| |
| |
| |
Fragment van de kaart van J.C. Heneman uit 1784
| |
| |
| |
Surinaams plantagewezen: een kwestie van aantallen
Just Wekker
Inleiding
Naarmate er meer publikaties over het Surinaams plantagewezen verschenen, bleek hoe weinig aandacht sommige auteurs besteedden aan het onderzoek naar het betrouwbaar aantal plantages en gronden in de verschillende perioden. Het volgende overzicht van getallen die vermeld worden voor 1667/1668, illustreert dit:
1905: W.L. Loth, Gouvernements-landmeter bericht in zijn ‘overzicht van de landbouw in Suriname’ (Koloniaal Verslag 1905), dat bij de aanvang van het bestuur van Gouverneur C. Aerssen van Sommelsdijk er 50 plantages waren, een aantal dat snel steeg tot 200.
1912: Mullert (1912: 40) stelt: ‘Op 1 mei 1668 waren er 24 plantages in Suriname, Parham Hill meegerekend.’
1926: Van Eyck-Benjamins (1926/27: 13) vermeldt voor deze tijd - aan de hand van An Impartial Description of Surinam van George Warren uit 1667 - Omstreeks 500 plantages, waarvan 40 of 50 suikerfabrieken bezaten (zie ook Quintus Bosz 1980).
1949/1977: Van Lier (p. 20): ‘In 1688 (bedoeld is 1668, J.W.) bedroeg het aantal plantages ... slechts 23 stuks’.
1959: Panday (1959: 12) haalt ook het verslag van George Warren aan, net als Van Eyck-Benjamins (1926/27). In zijn boek maakt Panday overigens vaak gebruik van gegevens uit de Koloniale Verslagen.
1966: In dit jaar verschijnt Van Renselaars studie ‘Oude kaarten van Suriname’. Aan de hand van een Engelse kaart, gedateerd 1667 en deel uitmakende van de Willem Blathwayt-atlasGa naar eind1. wordt een overzicht gegeven van de 175 plantages met eigen naam of naam van de planter. Deze kaart is uitvoerig beschreven door Joh. Felhoen-Kraal (1951).
De auteurs uit 1912, 1926, 1949/77 en 1959 droegen blijkbaar geen kennis van het bestaan van deze kaart uit 1667, waaraan zij hun informatie hadden kunnen toetsen.
1980: Quintus Bosz (1980: 23): ‘Bij de verovering in 1667 waren er blijkens een oude Engelse kaart reeds 178 plantages, waarschijnlijk merendeels suiker, in bedrijf.’ In een noot op deze mededeling merkt de auteur op dat de aantallen die Van Eyck-Benjamins (1926/27) noemt, aan de hand van de Engelse kaart uit 1667 weerlegd kunnen worden.
1989: Oostindie (1989: 1): Het aantal plantages groeide van omstreeks 25
| |
| |
rond 1667 tot 400 een eeuw later (zonder bronvermelding).
Dit voorbeeld voor de periode rond 1667 kan helaas met meerdere worden aangevuld. De grote spreiding van de genoemde aantallen - 25, 175, 500 - zal bij de kritische lezer vraagtekens oproepen, doch ernstiger wordt het als men door middel van deze aantallen een stelling wil onderbouwen of ze als elementen van een bewijsvoering hanteert. Wanneer het er bijvoorbeeld gaat om toe- of afname van het aantal plantages in een periode vast te stellen, dan wel in verband te brengen met wapenfeiten of iets dergelijks, dan is het gevaar voor geschiedvervalsing niet denkbeeldig.
In dit artikel willen wij trachten aan te geven wat de mogelijke oorzaken van de geconstateerde uiteenlopende aantallen plantages voor eenzelfde periode kunnen zijn, alsmede waarop gelet dient te worden bij de toetsing der bronnen. Tenslotte worden twee tabellen en een diagram met toelichtingen gepresenteerd, waarmee toekomstige schrijvers over het Surinaams plantagewezen mogelijk hun voordeel kunnen doen.
| |
Onderzoeksperikelen
Er staan de onderzoekers met betrekking tot dit onderwerp een drietal soorten bronnen ter beschikking, te weten: kaartmateriaal, de Surinaamse Almanakken tussen 1788 en 1937, de Koloniale Verslagen (1853-1930) en de Suriname Verslagen (1931-1948). Voorts een respectabele hoeveelheid publikaties, waarvan enkelen zelfs als gezaghebbend kunnen worden beschouwd (zie bijvoorbeeld de literatuuropgave in Oostindie 1989).
