OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 15
(1996)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |||||||||
D. van Hinte-Rustwijk & G. van Steenderen-Rustwijk
| |||||||||
InleidingDe eerste keer dat theater in de vorm van toneel genoemd wordt in de annalen van de volksplanting Suriname is in het journaal van gouverneur Jan Nepveu (1768-1779). Op maandag 19 juli 1773 is daarin te lezen: ‘Heeden Avond is door eenige Liefhebbers een Treurspel vertoond. Naam: Sabinus en Eponia [...]. Seekere Schouten van Amsterdam geboortig, alhier met een nigtje van de zeer rijke swarte dame Nanette Samson getrouwd, heeft daartoe een huijs met decoratien laaten appropriëeren met de sinspreuk op 't voorgordijn PRO EXCOLENDA ELOQUENTIA. Worden de meeste kosten van kleeddragien etc.: bij denzelven gedraagen, gelijk hij ook zoo in 't tragique als comicque wel gespeeld, 't Voornemen is om alle maanden van een vertooning te geeven. [...] De tragedie is zeer wel uitgevoert, principalijk de moeijlijke roll van Eponina, die door een jongeman genaamt Halloij admirabel uijtgevoert is, zijnde nog 't wonderlijkste dat niemant, des onbewust, zou hebben kunnen merken dat het geen vrouw was.Ga naar eind1. Twee jaar later, in 1775 werd de eerste schouwburg opgericht, de ‘Hollandse Schouwburg’ of de ‘Schouwburg voor Christenen’ genoemd. Voor joden was de toegang verboden. De maatregel tegen de joden had tot gevolg dat zij in 1776 een eigen schouwburg stichtten.Ga naar eind2. In 1784 bouwden zij zelfs een nieuw theater. Bij de opening werd bepaald, dat een ieder zonder onderscheid zou worden toegelaten, alléén ‘de spelers en de beheerders van de andere schouwburg waren uitgesloten.’Ga naar eind3. In 1825 kregen de joden officieel gelijke rechten in de kolonie (Van Lier 1977: 69). Sindsdien hebben veel joodse Surinamers een belangrijke rol gespeeld in het openbare leven en in de theaterwereld. In het begin van de negentiende eeuw was de kolonie drie schouwburgen rijk, dit op een populatie in Paramaribo van in totaal 4405 blanken en vrije zwarten/kleurlingen (Buddingh 1995: 108). Bij de grote brand van 1821 verloor Paramaribo twee van de drie schouwburgen en kwam er stagnatie in het toneelleven. Gezien de toenmalige sociale verhoudingen in de kolonie kunnen we aannemen dat zowel voor het christelijke theater als voor het joodse een entreeverbod gold voor slaven. Bij de oprichting van het toneelgezelschap Thalia in 1837 gold voor ‘slaven en personen blootsvoets’ nog steeds een toegangsverbod.Ga naar eind4. Toen in 1832 de enige overgebleven schouwburg wegens bouwvalligheid moest worden afgebroken, betekende dat het einde van het meer formele theaterleven in Paramaribo en groeide | |||||||||
[pagina 134]
| |||||||||
De Noorderkerkstraat in Paramaribo (Collectie Muller, KIT, Amsterdam)
| |||||||||
[pagina 135]
| |||||||||
de behoefte aan een schouwburg. Het duurde echter acht jaar voordat er weer een theatergebouw was in de kolonie. | |||||||||
ThaliaHet toneelgenootschap Thalia werd in april 1837 opgericht. Het bestuur bij oprichting van Thalia bestond uit N.G. Vlier, Joh, Helb, H.F. Wesenhagen en H.J. Blancke. Deze vier notabelen ondernamen meteen stappen om tot de bouw van een eigen theater te komen en wendden zich met intekenlijsten tot de burgerij. In december van datzelfde jaar kochten zij het terrein tussen de Graven- en Wagenwegstraat voor de som van f 846,-. J.A. Voigt, stadsarchitect en lid van het genootschap, belastte zich met de constructie van het gebouw. In de tweede helft van 1838 werd de eerste steen gelegd en in 1839 was de bouw voltooid. De zaal bood plaats aan 700 personen.
