| |
| |
| |
‘Sa’ en ‘o’ in het Sranan
Wendela Wendelaar en Geert Koefoed
1. Inleiding
Het Sranan heeft twee woordjes of partikels die de toekomende tijd kunnen aangeven: sa en o (samengetrokken uit e go), leder die goed Sranan spreekt gebruikt ze beide, maar zeker niet willekeurig door elkaar. Zelden is het ene woordje door het andere te vervangen zonder dat daar een betekenisverschil mee gepaard gaat. Het is echter een subtiel en moeilijk te omschrijven betekenisverschil. Dit blijkt uit het feit dat verschillende onderzoekers er verschillende meningen over hebben en er met elkaar in publikaties een discussie over hebben gevoerd.
Dit artikel (een bewerking van de doctoraalscriptie van Wendela Wendelaar onder begeleiding van Geert Koefoed) pakt deze discussie weer op. We hebben onszelf twee vragen gesteld:
- | waaruit bestáát het betekenisverschil tussen sa en o? We hebben gezocht naar een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving die het werkelijke gebruik van sa en o zo goed mogelijk dekt; |
- | hoe is het te verklaren dat kundige beschrijvers van het Sranan het op dit punt met elkaar oneens zijn? Anders geformuleerd: in welk opzicht heeft elk van hen (voor een deel) gelijk? |
In paragraaf 2 bespreken we eerst een aantal algemene taalkundige begrippen die voor het vervolg onmisbaar zijn. Daarna volgen, in paragraaf 3, de visies op betekenis en gebruik van sa en o van Donicie, Voorhoeve, Simons en Seuren en, in paragraaf 4, de resultaten van ons eigen onderzoek. Tenslotte gaan we in paragraaf 5 in op de tweede vraag die we hierboven stelden.
| |
2. Enkele algemene begrippen
In de taalkunde wordt van partikels gesproken wanneer het gaat om elementen die, in tegenstelling tot gewone woorden, niet zelfstandig functioneren, noch wat betreft hun betekenis, noch wat betreft hun gebruik. Een soort tussenklasse tussen partikels en woorden zijn ‘hulpwoorden’, zoals de hulpwerkwoorden. Het is voor ons artikel niet van belang of sa en o partikels of hulpwoorden worden genoemd, maar we hebben gekozen voor de aanduiding partikels. De partikels sa en o zijn elementen die de tijd en/of de modaliteit van een uitspraak aangeven.
Onder tijd verstaat men de plaatsing van een gebeurtenis op de tijdsas ten opzichte van het moment van spreken, het hier-en-nu van de spreeksituatie. Tegenwoordige tijd of presens, verleden tijd en toekomende tijd (futuur) zijn termen die voor zichzelf spreken. Als een partikel gebruikt wordt om de tijd aan te duiden, noemen we dat gebruik temporeel.
Onder modaliteit vallen die betekenissen die het werkelijkheidsgehalte van een uitspraak modificeren. Het ‘gewone’ geval is dat een spreker een uitspraak als 100% werkelijk voorstelt; de gebeurtenis wordt dan verteld als feit. Hiervoor is geen speciale aanduiding nodig. Lang niet alle uitspraken
| |
| |
hebben echter het karakter van vertelde feiten; er kan op verschillende manieren van worden afgeweken. Een spreker kan aangeven dat zij/hij niet helemaal zeker is of haar/zijn uitspraak met de werkelijkheid overeenkomt, bijvoorbeeld omdat het gaat om kennis die zij/hij uit de tweede hand (‘van horen zeggen’) heeft. Maar het komt ook voor dat een uitspraak met bedoeld is als betrekking hebbende op de werkelijkheid, maar op een niet-werkelijkheid, een hypothetische of gedachte wereld. Men denke aan zinnetjes als: ‘In zijn plaats zou ik ....’. Als een partikel gebruikt wordt om aan te geven dat een uitspraak met of niet helemaal zeker met de werkelijkheid overeenstemt, spreken we van modaal gebruik. Niet-werkelijkheden kunnen variëren van gebeurtenissen die onder bepaalde voorwaarden kunnen plaatsvinden (‘Als je nu zou vertrekken, zou je nog op tijd komen’), via gebeurtenissen die wel nooit zuilen plaatsvinden (‘Als ik morgen 100.000 gulden zou erven ...’) tot gebeurtenissen die niet hebben plaatsgevonden en onmogelijk nog kunnen plaatsvinden (‘Als ik dat toen geweten had, dan zou ik het huis gekocht hebben’). In vaktermen: van conditionalis tot irrealis. Voor de laatste twee gevallen bestaat de handige Engelse term ‘counterfactuals’ (lett.: in strijd met de feiten).