Helaas is het met deze bronnen dus zo gesteld dat men voor de periode 1667-1788 hoofdzakelijk op kaartmateriaal moet steunen, waarbij voor de periode 1760-1788 slechts de kaart van Heneman uit 1784 als referentie dient. Deze kaart is bovendien minder overzichtelijk waardoor men er geen exacte aantallen plantages aan kan ontlenen, wel enkele uitbreidingen van arealen ten opzichte van circa 1760. Kaarten en statistisch materiaal rond en na 1800 zijn evenwel in voldoende mate aawezig, evenals literatuur gebaseerd op deze bronnen.
Soms is een auteur evenwel geneigd gemakshalve een voor zijn onderwerp minder belangrijk gegeven uit een eerdere publikatie aan te halen, zeker wanneer de geciteerde een autoriteit is op zijn vakgebied. Dat dit niet zonder gevaar is, bleek reeds uit de voorbeelden in de inleiding van dit artikel. Ook druk- en andere fouten, door een vroegere auteur over het hoofd gezien, zullen zonder cross-cheques in dergelijke gevallen een eigen, soms hardnekkig leven gaan leiden. Als voorbeeld het volgende: Quintus Bosz (1980: 348, noot 5) verwijst in zijn overigens zeer gedegen en waardevolle publikatie naar pagina 38 van Lans (1842)Ga naar eind2.: ‘het aantal plantages alleen al liep tussen 1824 en 1835 terug van 340 tot 267’. Van Lier (1977: 336) haalt eveneens Lans (1842) aan en verwijst zelfs naar dezelfde plaats; vervolgens geeft hij
| |
| |
een staat met onder meer de aantallen plantages in 1824, 1835 en 1861 (sic!), te weten: resp. 340, 267 en 142. Bij het raadplegen van het genoemde werk van Lans treffen wij deze gegevens nergens aan. Wel is er achterin het boek een ‘Generaal overzicht der Plantaadjes’, dat onder meer de volgende aantallen geeft: 1833: 430, 1836: 420, 1840: 383.
Als goede bron voor cross-reference met betrekking tot de aantallen plantages in Suriname voor de periode na 1788 gelden de hiervoor genoemde jaargangen van statistisch materiaal: de Surinaamse Almanakken, de Koloniale Verslagen en de Surinaamse Verslagen. In de Encyclopaedie van Nederlands West-Indië (1914/1917: 679) wordt een overzicht gegeven van de in 1788 begonnen serie Surinaamse Almanakken. Oudschans Dentz (1947: 175-176) geeft een aanvulling, waaruit blijkt dat de uit 142 uitgaven bestaande verzameling, die loopt tot 1937 (later ook onder titels als De Vraagbaak en De Gids uitgegeven), weliswaar geen aaneengesloten overzicht oplevert maar bruikbare informatie over een periode van circa 150 jaren geeft. Een manco van deze almanakken is dat soms niet is aangegeven over welk jaar de verstrekte statistieken gaan, waardoor niet exact voor een specifiek jaar het aantal plantages kan worden opgegeven. Ook kwam het voor dat van enkele plantages geen of niet tijdig gegevens werden ontvangen. Wegens de niet altijd optimale communicatie tussen Paramaribo en de districten is het niet ondenkbaar dat de grondadministratie geruime tijd kon na-ijlen. In combinatie met het kaartmateriaal, dat hierna besproken wordt, is echter een vrij goed beeld van de situatie in een bepaalde periode (jaren-cluster) te verkrijgen.
De Koloniale Verslagen en de Suriname Verslagen zijn officiële rapportages van overheidsfunctionarissen aan de Gouverneur omtrent alle bestuurlijke aangelegenheden in Paramaribo en de districten. Ten aanzien van de landbouw treft men naast de aantallen plantages ook diversificaties naar gewassen, in cultuur zijnde oppervlakten en produktie. Men dient er evenwel op bedacht te zijn dat na 1875 soms ook de kleinere pachtgronden op en buiten vestigingsplaatsen onder het totaal aantal plantages en gronden worden vermeld. Zo vermeldt het Koloniaal Verslag van 1880 een totaal van 613 plantages; hiervan zijn er echter 416 kostgrondjes.