Gebouw van het toneelgezelschap Thalia te Paramaribo (Surinaamsche Almanak voor 1841)
| |||||||||
[pagina 136]
| |||||||||
Op 20 januari 1840 was de feestelijke inwijding van het gebouw. Zoals gebruikelijk in die tijd stonden er twee toneelstukken op het programma: een tragedie en een komedie: De Oost-Indievaarder van Arresto, toneelstuk in vier bedrijven, gevolgd door Het kamertje van het waschmeisje blijspel met zang in een bedrijf. Aanvankelijk werden er door het toneelgezelschap Thalia zes voorstellingen per jaar gegeven. Het gebouw werd echter intensief gebruikt door verhuur aan andere toneel- en muziekgezelschappen.Ga naar eind5. Er traden ook regelmatig buitenlandse groepen op.Ga naar eind6. De keuze van de toneelstukken verschilde niet of nauwelijks met die van kleine theaters in Nederland.Ga naar eind7. Zoals zoveel in de kolonie, was ook het theatergebeuren gericht op het moederland. Er werd zelfs een poging ondernomen om enige actrices uit Nederland te laten overkomen daar er kennelijk niet genoeg actrices zouden zijn in de kolonie. Deze poging mislukte, maar men slaagde er wel in dames in de kolonie te interesseren voor toneel, zodat men niet langer gebruik hoefde te maken van heren die damesrollen speelden zoals ten tijde van gouverneur Nepveu. | |||||||||
Theater rond de eeuwwisselingHet einde van de negentiende eeuw in Suriname bracht belangrijke veranderingen met zich mee. Langzamerhand deed het moderne leven zijn intrede. Invoering van straatverlichting (1876), geregelde directe bootverbinding met Nederland (1884), telegraafaansluitingen met het wereldnet (1891), electrische verlichting (1897) enzovoort, hadden invloed op het leven van alledag en verbraken het isolement van de kolonie (Van Lier 1977: 209). Sinds de afschaffing van de slavernij en de beëindiging van het staatstoezicht, in respectievelijk 1863 en 1873, waren de verhoudingen tussen de koloniale bestuurders en de bevolking aan verandering onderhevig. De creoolse bevolkingsgroep moest zich aanpassen en wennen aan de nieuwe situatie. Hetzelfde gold uiteraard ook voor de koloniale bestuurders. Er kwamen nieuwe immigranten uit Azië (Chinezen in 1853, Brits-Indiërs in 1873 en Javanen in 1890) voor arbeid op de plantages. De invoering van de leerplicht voor kinderen van zeven tot twaalf jaar in 1876 en het werk van onder andere het Algemene Nederlands VerbondGa naar eind8. openden ongekende perspectieven voor velen (Van Lier 1977: 142, 209). Het culturele leven werd toegankelijk voor groepen die tot dan toe buitengesloten waren. Ook leden uit de opkomende Creoolse middenklasse gingen zich aktief met theater bezighouden. Door hen werden nieuwe toneel- en muziekgroepen opgericht, die echter vaak een kort leven beschoren waren. In deze groepen zien wij regelmatig dezelfde namen opduiken in wisselende combinaties (Surinaamse Almanak 1897: 116-117). Deze toneelgezelschappen waren alle afhankelijk van de welwillendheid van het toneelgenootschap ‘Thalia’, dat over de enige schouwburg in Paramaribo beschikte. In de nieuwsbladen zoals de Nieuwe Surinaamsche Courant werd uitvoerig bericht over de theaterwereld. In de rubriek Stadsnieuws en de speciale rubriek Kunst & Letternieuws vinden wij voorbesprekingen en uitvoerige recensies met kleurrijke evaluaties van het acteertalent van de acteurs. Uiteraard kwamen ook de vetes en problemen ruimschoots