Tijd en modaliteit gaan in vele talen makkelijk in elkaar over. Dikwijls kunnen woordjes die een temporele betekenis hebben, ook in een modale betekenis worden gebruikt. De toekomende tijd heeft op zichzelf al iets van een conditionalis: meestal zijn we over de toekomst niet zo zeker dat we een toekomstige gebeurtenis al als feit kunnen vermelden. Over het verleden kunnen we natuurlijk wel 100% zeker zijn, met name als de resultaten nog in het heden zichtbaar zijn (‘Ik heb twee boeken geschreven’). Maar de gebeurtenissen zelf, zoals deze zich in het verleden afspeelden, zijn toch op een vagere manier aanwezig dan de gebeurtenissen die zich in onze tegenwoordigheid voltrekken. Vandaar dat in veel talen ook verleden-tijds-vormen gebruikt kunnen worden om onzekerheid of niet-werkelijkheid aan te geven (‘Als ik koning was...’).
Aanduidingen van de verleden tijd en de toekomende tijd kunnen in één uitdrukking gecombineerd worden; in de Nederlandse grammatica spreekt men van de verleden toekomende tijd. Dit soort combinaties verdient aparte aandacht. De eerste, puur temporele betekenis van deze combinatie is: een tijdstip dat (of een periode die) vanuit een bepaald punt in het verleden in het verschiet lag. Bezien vanuit vorige week dinsdag zijn vorige week woensdag en volgende dagen nog toekomst. In een verhaal over die dinsdag kunnen gebeurtenissen, of beter: verwachtingen over gebeurtenissen op de woensdag en donderdag daarna een rol spelen. Vanuit die dinsdag spelen die gebeurtenissen in de toekomst, vanuit het heden (dat wil zeggen; het moment van vertellen) in de verleden tijd.
Heel dikwijls echter wordt de combinatie verleden + toekomende tijd modaal gebruikt, d.w.z. ter aanduiding van een conditionalis of een ‘counterfactual’. Zoals gezegd kan de toekomende tijd op zichzelf al een conditionalis uitdrukken; de toevoeging van een verleden-tijds-element maakt de vermelde gebeurtenis (nog) onwaarschijnlijker. Als vervolgens ook nog het voltooide aspect een rol speelt (de Nederlandse grammatica spreekt van de voltooid verleden toekomende tijd), wordt er een onvervulbaar alternatief op wat er in de werkelijkheid gebeurd is, uitgedrukt, zoals in het voorbeeld hierboven: ‘Als ik dat toen geweten had, dan zou ik het huis gekocht hebben’ (maar ik heb het toen niet geweten en ik heb het huis dus niet gekocht). De kans dat de condities, noodzakelijk voor het werkelijk plaatsvinden van de gebeurtenis, verwezenlijkt worden, is definitief voorbij, de gebeurtenis behoort definitief tot de onmogelijkheden. We zijn dan bij de ‘definitieve’ irrealis terechtgekomen (in het Engels: ‘past counterfactual’).
| |
| |
Als we een schaal construeren van werkelijkheid met 100% zekerheid tot definitieve onmogelijkheid, dan kunnen we daarop de tegenwoordige tijd, de toekomende tijd, de (onvoltooid) verleden toekomende tijd en de voltooid verleden toekomende tijd als volgt rangschikken:
| |
3. Bestaande opvattingen
3.1. De grammaticale status van sa en o
Behalve over de betekenissen van sa en o is er enige discussie over de grammaticale status van deze twee woordjes.
Voorhoeve (1953: 60-65; 1962: 38,40) rekent sa, samen met ben en e, tot de partikels, maar o hoort daar volgens hem niet bij. Dit vanwege het feit dat o is samengetrokken uit e go, waarin go zelf gemodificeerd wordt door het partikel e. Omdat o dus tot een ander systeem behoort dan sa, vindt Voorhoeve het niet nodig diep op de overeenkomsten+verschillen tussen sa en o in te gaan.