Van de genoemde bronnen is de overzichts- (kadastrale) kaart het meest geëigende document om de aantallen platages vast te stellen. Deze kaart geeft immers de plantages aan in ligging, begrenzing en grootte, terwijl ook de naam van de eigenaar c.q. de naam van de plantage wordt vermeld. Hierdoor wordt de kaart een authentiek document, dat weliswaar slechts een momentopname weergeeft. Dit is tevens het zwakke punt van elke kaart: tussen het gereedkomen van het manuscript en de datum van uitgifte ligt vaak een groot tijdsverschil. Enkele voorbeelden ter illustratie:
- De oorspronkelijke overzichtskaart van Alexander de Lavaux werd in 1737
| |
| |
uitgegeven. De opnamen verrichtte deze ‘gezworen’ landmeter in de jaren 1731-33; hij bracht zijn manuscript in 1735 naar de directeuren van de Sociëteit van Suriname en pas in 1837 kwam de kaart van de drukker. De kaart beleefde vijf edities, waarvan één bijgewerkt en aangevuld door de graveur Hendrik de Leth (zonder jaartal). Vanwege de aanvullingen, waaronder het in 1750/51 aangelegde ‘Oranjepad’, wordt de uitgifte rond 1758 geplaatst. Dezelfde kaart verscheen echter ongewijzigd bij Petrus Schenk en Zoon, eveneens zonder jaartal. Aangezien Petrus Schenk omstreeks 1770 door zijn zoon werd opgevolgd, wordt de uitgifte van deze kaart in die periode geplaatst (zie Koeman 1973). Bij gebrek aan nieuwe overzichtskaarten tussen 1737 en 1784 kochten handige uitgevers in Nederland de oude platen van Lavaux op, om deze opnieuw te doen graveren, te drukken en in de handel te brengen. De argeloze koper wist niet dat hij verouderde informatie ontving. Ook Hartsinck maakte voor zijn Beschrijving van Suriname (1770) gebruik van de kaart van de uitgave door Schenk en Zoon van de oude kaart van Lavaux.
- In 1784 verscheen de overzichtskaart van de landmeter-ingenieur J.C. Heneman. Van 1773 tot 1778 werkte hij aan de opnamen; het manuscript werd eind 1780 bij de secretaris van de Sociëteit ingediend, terwijl de firma Hulst van Keulen, die voor het snijden en drukken zorgde, de kaart in 1784 uitgaf (zie Kok 1982). Dezelfde kaart werd door W. Faden, ‘Geographer to His Majesty’, als Engelse versie in 1810 uitgegeven. Wel vermeldt Faden nog: ‘Surveyed by order of the colony, 1784, by J.C. Heneman Chief Engineer’.
-TeenstraGa naar eind3. (1835: 5) stelt optimistisch: ‘Wat het getal plantaadjes in de acht genoemde divisies betreft, deze zijn door onderscheiden kaarten, in zonderheid die van Moseberg, benevens door de Surinaamse Almanakken, welke door het Departement der Maatschappij “Tot nut van het Algemeen”Ga naar eind4., te Paramaribo gevestigd, worden uitgegeven, vrij algemeen bekend’. De realiteit, zoals uit het voorgaande reeds moge blijken, geeft hier en daar een ander beeld. Een situatie, die door een tijdgenoot van Teenstra, Mr. A.F. LammensGa naar eind5., aldus wordt gekarakteriseerd (De Bruyne 1982: 25): ‘Juyst op te geven, het aantal der plantagiën, is niet mogelijk, te meer, daar jaarlijks eenige verlaten worden... ik zal egter opgeven hoedanig het hiermede wegens bekomen opgave, in 1818 gelegen was’. Trouwens, de kaart van Moseberg, door Teenstra genoemd en in 1801 uitgegeven, geeft volgens de Surinaamse Almanak van 1796 een situatie weer die minstens zes jaar oud is.
Dit geeft tevens aan dat de kaarten, waar mogelijk, in samenhang met de almanakken moeten worden geïnterpreteerd en dat met betrekking tot de aantallen plantages op bepaalde tijdstippen geen grotere nauwkeurigheid dan een verantwoorde en pragmatische benadering kan worden bereikt. Naast de overzichtskaarten kunnen soms partiële manuscriptkaarten - zoals de door LeupeGa naar eind6. samengestelde verzameling, aanwezigin het Algemeen
| |
| |
Rijksarchief te Den Haag - als ondersteuning benut worden bij de tijdsbepaling.