aan bod. Wij troffen in 1995 in de slecht bewaarde archieven van Thalia de keurig bijgehouden notulen van de bestuursvergaderingen van 1874-1914 aan.Ga naar eind9. Uit deze notulen blijkt dat in de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig in de negentiende eeuw het toneelleven min of meer rustig voortkabbelde. Overzichten van uitgaven en inkomsten, onenigheid over de keuze van stukken, het te laat komen of niet bijwonen van de repetities en vooral de - in hun ogen - onterechte ongunstige kritieken in de kranten hielden het bestuur | |||||||||
[pagina 137]
| |||||||||
bezig. Zo maakte het lid O. Stolting bijvoorbeeld bezwaar tegen de opvoering van een stuk op grond van slechte kritieken in de nieuwsbladen. De voorzitter J.J.P. Wessels was van de negatieve reacties in de pers niet erg onder de indruk. Hij stelde dat de stukken in Nederland zeer gunstig waren beoordeeld en dat naar zijn stellige zienswijze de Surinaamse kritiek weinig of geen waarde had.Ga naar eind10. Tekenend voor het gezapige theaterleven in deze periode was het vijftigjarig jubileum van Thalia. Het lid Wessels bemerkte tot zijn schrik dat het vijftigjarig jubileum van Thalia op 27 april 1887 niet herdacht was. Deze nalatigheid werd goedgemaakt door een feestelijke opvoering op 25 juni van het toneelstuk Lazaro de veehoeder. Dit stuk was al eerder opgevoerd in 1843. Er circuleerden lijsten waarop men kon intekenen om een financiële bijdrage te geven. Van de opbrengst konden nieuwe toneeldecors aangeschaft worden. Aan de gezapigheid kwam een eind toen begin jaren negentig er een heuse ‘toneelstrijd’ uitbrak die begon met een voorstel tot fusie van de toneelgezelschappen Melpomène en Oefening baart kennis met Thalia.Ga naar eind11. Deze gezelschappen gaven regelmatig voorstellingen in het gebouw van Thalia, dat zij voor dit doel huurden. Enige leden van Thalia verzetten zich tegen het samengaan en dreigden zelfs met ontbinding van het vijftig jaar oude genootschap. De fusie ging niet door, maar had wel een wijziging van het reglement tot gevolg.Ga naar eind12. Hiermee komen we terecht op de spanningen in de samenleving, die parallel liepen aan de ruzies in Thalia. Deze problemen hielden verband met de benoeming en het functioneren van M.A. de Savornin Lobman, gouverneur van 1889 tot 1891. Zijn benoeming deed al veel stof opwaaien, want zijn broer was minister en men suggereerde dat hij via deze familierelatie de gouveneurspost had gekregen. De Savornin Lohman gold als zeer eigengereid en was ook in Nederland een omstreden figuur. Hij werd bij voorbaat gewantrouwd door de joodse bevolkingsgroep in Suriname omdat hij in Nederland een naar anti-semitisme riekend artikel had geschreven. In Suriname werd hij een trouw bezoeker van de kerkdiensten van de Herrnhutters die onder de volkscreolen een behoorlijke invloed hadden. (Zie voor meer informatie over deze gouverneur: Ramsoedh 1992). De Savornin Lohman kreeg een conflict met de koloniale elite door op 14 februari 1890 een wetsontwerp in te dienen bij de Koloniale Staten tot uitbreiding van het kiesrecht door verlaging van de census. Het voorstel werd door de Staten verworpen, hetgeen de woede wekte van de lagere middenklasse, die zich door de gegoede burgerij van bestuur uitgesloten voelde. Savornin Lohman schaarde zich nogal demonstratief aan de kant van de volksklasse. De lokale kranten