Seuren (1981: 9) heeft precies de tegenovergestelde mening: voor hem is o een partikel, maar sa een hulpwerkwoord. Deze opvatting heeft bij Seuren echter geen gevolgen voor de behandeling van de betekenissen van sa en o. Qua betekenis beschouwt hij sa en o, zoals we nog zullen zien, wel als concurrenten, als elementen die tot elkaar in oppositie staan.
Voor ons is dat, in dit artikel, datgene waar het op aankomt. Woordjes, of het nu partikels zijn of niet, staan tot elkaar in oppositie als ze verwante, maar niet identieke betekenissen hebben en als in bepaalde constructies de een de ander kan vervangen, waarbij dan een (kleine) verschuiving in betekenis optreedt. Dit is ongetwijfeld het geval met sa en o, zoals blijkt uit: Mi sa yepi yu tegenover Mi o yepi yu en talloze andere voorbeelden. Sa en o zijn ook letterlijk met elkaar in concurrentie in deze zin dat, naar wij menen te kunnen constateren, o terrein wint op sa. Dit is een aanwijzing dat hun grammaticale status niet totaal verschillend kan zijn, want dan zou de één niet op het terrein van de ander kunnen binnendringen.
| |
3.2. De betekenissen en het gebruik van sa en o
In zijn Voorstudies tot een beschrijving van het Sranan Tongo (1953:
| |
| |
60-65) karakteriseerde Voorhoeve sa als partikel met een primair modale betekenis in plaats van een temporele betekenis (‘indicator van de onwerkelijkheid’). Hij gooide daarmee een steen in de vijver, want tot dan toe werd sa zonder meer als aanduider van de toekomende tijd beschouwd, sa wordt echter zo veelvuldig niet-temporeel gebruikt, dat die interpretatie volgens Voorhoeve niet houdbaar is.
In de jaren na 1953 is er een discussie geweest over de betekenis van sa, waarbij ook steeds de ‘concurrent’ o ter sprake werd gebracht. Aan deze discussie werd deelgenomen door Simons, Donicie en Voorhoeve. Met behulp van de begrippen uit paragraaf 2 kunnen de verschillende standpunten als volgt worden weergegeven:
Simons (1954): sa en o zijn beide primair temporeel, hun onderlinge verschil is eveneens van temporele aard: o wordt alleen voor de nabije toekomst gebruikt. |
Donicie (1954: 50vv): sa en o zijn beide primair temporeel, hun onderlinge verschil is van affectieve aard, d.w.z. dat het te maken heeft met de emotionele betrokkenheid van de spreker tot de toekomstige gebeurtenis. Bij aanwezigheid van zo'n ‘affect-relatie’ gaat de voorkeur uit naar o; sa drukt niet zo'n relatie uit. |
Donicie (1955): geen ander standpunt dan in 1954, maar een iets ruimere, algemenere formulering: o wordt gebruikt voor toekomstige gebeurtenissen die ‘psychisch nabij’ zijn. |
In 1962 verschijnt van Voorhoeve Sranan Syntax waarin we een toenadering vinden tot de meningen van Simons en Donicie: sa geeft gewoonlijk het futurum aan, evenals e go (o), maar bezit daarnaast modale betekenismogelijkheden (Voorhoeve, 1962: 38-40). Het verschil tussen sa en o als aanduiders van de toekomende tijd betreft het meer hypothetische karakter van sa. De discussie is daarmee gestopt, tot een studie van Seuren uit 1981: sa is modaal en temporeel, o is tempo-eel. Het verschil tussen temporeel sa en o is enerzijds affectief (sa drukt een wens of bevel uit), anderzijds modaal (o drukt zekerheid uit over de toekomstige gebeurtenissen) (Seuren, 1981: 9).
| |
3.3 De betekenissen van ben sa en b'o
sa en o kunnen beide met het verleden-tijds-partikel ben gecombineerd worden: ben sa en ben o, dat wordt samengetrokken tot by'o of b'o. In het vervolg zullen we het hebben over b'o en niet steeds de andere vorm vermelden.