In het onderstaande presenteer ik een lijst van zo goed mogelijk gedocumenteerde aantallen plantages per tijdvak (Tabel I), gevolgd door een lijst van aantallen plantages zoals opgegeven in de literatuur (Tabel II).
Tabel I, Gedocumenteerde aantallen ‘plantages en gronden’ per tijdvak
Tijdvak |
Aantal plantages |
Kaart/Statistische gegevens |
Toelichting |
1663-67 |
175 |
Blathwaytatlas 1680-85 |
sub 1 |
1671-80 |
107 |
Kaart van Mogge 1671-77 |
sub 1 |
1686-1715 |
141 |
Labadistenkaart 1686-1715 |
sub 2 |
1730-40 |
436 |
Kaart van Lavaux 1737 |
sub 3 |
1750-60 |
512 |
Kaart van Lavaux-De Leth ± 1758 |
sub 4 |
1770-93 |
± 600 |
Kaarten Heneman 1784, 1789-1803
Surinaamse Almanak 1793 |
sub 5 |
1794-96 |
± 700 |
Surinaamse Almanak 1796 |
sub 6 |
1800-10 |
± 750 |
Lammens (1822), Surinaamse Almanak 1818 |
sub 8 |
1824-25 |
± 600 |
Surinaamse Almanak 1827 |
sub 9 |
1830-35 |
± 450 |
Kaart van Mabé 1832
Overzichtsstaat Teenstra 1835 |
sub 10 |
1840-45 |
± 350 |
Kaart van Sypesteyn 1849-50 |
sub 11 |
1853-60 |
± 250 |
Surinaamse Almanak 1861
Koloniaal Verslag 1853-60
Sypesteyn (1854)
West Indische Almanak 1859 |
sub 12 |
1861-78 |
± 250 |
Koloniaal Verslag 1861-1878 |
|
1880 |
± 200 |
Koloniaal verslag over 1880 |
|
1881-85 |
± 150 |
Kaart van Kuyper (na 1880) |
sub 13 |
1885-89 |
± 110 |
Surinaamse Almanak 1889
Koloniaal Verslag 1887-89 |
sub 14 |
1890-91 |
± 100 |
Surinaamse Almanak 1891 |
sub 14 |
1900 |
± 85 |
Koloniaal Verslag |
|
1910 |
± 80 |
Koloniaal Verslag |
|
1920 |
± 80 |
Koloniaal Verslag |
|
1930-34 |
± 65 |
Suriname Verslagen |
|
| |
| |
Toelichting bij Tabel I:
1. | Van Ronselaar (1966: 2) geeft een toelichting op deze gekleurde manuscriptkaart uit 1667, die uitvoerig is besproken door Felhoen Kraal (1951). Ook het ontstaan van de Blathwayt-atlas wordt door Van Renselaar belicht. Voorts bespreekt hij nog een viertal oude kaarten, te weten die van Mogge uit 1671, de Labadistenkaart uit 1686 en twee partiële kadastrale kaarten uit 1701 en 1706. |
2. | Zie Van Renselaar (1966: 7) en Knappert (1926). De Labadistenkaart werd gekopieerd en uitgegeven door de landmeter Maurits Walraven in 1715, circa dertig jaar later dus. |
3. | Bijlsma (1921a) behandelt deze officier-landmeter, zijn werk in Suriname en de oorspronkelijke eerste kadastrale kaart van Suriname. |
4. | De overige vier edities van de kaart van Lavaux, tot 1770, worden nader toegelicht door Koeman (1973: 14-17). |
5. | Zoals eerder vermeld, werd de kaart van Heneman, uitgegeven in 1784, samengesteld in de periode 1773-1778. Helaas is deze kaart weinig overzichtelijk, reden waarom de Directeuren van de Sociëteit Suriname bij resolutie d.d. 18 april 1878 Heneman de opdracht gaven de bewoonde en gecultiveerde gedeelten van de kolonie op een grotere schaal aan te geven (zie Kok 1982). Heneman voerde deze opdracht uit tussen 1789 en 1803; blijkens de inventaris van Leupe, bestaat het resultaat uit 140 deelkaartjes op schaal 1:15.000; deze zijn aanwezig in het Algemeen Rijksarchief te Den Haag. Hoewel vanwege de spreiding in de tijd ook hier geen exacte cijfers aan ontleend kunnen worden, verlenen zowel de kaart uit 1784 als de latere vergrotingen steun bij een verantwoorde benadering van de aantallen plantages. De Surinaamse Almanak uit 1793 geeft daarbij aanvullende indicaties, evenals de opgave in Essai Historique (1788), deel II, blz. 10, waar sprake is van 591 plantages (452 plantages in cultuur en 139 houtgronden) rond 1785. Sypestein (1854: 203) vermeldt voor het jaar 1791 eveneens 591 plantages. Tenslote vermelden Oudschans Dentz (1949) en de Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië (1917: 440) 600 plantages voor het jaar 1791. |
6. | De Surinaamse Almanak uit 1796 vermeldt 702 plantages, waarvan 140 houtgronden. Quintus Bosz (1980: 349) geeft voor de periode rond 1800 een aantal van 650 à 700 plantages op. |