mengden zich in de strijd. De West-Indier, koos de kant van de Koloniale Staten en De Volksbode die van de opkomende middenklasse en volkscreolen. Verder speelde De Volksbode in op de - in de kolonie altijd al aanwezige - latente anti-semitische sentimenten en keerde zich tegen het joodse volksdeel, dat in hun ogen een veel te grote invloed had en die men bovendien ook zag als de afstammelingen van de slavenhouders (Van Lier 1977: 197). Ook in Nederland deed de pers volop mee aan de polemiek. De uitbarsting kwam op 12 mei 1891 tijdens de festiviteiten ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van de Koloniale Staten. De Savornin Lohman had zijn ontslag ingediend naar aanleiding van een conflict met procureur-generaal Kalff. De Volksbode riep de bevolking op (in het Negerengels) om te protesteren tegen het ontslag van de gouverneur door met demonstraties hun aanhankelijkheid aan hem te betuigen. De aanhangers van de gouverneur zagen het aangekondigde feest van de Koloniale Staten als een provocatie. Vele duizenden districtbewo- | |||||||||
[pagina 138]
| |||||||||
ners kwamen naar de stad. De gouverneur liet zich toejuichen voor het gouvernementspaleis en gaf toestemming voor een danspartij in het centrum van Paramaribo. Alles wat op het Gouvenementsplein voor de festiviteiten in gereedheid was gebracht werd vernield, alsook de huizen en winkels van vooral de joodse bewoners van Paramaribo. De situatie liep steeds meer uit de hand. De gouverneur maakte het de procureur-generaal vrijwel onmogelijk maatregelen te nemen om de orde te herstellen. Het conflict tussen de laatste en de gouverneur liep zo hoog op, dat de regering in Den Haag ingreep. De procureur-generaal nam de leiding over en wist binnen enkele dagen met behulp van de marine de orde te herstellen. De Savornin Lohman verloor alle steun in de Tweede Kamer en keerde als een teleurgesteld man naar Nederland terug (Ramsoedh 1992: 496-499). De opvolger van de Savornin Lohman, T.A.J. van Asch van WijckGa naar eind13. gouverneur van 1891 tot 1896, was een gelukkige keus voor Suriname. Hij was geliefd. Men meende dat hij het beste voorhad met de kolonie. Kort na de aanvaarding van zijn ambt verklaarde hij dat hij Surinamers en Hollanders op gelijke lijn zou stellen (Van Lier 1977: 199). Van Asch van Wijck toonde grote belangstelling voor het theaterleven en ondersteunde Thalia op allerlei manieren. Hij stimuleerde het theaterbezoek en het muziekleven door onder andere een honderdtal toegangsbiljetten te kopen en die ter beschikking te stellen van de militairen. Verder schonk hij regelmatig muziekinstrumenten. Toneelspelers werden ten gouvernementshuize uitgenodigd en feestelijk onthaald na een succesvolle voorstelling. Bij zijn vertrek in 1896 gaf Thalia te zijner ere een feestvoorstelling. Het drama ‘Eerloos’ werd opgevoerd, gevolgd door het blijspel ‘De kleine vergissing’. ‘Goed oorspronkelijk Hollands drama, met degelijke conversatie Hollands’, schreef de Nieuwe Surinaamsche Courant op 16 april 1896. De vertrekkende gouverneur kreeg bij deze gelegenheid een geschenk aangeboden, hetgeen aanleiding gaf tot polemieken in de kranten en zelfs tot een vechtpartij tussen twee vooraanstaande leden van Thalia. | |||||||||
