OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 15
(1996)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |||||
Berichten‘Ontwerp tot Eene Beschryving van Surinaamen’, een belangwekkend document uit circa 1740.‘Men gebruykt het selve koorn ook tot een Soort van kost ookerom genaamt, en dan krygt het koorn tot meel een styf staande pap gemaakt, de naam van Tomtom, dog het is met de ookerom te Eeten een soodanig kostje, dat ymand, dewelke zulkx nooyt meer gezien heeft zig vast verbeelden zoude, die menschen hadden een Schotel Slym of braaksel op tafel, zoo lang trekkende slymerig is de Ookrom, dewelke de Crioolens voor anderen lusten, en dezelve eetende met de 2 voorste vingers der regterhand eerst een brok van die koorn Tomtom afnypen, en denselven in die Slym omwentelen met een bisondere handgreep van Slinger het agter aan hangende om het voorste van haar Vingers weeten te wentelen en soo opslobberen.’ Ziedaar hoe men okersoep met tomtom bereidt en eet volgens een passage in een bijzonder document, dat voor de Surinamistiek van grote waarde is, maar desondanks nog vrijwel onbekend. Het bevindt zich in de Centrale Bibliotheek van het Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam en bestaat uit een doorslag van een typoscript op 139 bladzijden folio, gebonden, met op het titelblad de volgende tekst: ‘Ontwerp tot Eene Beschryving van Surinaamen. (Dit handschrift bevindt zich in de Koloniale Bibliotheek te Paramaribo/Catalogus 1911 No. C 17/ en is geschreven door een Surinaamschen planter/zie No. 43/tusschen de jaren 1739/zie No. 161/en 1748/zie No. 568./)’ Het is dus de kopie van een handschrift. Beeldsnijder (1994: 289, noot 10), die het stuk boven water heeft gehaald, schrijft dat het handschrift zelfwaarschijnlijk verloren is gegaan. Dat is sowieso jammer, maar te meer omdat de tekeningen die blijkens verwijzingen in de tekst bij het oorspronkelijke stuk hoorden, bij de kopie ontbreken. Daar was onder meer een schets bij van een ontwerp voor een suikermolen die naar believen door wind, water of trekdieren kon worden voortbewogen! De Koloniale Bibliotheek, later Landsbibliotheek, bestond vanaf 1857 tot 1957, toen de boeken en andere stukken over een aantal gespecialiseerde bibliotheken in Paramaribo werden verspreid. Bovengenoemde tekst moet verder als volgt verklaard worden. Na achtentwintig bladzijden met een puntsgewijze inhoudsopgave van wat die ‘Beschryving’ had moeten worden, volgen 571 genummerde ‘Aanteekeningen tot het voorenstaande dienende’. Nr. 43 toont aan dat we te maken hebben met een planter, wat overigens ook zonder deze verwijzing zonneklaar zou zijn, gegeven de feitelijke inhoud van het stuk. Onder nr. 161 wordt vermeld, dat sedert 1739 de slaven uit Afrika niet meer werden aangevoerd door de West-Indische Compagnie, maar door particuliere reders. In aantekening nr. 568 gaat het over slaven ‘dewelke tot het nieuw maakende, Fortres (nieuw Amsterdam genaamt) gecommandeert worden’. Dat fort werd gebouwd van 1734 tot 1747. Hiermee is de plaatsing van het stuk tussen 1739 en 1748 verklaard. Beeldsnijder houdt zich echter bij een nauwkeuriger datering, namelijk circa 1740, afkomstig van Abbenhuis in een publikatie die in 1946 in Suriname is uitgebracht en die ik niet gezien heb.Ga naar eind1. Wie was deze planter? Het lijkt me dat zijn taalgebruik (dat pover is) hem wel niet in persoon zal kunnen ontmaskeren, maar dat het toch wel iets kan doen vermoeden over zijn herkomst, zijn afkomst, zijn ontwikkeling en vooral ook zijn opvattingen betreffende de plantagewereld waarin hij destijds verkeerde. Ik veronderstel, dat iemand die van een oude opzichter zonder gezag zegt ‘zoo een bastia staat daar te kyken als een Stomme en blinde Paap’, niet zelf Rooms-Katholiek is. Evenmin | |||||
[pagina 126]
| |||||