7. | De kaart van I. Moseberg uit 1801 (er bestaan twee identieke kaarten, één gedateerd en één zonder datum, met verschillende opdrachten) geeft 752 plantages aan. De kaart heeft slechts betrekking op de ‘oude kolonie’ (dus Saramacca, Coronie en Nickerie niet meegerekend). In 1818 neemt de Commissaris-Generaal Jhr. J. van den Bosch deze kaart als verkleinde reproduktie op in zijn atlas. Zonder nadere toelichting leidt deze kaart tot onjuiste conclusies. |
8. | Hoewel tussen 1797 en 1810 de zogenaamde nieuwe kolonie (Saramacca,
|
| |
| |
| Coronie en Nickerie) in cultuur werd gebracht, geeft de Surinaamse Almanak uit 1818 een teruggang in het totaal aantal plantages te zien. Dit heeft te maken met het verlaten van gronden, geen onbekend verschijnsel in de geschiedenis van ons plantagewezen, maar dat sterk toenam tegen het eind van de achttiende eeuw als gevolg van de achteruitgang van de economische toestand. Het aantal plantages dat verlaten werd was groter dan het aantal nieuw verstrekte of in cultuur genomen gronden. Volgens Lammens waren er in 1818 286 plantages in goede staat (waaronder 40 houtgronden), 276 plantages (waarvan 79 houtgronden) afnemende en 148 verlaten. |
9. | Blijkens de Surinaamse Almanak van 1827 (die een naamlijst van de plantages d.d. juli 1825 bevat) bedroeg het aantal plantages ruim 600. Deze toename na 1818 is voornamelijk toe te schrijven aan de uitbreiding van de plantages in Coronie en Nickerie. Het westelijke gedeelte van de tweebladige projectkaart van H.H. Hiemcke uit 1819 (ook opgenomen in de Surinaamse Almanak van 1820), aangevende de geprojecteerde gronden in het Opper- en Nederdistrict Nickerie, staat zeer vermoedelijk in verband met de voorgenomen gronduitgiften aldaar. (NB. In de Almanak van 1820 werden abusievelijk een groot aantal plantages in de Cottica (58 st.) en Orleanakreek (21 st.) niet opgenomen). |
10. | De kaart van G. Mabé, uitgegeven in 1835, is vervaardigd naar vroegere en eigen opmetingen tot het jaar 1832 en is gevoegd bij het werk van Teenstra, De landbouw in Suriname (1835). In dit boek werd ook een staat opgenomen van alle in bedrijf zijnde plantages, t.w. 451 stuks. De kaart zelf, tonende de ‘oude en nieuwe kolonie’, bevat 803 plantages, waarvan 352 verlaten.
Lans (1842) geeft voor het jaar 1833 430 plantages op waaronder 105 suiker, 146 koffie, 2 cacao, 62 katoen, 53 hout en 56 kost. Voor het jaar 1836 vermelden Lans (1842) en Van Sypestein (1854) 420 plantages en voor 1840 383 plantages. Deze aantallen blijken zeer plausibel. |
11. | C.A. van Sypestein verbeterde de kaart van Heneman uit 1784 naar de toestand in de veertiger jaren van de 19e eeuw en gaf daarop alle bestaande plantages aan. Deze kaart verscheen in 1849/50 en vertoont nog 338 plantages. Volgens opgave van dezelfde Van Sypestein zijn in het jaar 1840 nog 383 plantages in bedrijf en in 1848 284 stuks. |
12. | De Surinaamse Almanak van 1861 geeft voor het jaar 1859 en een gedeelte van 1860 251 in bedrijf zijnde plantages op; de West-Indische Almanak voor 1859, volgens de administratie van 1856, samengesteld door I.M. Netscher, adjudant van de gouverneur en C.A. van Sypestein, kapitein bij de artillerie, 256 plantages. De Kolonial Verslagen voor 1853-1860 vermelden rond de 250 plantages. |
13. | Na 1880 verschijnt de kaart van J. Kuyper, gebaseerd op die van J.F.A. Cateau van Rosevelt en J.F.A.E. van Lansberge (1882), met een naamlijst
|
| |
| |
| van 163 in ontginning zijnde plantages. De kaart is uitgegeven door de Vereniging voor Suriname. |
14. | De Surinaamse Almanak van 1889, weergevende de stand van zaken over 1887, vermeldt voor dat jaar 105 plantages, terwijl de almanak van 1891 slechts 80 plantages opgeeft. De Koloniale Verslagen van 1887 en 1889 vermelden 106 in bedrijf zijnde plantages. |
Ter vergelijking met Tabel I volgt hieronder een lijst van pertinent onjuiste of niet nader gedocumenteerde aantallen plantages, voorkomende in de in dit artikel aangehaalde literatuur.