Oorspronkelijk SurinaamsHet broeide in het toneelgezelschap. Oude spanningen staken de kop op, maar zij hadden ook te maken met het aantreden van een nieuwe generatie Surinamers die zijn stempel wilde drukken op het culturele leven. Niet langer werden enkel stukken uit Holland opgevoerd. Er kwam steeds meer ruimte voor oorspronkelijk Surinaams oeuvre. In de Nieuwe Surinaamsche Courant van 23 februari 1896 stond een bericht over de voorbereiding van ‘De Prins van Sind’, een operette naar een verhaal uit 1001 nacht. Aan deze produktie namen tachtig kinderen tussen de zes en vijftien jaar deel en de opbrengst was bestemd om de ‘nood der minder bevoorrechten te lenigen (de wezen van de Luthersche gemeente). Alle vier voorstellingen waren uitverkocht. De recensies waren lovend: ‘Het was een schitterend succes, de opvoering van de kinderoperette “De Prins van Sind” in Thalia eergisteren. De heer G. Rustwijk bijgestaan door de heer J.W. Bueno de Mesquita en pianiste N. Nunes en de orchestdirecteur De Vries heeft een werk de kinderen op te leiden om die operette op te voeren - gedaan, zoo verrassend, als in de kunstgeschiedenis van Suriname geen enkel voorbeeld te vinden is kleine kinderen zoo met gevoel zien acteren, zingen, nagenoeg als de kunst eischt, toneelhouding, als men zeker niet van kinderen verwachtte’. ‘Kunst & Letternieuws’ (Nieuwe Surinaamse Courant, 15 maart 1896). De gouverneur onthaalde op 9 april de kinderen die hadden deelgenomen aan de operette op een bal ten gouvernementshuize (Surinaamsche Almanak 1897: 192). In november van hetzelfde jaar stonden de kinderen weer op de planken met een andere voorstelling. Deze keer waren het de operettes ‘De IJsjonkvrouw’ en ‘Klaas en Trien’. Nu deden er 136 | |||||||||
[pagina 139]
| |||||||||
kinderen mee en de voorstelling beleefde twee uitvoeringen.Ga naar eind14. Op 22 juli 1896 werd door het toneelgezelschap ‘Dilettanten’ het toneelstuk ‘Luci’ opgevoerd. Dit stuk was geschreven door R.A.P.C. O'Ferrall, bestuurslid van het bestuur van Thalia, die kennelijk ook gelieerd was aan de toneelgroep ‘Dilettanten’. Volgens Ph. Samson was dit het eerste toneelstuk dat geschreven werd door een Surinamer. O'Ferrall was vooral actief in het onderwijs en was de oprichter van verschillende particuliere scholen waaronder de eerste Ambachtsschool. De opbrengst van deze toneelavond was ten bate van het Ambachtsonderwijs. Hoewel er telkens weer conflicten de kop opstaken in het toneelgenootschap Thalia, waardoor vaak de meest actieve leden aftraden, zien we toch ook dat er met een zekere regelmaat voorstellingen op de planken werden gebracht door het genootschap. Men had te kampen met financiële problemen en, zoals al eerder het geval was, gebrek aan damesleden. De voorzitter merkte op: ‘...de vroegere dames zijn thans onbruikbaar en bovendien pretentieus’.Ga naar eind15. Een hoogtepunt in het begin van deze eeuw was ongetwijfeld de opvoering in mei 1906 van ‘Het Pand der Goden’ een opera in vijf bedrijven van Helstone. Johannes Nicolaas Helstone werd geboren te Berg en Dal (Suriname) in 1853 en overleed te Paramaribo in 1927. Hij was pianist, organist, dirigent en componist en studeerde oorspronkelijk voor onderwijzer. Toen zijn muzikale gaven duidelijk werden kreeg hij de gelegenheid aan het conservatorium in Leipzig te studeren (1880-1881 en 1893-1894), waar hij in 1901 cum laude promoveerde. Hij heeft veel gedaan voor het muziekonderwijs in Suriname en componeerde stukken voor koor, piano, orgel en orkest.