Donicie (1954: 67v) bespreekt in zijn spraakkunst de combinaties ben sa en b'o onder het hoofd: tijdsvormen in voorwaardelijke zinnen. Daaruit blijkt dat hij ze een modale betekenis toekent, hij ziet ze als aanduiding van niet-werkelijkheden. Van zijn negen voorbeeldzinnen zijn er acht die een ‘counterfactual’ uitdrukken. Het verschil tussen ben sa en b'o is volgens hem hetzelfde als dat tussen sa en o, dus: ben sa zonder gevoelsrelatie, b'o met gevoelsrelatie. Echter, er zal vaker neutralisatie (het niet speciaal uitdrukken van een gevoelsrelatie d.m.v. de hier besproken partikels wanneer deze al in andere woorden expliciet genoemd is) optreden dan bij de vormen zonder ben: ‘daar men hier met niet-werkelijkheden te maken
| |
| |
heeft, is de kans op het niet speciaal benoemen van het affect vrij groot’. We geven twee voorbeeldzinnen van hem: El i a poku no ben naki tide neti, mi ben sa sribi switi. ‘Als de trom vannacht niet had geslagen, dan zou ik lekker geslapen hebben’, en A nyannyan ben switi, noso a no b'o nyan ala. ‘Het eten was lekker, anders zou hij niet alles opgegeten hebben’.
Seuren (1981: 10) merkt op dat ben sa dikwijls gebruikt wordt in het geval van ‘past counterfactuals’, wat wij genoemd hebben: ‘definitieve’ irrealis, terwijl b'o meer gebruikt wordt voor ‘present counterfactuals’. Zijn voorbeeldzinnen zijn: Efu a ben wroko moro tranga, a ben sa kisi moro moni. ‘Als hij harder gewerkt had, dan zou hij meer geld gekregen hebben’, en Efu a man b'o meki bari now, a fowru b'o frey gwe. ‘Als de man nu zou schreeuwen, dan zou de vogel wegvliegen’. In de laatste zin gaat het om een niet-werkelijkheid die in principe nog werkelijkheid zou kunnen worden, zij het dat dat beslist niet in de bedoeling ligt.
| |
4. Resultaten van ons onderzoek
Voor ons onderzoek heeft Wendela eerst een aantal teksten nauwkeurig bestudeerd op het gebruik van sa, o, ben sa en b'o. De teksten waren fragmenten uit de in bijlage A genoemde teksten. In de bespreking houden we ons eerst bezig met sa en o, daarna met ben sa en b'o.
| |
4.1. sa en o
Wat onmiddellijk opvalt is dat sa gebruikt wordt in zinnen die niet over de toekomst gaan, zoals ook Voorhoeve en Seuren vermelden. sa voegt aan die zinnen een element van twijfel toe of duidt aan dat het om niet-werkelijkheden gaat. Het wordt dan puur modaal gebruikt. Dit puur modale gebruik is voor o (vooralsnog?) onmogelijk. In dit soort zinnen staan sa en o dus niet in oppositie tot elkaar. We besteden er verder geen aandacht aan en concentreren ons op uitspraken over de toekomst, waarin sa en o elkaar wel beconcurreren.
Op grond van het gebruik van sa en o in zinnen over toekomstige gebeurtenissen hebben we geprobeerd voorlopige gebruikslijnen vast te stellen. Zoals te verwachten bleken de mate van zekerheid en de verhouding tot de werkelijkheid een belangrijke rol te spelen. De voor de hand liggende veronderstelling is dat o voor een zekere toekomst wordt gebruikt en sa voor een onzekere of hypothetische toekomst. In schema:
Dit schema is echter niet meer dan een eerste benadering en voor de beschrijving van het werkelijke gebruik veel te grof. Na lang vergeefs zoeken naar één betekeniskenmerk dat het gebruik van sa en o nauwkeuriger zou beschrijven, kwam Wendela uiteindelijk op de gedachte uit te gaan van twee, op elkaar inwerkende betekeniskenmerken. Dit bleek een zinvolle benadering.