Tabel II
Nr. |
Jaartal |
Aantal |
Bron |
1a |
1667-68 |
23 |
R. van Lier 1949/1977: 20 |
1b |
id. |
24 |
F.E. Mullert 1912: 40 |
1c |
id. |
25 |
G. Oostindie 1989: 1 |
2 |
id. |
500 |
N.E. van Eyck-Benjamins 1926: 13
R.M.N. Panday 1959: 12 |
3 |
1683 |
50 |
W.L. Loth |
4 |
1713 |
171 |
R. Bijlsma 1912b: 325 |
5 |
1730 |
400* |
Essai Historique dl. I (1788)
F. Oudschans Dentz (1949)
A.J.A. Quintus Bosz (1980) p. 349
W.L. Loth, Koloniaal Verslag 1905 |
6 |
1775 |
430 |
F. Oudschans Dentz 1949: 30
W.L. Loth, Koloniaal Verslag 1905 |
7 |
1786 |
500 |
A.J.A. Quintus Bosz 1980: 348 noot 5 |
8 |
1791 |
452 |
R. van Lier 1949/1977: 23 |
9 |
1813 |
369 |
M.D. Teenstra 1842: 15 |
10 |
1818 |
752 |
Kaart van J. van den Bosch 1818
(Kopie naar Moseberg 1801) |
11 |
1824 |
340 |
A.J.A. Quintus Bosz 1980: 348 noot 5
R. van Lier 1949/1977: 30 noot 6 |
12 |
1827 |
500* |
W.H. Lans 1829: 34 |
13 |
1830 |
370 |
R. van Lier 1949/1977: 23 |
14 |
1833 |
430* |
W.H. Lans 1842 |
| |
| |
Nr. |
Jaartal |
Aantal |
Bron |
15 |
1835 |
267 |
A.J.A. Quintus Bosz 1980: 348 noot 5
R. van Lier 1949/1977: 30 noot 6 |
16 |
1836 |
420* |
W.H. Lans 1842 |
17 |
1840 |
383* |
W.H. Lans 1842
C.A. van Sypestein 1854: 203 |
18 |
1848 |
284* |
C.A. van Sypestein 1854: 203 |
19 |
1850 |
273* |
C.A. van Sypestein 1854: 203
(vergelijk zijn kaart van 1849/50)
F. Oudschans Dentz 1949
R. van Lier 1949/1977: 23 |
20 |
1853 |
263* |
C.A. van Sypestein 1854: 203/205 |
21 |
1861 |
142 |
R. van Lier 1949/1977: 30 noot 6 |
22 |
1862 |
216 |
W.L. Loth
F. Oudschans Dentz 1949
A.J.A. Quintus Bosz 1980: 349 |
23 |
1863 |
210 |
R. van Lier 1949/1977: 23
(in het Koloniaal Verslag 1863 werd blijkens aantekening van de Gouverneur geen opgave van het aantal plantages gedaan aangezien dit zeer onnauwkeurig zou zijn wegens de vele verkopen in dat jaar) |
24 |
1872/73 |
126 |
R. van Lier 1949/1977: 137 |
25 |
1949 |
10 |
A.J.A. Quintus Bosz 1980: 349 |
* Deze aantallen zijn in vergelijking met tabel I en het diagram zeer plausibel.
| |
Het diagram
Aan de hand van het twintigtal gedocumenteerde tijdstippen van Tabel I heb ik een diagram samengesteld, bedoeld als visueel overzicht van de toe- en afname van het aantal plantages tussen 1665 en 1934.
