Koning Willem I een imperialistische politiek, daarbij gebruik makend van de leden van families als die van Blomhoff en Van Breugel. In hoeverre Legêne met die theorie gelijk heeft, wil ik maar even in het midden laten, maar in ieder geval kreeg Nederland van Engeland na de Franse tijd veel kolonies terug, waarheen de Blomhoffs en de Van Breugels trokken. Hoewel ik de passages in Legêne's dissertatie die handelen over Tripolis en Decima het meest informatief en interessant vond, zal ik mij in deze bespreking beperken tot het deel dat over Suriname handelt.
Voordat Gaspar van Breugel naar Suriname vertrok, had hij zich verdiept in cijfers, boeken gelezen en deskundigen gesproken. Ook had hij de nieuwste kaart van Suriname, getekend door Mosenberg bij zich. Tijdens zijn tocht in Suriname hield hij een journaal bij, dat als manuscript in het Tropenmuseum wordt bewaard. Daar liggen in het archief verder nog een manuscript met een ‘Verhandeling over Surinaamsche Bezittingen zeer dienstig voor Eigenaren van Plantaadjes in de Westindien’ en een dagverhaal, een bewerking van het eerder genoemde journaal. Vanuit al die aantekeningen ontstond het ‘Dagverhaal [etc.]’ van 1842.
Uit Van Breugels reisverhaal wordt duidelijk dat het instituut slavernij in Nederland lang niet zo onomstreden was, als vaak wordt gedacht en gesuggereerd. Van Breugel schrijft tenminste dat hij een bijdrage wil leveren aan de discussie in Nederland over Suriname en de slavernij. Op grond van de literatuur die hij in Nederland gelezen had, verwachtte hij een land vol mishandelde slaven. (In noot 103: ‘Veel, zeer veel hoort men daarvan reeds als kind in Europa! Men tracht zelfs in de kinderboekjes niet zelden den slaaf af te schilderen, als het ongelukkigste schepsel der wereld; die in het klamme zweet zijns aanschijn, ons koffij en suiker bezorgt;