Het eerste betekeniskenmerk is de ‘realiseerbaarheid’ van de toekomstige gebeurtenis. We onderscheiden een ‘realiseerbare toekomst’ van een ‘niet-realiseerbare toekomst’. Onder een realiseerbare toekomst verstaan we een toekomst die zonder tussenkomst van derden of andere factoren gerealiseerd kán (maar niet noodzakelijkerwijs zal) worden. Een niet-realiseerbare
| |
| |
toekomst is een toekomst die ofwel letterlijk niet-realiseerbaar is, ofwel alleen door tussenkomst van andere factoren gerealiseerd kan worden, zoals een wilsbesluit van derden of een conditie buiten de invloed van de spreker (of, in een verhaal, de persoon vanwaaruit het verhaal verteld wordt). Een voorbeeld van een realiseerbare toekomst is:
Morgen ga ik dat boek voor je kopen
(Tamara mi sa/o bay a buku dati gi yu)
Voorbeelden van niet-realiseerbare toekomsten zijn:
Morgen zal het gaan regenen
(Tamara alen sa/o kon)
Mijn vader zal je helpen
(Mi p'pa sa/o yepi yu)
Het tweede kenmerk is de mate van zekerheid die de spreker te kennen geeft over het doorgang vinden van de toekomstige gebeurtenissen, waarbij we drie gradaties onderscheiden: de uitdrukking van zekerheid, de uitdrukking van twijfel of onzekerheid en daartussenin het neutrale geval, waarin de spreker noch twijfel, noch zekerheid uitdrukt. Met dit tweede kenmerk hebben we de categorieën realiseerbare en niet-realiseerbare toekomst verder onderverdeeld, zodat we zes categorieën krijgen. We illustreren ze hieronder met Nederlandse voorbeelden en maken daarbij gebruik van bijwoorden of toegevoegde zinnetjes om het karakter van de uitspraak te verduidelijken:
|
Realiseerbare toekomst |
Niet-realiseerbare toekomst |
Twijfel |
Morgen zal ik dat boek wel kopen. |
Mijn vader zal je, denk ik, wel helpen. |
Neutraal |
Morgen ga ik dat boek kopen. |
Mijn vader zal je helpen. |
Zekerheid |
Morgen koop ik dat boek. |
Mijn vader zal je helpen (daar kun je van op aan). |
De twee betekeniskenmerken ‘(niet-)realiseerbaarheid’ en ‘(on-)zekerheid’ hebben natuurlijk wel iets met elkaar te maken. Van een niet-realiseerbare toekomst zal de spreker vaak niet zó zeker kunnen zijn als van een realiseerbare toekomst, dat is een toekomstige gebeurtenis waarvan hij/zij het al dan niet doorgaan zelf onder controle heeft. Toch kunnen de twee kenmerken niet tot één worden teruggebracht, omdat ze met elkaar in strijd kunnen zijn: er zijn niet-realiseerbare toekomstige gebeurtenissen waar een spreker volstrekt zeker van is en omgekeerd realiseerbare toekomsten waarover de spreker onzeker is. De voorbeelden laten dat zien. Met behulp van deze onderscheidingen konden we het gebruik van sa en o als volgt in kaart brengen:
| |
| |
In woorden weergegeven: bij de realiseerbare toekomst domineert o, bij de niet-realiseerbare toekomst domineert sa; bij zekerheid domineert o, bij twijfel domineert sa. De inwerking van de twee kenmerken op elkaar resulteert in het volgende: bij de realiseerbare toekomst is o het ‘gewone’ partikel, gebruikt als de spreker (betrekkelijk) zeker is over de toekomstige gebeurtenis of de (on-)zekerheid in het midden laat; sa drukt bij de realiseerbare toekomst meestal twijfel uit, al is er een tussengebied waar sa en o beide gebruikt kunnen worden. (Aangezien we de indruk hebben dat o terrein wint op sa zou dit een verschil in stijl kunnen zijn.) Bij de niet-realiseerbare toekomst is sa het gewone partikel, gebruikt voor de twijfelachtige toekomst en voor de neutrale gevallen; o drukt bij de niet-realiseerbare toekomst heel duidelijk zekerheid uit. Om deze te onderscheiden van de betrekkelijkzekerheid die o kan uitdrukken bij de realiseerbare toekomst, spreken we van absolute zekerheid.
We hebben daarom de volgende hypothetische regels voor het gebruik van sa en o opgesteld:
I | o wordt gebruikt voor:
a) | de (betrekkelijk) zekere realiseerbare toekomst |
b) | de (absoluut) zekere niet-realiseerbare toekomst |
|
II | sa wordt gebruikt voor:
a) | de onzekere (twijfelachtige) realiseerbare toekomst |
b) | de neutrale en onzekere niet-realiseerbare toekomst (elke niet-realiseerbare toekomst die niet helemaal zeker is). |
|
De regels spreken zich niet uit over ‘neutraal’ bij de realiseerbare toekomst, omdat we daar een overlapping van o en sa verwachten.