De enorme toename van het aantal plantages, te weten circa 150 stuks, tussen 1780 en 1810 heeft te maken met de uitgifte van houtgronden en -plantages ten behoeve van timmer- en brandhout voor de cultuurgronden en deels voor de houtexport. Zo vermeldt Essai Historique (zie de toelichting op tabel I sub 5) 139 houtgronden rond 1785 (zie ook de Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië 1917: 440); de Surinaamse Almanak van 1796 vermeldt
| |
| |
140 houtgronden.
Na 1820 nam de belangstelling voor de houtgronden af als gevolg van de hoge kosten ter verkrijging van de houtconcessies en de achteruitgang van de plantages (voornamelijk de suikerplantages). De piek in de plantagelandbouw ligt dan ook rond 1780 met 600 cultuurgronden en niet rond 1800 met circa 750 stuks zoals het diagram in eerste instantie lijkt te suggereren.
Het onverwachte verloop van de grafiek tussen 1818 en 1825 is aan de hand van de gegevens uit de Surinaamse Almankken toe te schrijven aan de toename van het aantal plantages in Coronie en Nickerie met circa 30 stuks. Opvallend is voorts dat met enige fluctuatie het aantal plantages tussen 1850 en 1878 rond de 250 lag.
| |
| |
| |
| |
| |
Literatuur
Bijlsma R., 1921a
‘Alexander de Lavaux en zijn generale kaart van Suriname 1737’. West-Indische Gids 2: 397-406. |
Bijlsma R. 1921b
‘Surinaamse plantage-inventarissen uit het tijdperk 1713-1742’. West-Indische Gids 2: 325. |
Bruijne.G.A. de, 1982
‘De ergernis van rechter Lammens over de “geestdrijverij” van zijn tijd’. VU Magazine 11:248-252. |
Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië
's-Gravenhage 1917. |
Essai historique sur la Colonie de Surinam (2 dln)
Paramaribo 1788. |
Eyck-Benjamins, N. van, 1926/27
|
| |
| |
‘Suriname van 1651 tot 1688’, West-Indische Gids. |
Felhoen-Kraal, J., 1951
‘Emily Hahn's boek over Aphra Behn, romantiek en feiten’. West-Indische Gids: 143-153 (met kaart). |
Koloniale Verslagen (1853-1930) en Verslagen van Bestuur en Staat van Suriname (Suriname Verslagen) (1931-1948). |
Knappert, L., 1926
‘De Labadisten in Suriname’. West-Indische Gids: 193-218 (met kopie kaart). |
Koeman, C., 1973
Bibliography of printed maps of Suriname, Amsterdam. |
Kok, M., 1982
‘Johan Christoph Heneman: kartograaf van Suriname en Guyana van 1770-1806’. Caert-Tresoor 1: 4-12. |
Lammens, A.F., 1982
Bijdragen tot de kennis van de kolonie Suriname: tijdvak 1816-1822. Amsterdam, VU; Leiden, KITLV (CARAF). |
Lans, W.H., 1829
Proeve over de oorzaken van verval en de middelen tot herstel der Surinaamsche Plantaadjen. 's-Gravenhage/Amsterdam. |
Lans, W.H., 1842
Bijdrage tot de kennis der kolonie Suriname. 's-Gravenhage. |
Lier, R. van, 1949/1977
Samenleving in een grensgebied. Eerste druk (1949) Den Haag, Nijhoff; derde, herziene druk (1977) Amsterdam, Emmering. |
Loth, W.L.