lijkt het me waarschijnlijk dat een jood de mulatten van gemengd joods en negerbloed zal aanduiden als ‘Smousen’. Opmerkelijk is dat hij moeite lijkt te hebben met het juiste gebruik van stemloze en stemhebbende medeklinkers. Ik noteer: ‘mukken’ i.p.v. muggen, ‘berglak’ i.p.v. berklak (soort boom), ‘blakgat’ i.p.v. blakkat (soort vis), ‘paskiet’ i.p.v. baskiet (mand), ‘warimpe’ i.p.v. warimbo (soort plant), ‘pomma’ i.p.v. aboma (soort slang), ‘kiendras’ i.p.v. keentras (afval van suikerriet), ‘banandes’ i.p.v. banantes (bananen) en ‘pintaas’ i.p.v pindaas. Kan een dialectoloog hierover iets zeggen? Wat de indeling aangaat: de bladzijden met de alvast gegeven inhoudsopgave zijn in feite gevuld met eenentwintig rubrieken die alle uiteenvallen in een aantal genummerde onderwerpen, vaak uit niet meer bestaande dan de naam van een functie, een werktuig, een ziekte of wat dan ook. Sommige rubrieken zijn heel kort (‘Societeits Bediendens’: 3), andere heel lang (vogels: 46). Een gemiddelde rubriek is bijvoorbeeld ‘Scheepen en Vaartuygen’ (14). Het merendeel van deze rubrieken komt echter verderop niet meer ter sprake. De 571 ‘aantekeningen’ betreffen vrijwel alle de plantagelandbouw in de ruimste zin, dus agrarisch, technisch, personeel, economisch enzovoort, en dat veelal uiterst gedetailleerd en naar het mij voorkomt getuigend van een grote kennis van zaken, veel ervaring en een voor die dagen ruimhartige mentaliteit. En daar komen dan uitschieters bij als aan het begin van dit stukje. Uit Beeldsnijders proefschrift blijkt dat dit stuk een goudmijntje voor hem geweest is. Er zal over zijn onderwerp niet veel nieuws meer uit te halen zijn. Hij ontleent er ook veel aan voor zijn behandeling van de omstandigheden waaronder de slaven leefden. De landbouw krijgt daarin ruim zijn deel, maar ik denk dat er toch heel wat materiaal te wachten ligt voor bijvoorbeeld een historisch-landbouwkundige studie met als ruggegraat dit ‘Ontwerp’ en de boeken van Blom (1786, 1787) en Teenstra (1835). Wat mijn eigen onderzoek over het Surinaams-Nederlands betreft: ik was opgetogen toen ik het stuk in handen kreeg. Van ongeveer honderdtwintig vroeger of nog heden in Suriname gebruikte specifiek Surinaams-Nederlandse woorden werd de oudste vindplaats ineens dit ‘Ontwerp’, Een paar voorbeelden: ‘blauwtje’ (een algemeen bekende vogel), ‘yzerhard’ (soort boom), ‘schaare-slyper’ (zingcicade, alom te horen in Paramaribo), ‘sy roller’ (onderdeel van een suikermolen), ‘uytgediekt’ (uitgegraven) en ‘gemascht’ (gekneusd, geplet). Waar haalde onze planter de woorden ‘demmering’ voor schemering (het lijkt Duits) en ‘vertrendelen’ voor verbeuzelen (van tijd) vandaan? ‘Oorsnyder’ voor keurmeester van vee was vast een toepasselijk woord, maar wie heeft het ergens ooit vernomen? En welke vogel heette toentertijd ‘griet bak koekken’? Ook de Indiaanse woorden ‘manarie’ en ‘matapie’, beide werktuigen bij de bereiding van cassavebrood, heb ik nog niet in een oudere bron dan deze over of uit Suriname gevonden. Dat geldt ook voor Sranan ‘bita wirri wirri’ (een groente), ‘matoeri’ (soort vis, eigenlijk Indiaans), ‘wakkego’ (soort boshoen), ‘igne pipe’ (ingipipa, een soort boom), ‘papa mony’ (soort schelp), ‘consakki’ (voetschimmel), ‘wy wy’ (waiwai, een vuurwaaier), de mij onbekende plant ‘sipi sipi’, en andere. Kortom, een document om bij allerlei onderzoek op het gebied van de Surinamistiek te raadplegen. | |||||
[pagina 127]
| |||||
Literatuur
J. van Donselaar | |||||
Wijziging in de redactieMet ingang van dit nummer heeft een belangrijke wijziging binnen de redactie plaatsgevonden. Vanaf eind 1992 was Peter Meel de enthousiaste redacteur van de recensie-rubriek. Hij is erin geslaagd heel wat recensenten aan het werk, te zetten. Vanaf april 1993 werden in elk nummer zo'n tien belangrijke werken op het gebied van de Surinamistiek in Oso besproken. Drukke werkzaamheden bij NWO en het feit dat hij de avonduren wil vrijhouden voor het afschrijven van zijn dissertatie over de Nederlands-Surinaamse betrekkingen tussen 1954 en 1961, en daarboven nog het vele werk aan een bronnenpublikatie over Jan Voorhoeve, maken dat Peter Meel helaas geen tijd meer over heeft voor het vele werk aan zo'n recensie-rubriek. Peter Meel was uniek, maar hopelijk niet onvervangbaar. Ellen Klinkers neemt met ingang van dit nummer de rubriek over. Ellen Klinkers studeerde culturele antropologie in Utrecht. Sinds 1992 is zij assistent-in-opleiding bij het CNWS te Leiden. Zij werkt aan een proefschrift over de Surinaamse slaven in de laatste decennia vóór en dat van de geëmancipeerde slaven in de eerste decennia na de emancipatie, de periode 1830-1880. |
|