Deze hypothetische regels heeft Wendela getoetst met de hulp van twee informanten, aan wie een uitgebreide test is voorgelegd. De test bestond uit een aantal zinnen in het Sranan waarin de informanten sa of o moesten invullen en een aantal zinnen in het Nederlands ter vertaling in het Sranan. Bijna alle Sranan-zinnen zijn ontleend aan teksten van Sranansprekers. Behalve dat de informanten moesten kiezen tussen sa en o, werd hun per zin ook gevraagd of in plaats van het gekozen partikel ook het andere mogelijk was en wat voor verschuiving in betekenis daarvan het gevolg was. De antwoorden van de informanten vergeleken we met de antwoorden ‘volgens de regels’ (in het geval van de Sranan-zinnen was dit steeds het partikel dat de auteur gekozen had). Op deze wijze konden we vaststellen in hoeverre de hypothesen de keus tussen sa en o juist voorspelden.
We geven een paar voorbeelden.
(1) Yere, a........ fruteri wan tori. (‘Luister, hij gaat een verhaal vertellen.’) Dit is een niet-realiseerbare, maar zekere toekomst. Hypothese Ib voorspelt o; sa lijkt niet goed mogelijk, maar als het gebruikt wordt, wordt de bewering twijfelachtiger. De informanten kozen beide o, één vond vervanging niet mogelijk, de andere wel maar met de voorspelde verschuiving in de richting van twijfel.
(2) Mi .... yepi yu. (‘Ik zal/ga je helpen.’)
Een realiseerbare toekomst. Hypothese la voorspelt o als eerste keus. Eén informant interpreteert de uitspraak als zeker en kiest ook voor o. De andere informant kiest voor sa. Hij interpreteert de uitspraak echter met als zeker, maar als neutraal. Vervanging van sa door o geeft volgens hem een verschuiving in de richting van zekerheid.
(3) A wani sabi efu a ........man feni wroko. (‘Hij wil weten of hij werk zal kunnen vinden.’)
Een niet-realiseerbare, onzekere toekomst. Hypothese IIb voorspelt sa. Eén informant kiest daarvoor, de andere kiest voor o. Vervanging achten beiden mogelijk, maar ze kunnen geen duidelijk betekenisverschil aangeven.
| |
| |
Telling van de antwoorden van de informanten laat zien dat de hypothetische regels het niet slecht doen. Bij de in het Sranan aangeboden zinnen zijn er op een totaal van 58 gevallen 10 antwoorden die van de hypothese afwijken (17,2%). Tellen we de in het Nederlands aangeboden zinnen erbij, dan stijgt het percentage afwijkingen tot 22,5% (23 op een totaal van 102).
Nadere bestudering van de gegevens levert een nog gunstiger beeld op. Hypothese Ib, over het gebruik van o voor de absoluut zekere niet-realiseerbare toekomst, is uitzonderingsloos bevestigd. Hypothese IIb, die sa voorspelt voor alle niet-zekere niet-realiseerbare toekomsten, levert ook geen probleem: van de 22 gevallen zijn er 20 met sa ingevuld. De verdeling tussen sa en o bij de niet-realiseerbare toekomst lijkt dus inderdaad volgens de veronderstelde lijn plaats te vinden.
Niet zo'n scherpe afbakening vinden we bij de realiseerbare toekomst. Dit hadden we ook niet verwacht, onze hypothetische regels houden al rekening met een overlapping tussen sa en o. De score bij hypothese la (o voor de zekere realiseerbare toekomst) is: 34 keer o, 12 keer sa. Het resultaat bij hypothese IIa (sa voor de twijfelachtige realiseerbare toekomst) is: 16 keer sa, 9 keer o. Het zijn vooral de in het Nederlands aangeboden zinnen die de afwijkingen opleveren. Voor de in het Sranan aangeboden zinnen zijn de scores: hypothese Ia: 22 keer o, 6 keer sa, hypothese IIa: 9 maal sa, 2 keer o.
De hypothetische regels kunnen we grotendeels als bevestigd beschouwen; ze blijken echter enerzijds te strikt geformuleerd, anderzijds behoeven ze nog enige aanvullingen. Te strikt geformuleerd zijn ze in deze zin, dat ze geen rekening houden met neutralisatie, een verschijnsel dat we al in de bespreking van Donicie (zie 3.3.) hebben genoemd. Als de twijfel of onzekerheid al expliciet in de zin is aangegeven, kunnen sa en o worden gebruikt zonder betekenisverschil. We kunnen het illustreren met de volgende al genoemde voorbeeldzin:
(3) A wani sabi efu a sa/o man feni wroko.