Overzicht van de landbouw in Suriname (Koloniaal Verslag 1905). |
Mullert, F.E., 1912
‘De eerste uit Nederland naar Suriname gezonden landmeters (1667)’. Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap. |
Oostindie, G. 1989
Roosenburgen Mon Bijou. Twee Surinaamse plantages, 1720-1870. Dordrecht, Foris (Leiden, KITLV Caribbean Series). |
Oudschans Dentz, F., 1949
Geschiedkundige Tijdtafel van Suriname. Amsterdam. |
Panday, R.M.N., 1959
Agriculture in Suriname 1659-1950. An inquiry into the causes of its decline. Amsterdam. |
Quintus Bosz, A.J.A., 1980
Drie eeuwen grondpolitiek in Suriname. Paramaribo. |
Ronselaar, H.C. van, 1966
‘Oude kaarten van Suriname. Nieuwe West-Indische Gids 1 |
Sypesteyn, C.A. van, 1854
|
| |
| |
Beschrijving van Suriname. 's-Gravenhage. |
Surinaamse Almanakken
voor de jaren 1793, 1796, 1818, 1820, 1861, 1889 en 1891: Bibliotheek Surinaams Museum. |
Teenstra, M.D., 1835
De landbouw in de Kolonie Suriname (2 dln). Groningen. |
Teenstra, M.D. 1842
De negerslaven in de Kolonie Suriname. Dordrecht, 1842. |
| |
Kaartmateriaal
*Bosch, J. van den, 1818
‘Kaart van het bebouwde gedeelte van Suriname’, voorkoemdne in: Atlas der Overzeesche Bezittingen van Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden. Den Haag, Gebr. Van Cleef. |
*Heneman, J.C., 1784
Kaart van de Kolonie Suriname en onderhorige rivieren en distrikten. Den Haag, ARA (Leupe 1677). |
*Heneman, J.C., 1789-1803
Den Haag, ARA (Leupe 1678). |
*Kuyper, J., na 1880
Kaart van Suriname. Ontw. en geteek. door J. Kuyper. Gekleurde lithografie. Amsterdam, Universiteits Bibliotheek Amsterdam 26-07-13/15. |
*Labadisten/Walraven 1686/1715
Manuscriptkaart van Maurits Walraven 1715 naar een copie van de Labadistenkaart van 1686. Den Haag, ARA. |
*Lavaux, A. de, 1737
Generale Caart van de Prontie Suriname, met register. |
*Lavaux, A. de/H. de Leth, ca 1758
Algemeene kaart van de Colonie of Provincie van Suriname. |
Lavaux, A. de/P. Schenk en Zoon, ca. 1770
Algemeene kaart van de Colonie of Provincie van Suriname. |
*Mabé, G., 1835
Generale Kaart der Kolonie Suriname. Bestaande uit twee bladen en opgenomen in Teenstra 1835. |
*Mogge, W., 1671 (1677)
Caerte ofte Vertooninge van de Rivieren van Suriname en Commewijne ... (tweede editie 1677) |
*Moseberg, J.H., 1801
Nieuwe speciaal kaart van de Colonie Suriname... Met gedetailleerde informatie omtrent plantages (namen, oppervlakte en gewassen). Tweede, identieke kaart zonder jaartal en met een andere opdracht. ARA
|
| |
| |
(Leupe 1681), Den Haag. |
*Sypesteyn, C.A. van/Heneman J.C. 1850
Kaart van de kolonie Suriname, een gedeelte van Guyana ... Den Haag, ARA (Leupe 1681). |
De kaarten gemarkeerd met *zijn aanwezig in de bibliotheek van het Surinaams Museum.
|
-
eind1.
- Deze atlas is aanwezig in de John Carter Brown Library te Providence, Rhode Island en ook als facsimile-uitgave verkrijgbaar.
-
eind2.
- W.H. Lans was ontvanger der Hoofdgelden van de Kolonie Suriname en blijkens het voorwoord in zijn publikatie van 1842 (blz. II): ‘sedert vier en twintig jaren met de kolonie bekend...’.
Hij vertoefde derhalve in de jaren '20 en '30 van de vorige eeuw in Suriname.
-
eind3.
- M.D. Teenstra werd van 1828 tot 1834 door het Nederlandse gouvernement als landbouwdsekundige ter beschikking van Suriname gesteld.
-
eind4.
- Reeds in 1784 bestond er een afdeling van de Maatschappij Tot nut van het Algemeen; door diverse oorzaken functioneerde deze in 1800 niet meer.
Zij werd opnieuw opgericht op 1 april 1816; in 1826 nam zij de verzorging van de Surinaamse Almanak op zich (zie Surinaamse Almanak 1827: 105 e.v.).
-
eind5.
- Mr.A.F. Lammes was werkzaam in Suriname van 1816 tot 1835, alwaar hij belangrijke posities in de rechtspraak heeft vervuld.
Lammens, Lans en Teenstra waren tijdgenoten.
-
eind6.
- P.A. Leupe, oud-majoor bij het Korps Mariniers en archiefambtenaar, maakte in 1867 een inventaris op van het kaartenbestand van het Algemeen Rijksarchief in Den Haag, waaronder ook een grote verzameling manuscripten van Suriname.
|