Advertentie in de ‘Nieuwe Surinaamsche Courant’ van 8 november 1896
| |||||||||
[pagina 140]
| |||||||||
De opera ‘Het pand der Goden’ is door Helstone in het Duits vertaald en schijnt meermalen in Berlijn opgevoerd te zijn. De componist, die zelf het scenario schreef, noemde het: een drama met muziek en zang. De voorbereiding van het stuk duurde negen maanden. De violisten J.A. Bueno de Mesquita en J.W. Bueno de Mesquita, het koor Caecilia en de klarinettist A. de Vries verleenden hun medewerking aan deze uitvoering. ‘De Surinamer’ van 17 mei 1906, schreef erover: ‘De samenstelling van het stuk doet de maker alle eer aan. De rollen waren aan goed gekozen dilettanten toevertrouwd, de decoratie, het werk van den heer G.T. Rustwijk, was een en al pracht. Het orkest bestaande uit 24 leden, waaronder onze beste musici, was een succes.’ Het stuk beleefde vier opvoeringen en bij de laatste voorstelling werd Helstone onder begeleiding van de ‘schutterij-muziek’ met fakkels naar de Buiten-Sociëteit geleid en gehuldigd. De Surinaamse invloeden op het culturele leven - theater zoals als muziek - hadden zich duidelijk gevestigd. Wij zien de invloed van de opkomende middenstand op het theaterleven en de betrokkenheid van de lokale bevolking met het gebeuren. Naast de operettes en de opera, werden er in het gebouw van Thalia regelmatig concerten, lezingen en voordrachtavonden gegeven. Op muziekgebied waren de hoogtepunten: de optredens van de Surinaamse musici Daniël Samuels en Theodoor Neumann Cordua. Daniël Samuels, die optrad onder de artiestennaam Dario Daavedra, werd geboren in Paramaribo in 1876 en overleed in 1909 aan boord van het stoomschip ss Willem II, op weg naar Suriname. Hij was een leerling van Helstone, die hem voorbereidde op het toelatingsexamen aan het Leipziger conservatorium waar hij in 1899 aan zijn studie begon. Hij maakte concertreizen in Europa en het Caraibisch gebied en gaf ook regelmatig concerten in Paramaribo, waar hij door de bevolking werd gehuldigd. Het concert in april 1900 in Thalia met eigen composities geïnspireerd op Surinaamse volkswijsjes was een groot succes. Ook Theodoor Neumann Cordua, genoot bekendheid in het buitenland als concertpianist. Hij componeerde diverse muziekstukken. (Het Surinaams Muziek Collectief gevestigd in Nederland, organiseert regelmatig concerten, waarbij onder andere de muziek van Saavedra en Neumann Cordua ten gehore wordt gebracht). Behalve voor toneel en muziek werd Thalia ook gebruikt voor lezingen en cabaretvoorstellingen. De druk bezochte lezingen belichtten vaak op kritische wijze de toestand in het land. Populair waren de cabaretprogramma's van Kruisland (Doelwijt 1974: 98-111). Johannes Carolus Kruisland, ook wel genoemd de Surinaamse Speenhoff, werd geboren in 1875 en overleed in 1937. Hij bracht 35 jaar lang, twee keer per jaar een one-man-show in Thalia. Met gedichten en liedjes bespotte hij Surinaamse gebeurtenissen, wantoestanden en personen. Op 27 april 1997 zal het 160 jaar geleden zijn dat het toneelgezelschap Thalia werd opgericht. De oude dame leeft nog, en heeft een zeer belangrijke rol gespeeld in het culturele leven in Paramaribo. Het feit dat het genootschap in staat is geweest om het gebouw in stand te houden en dat ter beschikking gesteld heeft voor verschillende culturele uitingen en evenementen is van grote betekenis voor het theaterleven in de Surinaamse samenleving. | |||||||||
[pagina 141]
| |||||||||
Literatuur
| |||||||||
[pagina 142]
| |||||||||
D.E.G. van Hinte-Rustwijk werd geboren te Alkmaar (district Commewijne) in Suriname. Na de Algemene Middelbare School (AMS) in Paramaribo voltooid te hebben, studeerde zij sociologie in Utrecht (1956-1962). Daarna woonde zij in Nigeria, Frankrijk, Canada en de Verenigde Staten. Momenteel woont zij in Frankrijk en Amsterdam. G.H. van Steenderen-Rustwijk werd geboren in NIckerie (district Nickerie) in Suriname. Zij voltooide de St. Louise school te Paramaribo en werkte enige jaren in Paramaribo. Sinds 1955 woont zij in Nederland. |
|