De twijfelachtigheid van de toekomst wordt hier al uitgedrukt door a wani sabi efu .... De informanten vinden dan ook dat sa en o hier door elkaar gebruikt kunnen worden zonder betekenisverschil. Meer dan de helft van de antwoorden die van de hypothesen afwijken kan aan neutralisatie worden toegeschreven. In de meeste gevallen gaat neutralisatie in de richting van o.
Over de noodzakelijke aanvullingen op de regels komen we te spreken in paragraaf 5.
| |
4.2 ben sa en b'o
Voor we kunnen beginnen met de bespreking van ben sa en b'o, moeten we eerst iets vertellen over ben. Dit is het partikel voor de verleden tijd, maar men dient zich te realiseren dat het met equivalent is aan de verleden tijd van de Nederlandse werkwoorden. De vorm ben + werkwoord duidt soms een enkelvoudige verleden tijd aan, in een verhaal echter ook wel de voor-verleden tijd, terwijl er bovendien dikwijls een perfectief aspect mee wordt uitgedrukt. Dit voltooide aspect is met te danken aan ben zelf, maar aan het ontbreken van e, dat het aan de gang zijn van een proces aanduidt. Een vorm zonder e en zonder ben, zoals mi nyan, heeft al iets voltooids en moet vaker met ‘ik heb gegeten’ dan met ‘ik eet’ vertaald worden. Voor de onvoltooid verleden tijd, dat wil zeggen: voor de beschrijving van een proces zoals dat in het verleden aan de gang was, moet in ‘klassiek’ Sranan ben e gebruikt worden: Den ben e taki: ‘ze zaten te praten’. We spreken van ‘klassiek’ Sranan omdat volgens recente studies het onderscheid tussen ben (voltooid verleden) en ben e (onvoltooid verleden) door veel sprekers niet meer gemaakt wordt (Seuren, 1981: 3; Lie, 1983: 59).
Zoals we besproken hebben in paragraaf 2, levert de combinatie van een verleden tijd en een toekomende tijd heel dikwijls een non-realis op; als
| |
| |
daar nog een voltooid aspect aan toegevoegd wordt, een definitieve irrealis of ‘past counterfactual’. Dit geldt ook voor het Sranan. Donicie (1954: 67) lijkt zelfs uitsluitend oog voor de modale betekenissen van ben sa en b'o te hebben. De temporele betekenis, de letterlijke verleden toekomende tijd is echter niet alleen een theoretische mogelijkheid, maar komt wel degelijk in de praktijk voor. We zijn er een aantal van in teksten tegengekomen. We geven een paar voorbeelden:
(1) Harry no ben ferwakti taki Lothar b'o skrifi baka so esi
‘Harry had niet verwacht dat Lothar zo snel zou terugschrijven’ ben plaatst het (niet) verwachten van Harry in het verleden, het terugschrijven heeft in de werkelijkheid plaatsgevonden op een tijdstip daarna. De zin drukt zeker geen irrealis uit, integendeel, de spreker weet dat het terugschrijven inmiddels heeft plaatsgevonden.
(2) A ben wakti fu yere fa Gado sten ben sa piki en
‘Hij wachtte om te horen of Gods stem hem zou antwoorden’ Deze zin drukt een onzekere verwachting over wat er gaat gebeuren uit, of misschen ook wel: een in het verleden geplaatste ‘conditionalis’.
Als de verhouding tussen sa en o zich weerspiegelt in de verhouding tussen ben sa en b'o, dan houdt dat in dat de keus tussen ben sa en b'o afhankelijk is van de (niet-)realiseerbaarheid van de verleden toekomst en de mate van zekerheid over die verleden toekomst. Het blijkt echter dat een niet-realiseerbare verleden toekomst vaak dichtbij een puur modale aanduiding van een niet-werkelijkheid komt, zoals ook zin (2) al laat zien. Met betrekking tot zinnen over de toekomst(-verwachting) vanuit het verleden hebben we daarom alleen onderscheid gemaakt tussen ‘zekere’ en ‘onzekere verleden toekomst’.
