Van de redactie
Woord vooraf
In oktober 1993 werd in Paramaribo Ben Scholtens vermoord. Na zijn universitaire opleiding geschiedenis vertrok Scholtens in 1983 naar Suriname, waar hij tot 1986 werkte aan de Anton-de-Kom-Universiteit. Daarna was hij coördinator bij de Afdeling Cultuurstudies van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling. Scholtens publiceerde onder andere in dit tijdschrift. Scholtens is niet de enige Surinamist die in dit nummer herdacht wordt, want in december bereikte ons de droeve tijding dat ons redactielid Just Wekker in Paramaribo was overleden. Zijn hobby's, de kartografie en geschiedenis van Suriname, hebben zijn leven geleid. Zijn promotie op het gebied van de Historische Kartografie aan de Universiteit van Utrecht in 1983 was de bekroning van vele jaren noeste arbeid. Just Wekker was ons meest actieve, in Suriname woonachtige redactielid. Wij zullen zijn inzet en enthousiasme missen. Als eerste bijdrage in dit nummer treft U een artikel van hem aan, dat hij enige maanden voor zijn dood persklaar maakte. De In Memoriams vindt U voor onze vaste rubrieken Recensies en Recente Publikaties.
De redactie is verheugd in dit algemene nummer van Oso een keur van interessante artikelen te kunnen publiceren. Just Wekker stelt in het openingsartikel twee zaken aan de orde. Allereerst bekijkt hij wat oude landkaarten ons kunnen vertellen over de historische gebieden waar de Surinaamse indianen woonden. Daarna gaat hij in op de huidige grondrechten-discussie in Suriname. Sinds de staatkundige onafhankelijkheid van Suriname wenst de overheid geen onderscheid te maken tussen de diverse bevolkingsgroepen. Dit betekent evenwel niet dat Bosnegers en Indianen geen recht op stam- of dorpsgronden meer hebben, zoals Wekker overduidelijk aantoont. Nog een tweede (kort) artikel over Indianen werd opgenomen: André Schoorl bericht ons over zijn onderzoek naar Surinaamse Indianen in Nederland.
Een drietal onderwerpen op het gebied van de taal- en letterkunde in deze Oso. Kees van Doorne bespreekt twee gedichten van Eugène Rellum: ‘Geesten-dans’ uit de bundel Faja lobi (1973), en ‘Winti dansi’ uit Oembra foe Sranan (1972). Hij vindt ‘Geesten-dans’ maar een zeer zwakke vertaling van ‘Winti dansi’, reden waarom hij een poging doet tot een betere Nederlandse versie. Het gedicht heeft de redactie in ieder geval in hoge mate geïnspireerd. Een fragment uit Benoits ‘De Dou of het grote slavenfeest’ is daardoor op de achterzijde van de omslag gekomen. Om een uitgebreide correspondentie vast bij voorbaat in te dammen: wij weten dat een doe niet hetzelfde is, of behoeft te zijn, als een winti dansi.
J. van Donselaar bespreekt daarna de overneming van Karaïbische en Arowakse plante- en dierennamen in het Sranantongo en het Nederlands van Suriname. Het literaire drieluik wordt afgesloten door Aart Broek die uitgebreid ingaat op Anil Ramdas' essaybundel De papegaai, de stier en de klimmende bougainvillea (1992). Binnen het geheel van de Caraïbische (migranten)literatuur is Ramdas de Nederlandstalige woordvoerder van een literaire heroriëntatie die binnen het Caraïbisch gebied al veel langer aan de gang is. Tussen al het literaire geweld in een gedegen artikel van Ellen Klinkers over de (EGB)-zending onder de plantageslaven in Coronie.
De redactie