Wat betreft het gebruik van ben sa en b'o als aanduiders van een niet-werkelijkheid, mag men verwachten dat uitspraken met ben sa (nog) verder van de werkelijkheid verwijderd zijn dan die met b'o. Immers, sa is van zichzelf al modaal, o niet; ben sa is dus als het ware dubbel modaal. Het verschil zou kunnen liggen langs de lijn die Seuren (1981: 10) veronderstelt: b'o voor ‘present counterfactuals’ (hypothetisch, onwaarschijnlijk, maar niet letterlijk onmogelijk), ben sa voor ‘past counterfactuals’ (definitieve irrealis). Een reden extra om zoiets te verwachten is het feit dat o als samentrekkingsprodukt uit e go een e in zich heeft en daardoor de uitdrukking als geheel een onvoltooid aspect mee zou kunnen geven, waartegenover ben sa een voltooid aspect zou inhouden.
Met betrekking tot ben sa en b'o hebben we daarom de volgende hypothesen geformuleerd:
III | b'o wordt gebruikt voor:
a) | de zekere verleden toekomst |
b) | de ‘present counterfactual’ (een niet-werkelijkheid, onwaarschijnlijk maar in principe verwezenlijkbaar); |
|
IV | ben sa wordt gebruikt voor:
a) | de onzekere verleden toekomst |
b) | de ‘past counterfactual’ (de definitieve irrealis). |
|
Deze hypothesen hebben we uitgetest op dezelfde wijze als de hypothesen over sa en o. De resultaten vormen geen bevestiging van deze veronderstellingen. De aangeboden Sranan-zinnen zijn zodanig gekozen dat wij in 8 gevallen ben sa, in 5 gevallen b'o verwachtten. Als beide informanten volgens de hypothesen zouden antwoorden, zouden we in totaal 16 keer ben sa en 10 keer b'o hebben gekregen. In werkelijkheid was het resultaat 4 maal ben sa en 22 keer b'o. Eén informant geeft in alle zinnen de voorkeur aan b'o, acht echter ook in alle gevallen op één na ben sa mogelijk, zonder betekenisverschil. De andere informant vult 4 maal ben sa in, in zin- | |
| |
nen waarin wij dat ook verwachtten. In een enkel geval geeft hij betekenisverschil aan tussen b'o en ben sa en dan inderdaad zó, dat van b'o naar ben sa een verschuiving richting onzekerheid of irrealis plaatsvindt, zoals in:
(3) Disi leysi a b'o tron skowtu tori
‘Deze keer zou het een politiezaak worden’
Met b'o wordt de uitspraak geïnterpreteerd als een vrij zekere verwachting over de toekomst, uiteraard vanuit het verleden waarover het verhaal gaat. Vervanging door ben sa heeft tot gevolg dat die verwachting als minder zeker wordt geïnterpreteerd (‘het zou misschien een politiezaak worden’).
Net als bij sa en o hebben we ook Nederlandse zinnen ter vertaling aangeboden. Als de hypothesen zouden kloppen, zouden we 14 maal ben sa en 14 keer b'o hebben gekregen; de werkelijke score bedraagt 4 maal ben sa en 24 keer b'o. In de overgrote meerderheid van de gevallen achten de informanten vervanging door de andere partikelcombinatie mogelijk, zónder betekenisverschil. De vier ben sa's zijn alle ingevuld bij zinnen die een definitieve irrealis uitdrukken. Daar staat tegenover dat in andere zinnen met hetzelfde karakter de voorkeur aan b'o werd gegeven.
Wat is er aan de hand? Voor een deel kunnen we de oververtegenwoordiging van b'o op rekening schrijven van de factor die we bij sa en o ook noemden: neutralisatie.
In
(4) A ben e frede taki kande en nanga den pikin no ben sa/b'o teki gwenti
‘Hij was bang dat hij en de kinderen misschien niet zouden wennen’ gaat het om een onzekere verwachting over de toekomst, maar de onzekerheid is al uitgedrukt door kande zodat de keus van ben sa of b'o het karakter van de uitspraak in dit opzicht niet zal beïnvloeden.
Maar dit is nog geen voldoende verklaring voor het grote aantal b'o's. We nemen aan dat ook een ander type neutralisatie een rol speelt (ook wel syncretisering genoemd). Er is in talen een algemene tendens dat in zogenaamde gemarkeerde categorieën het aantal onderscheidingen kleiner wordt dan in de ongemarkeerde categorieën. Gemarkeerd betekent: het bijzondere geval. Zo is meervoud gemarkeerd ten opzichte van enkelvoud, en verleden tijd gemarkeerd ten opzichte van tegenwoordige tijd. (Een voorbeeld van deze tendens is dat in talen met naamvallen het meervoud vaak minder naamvallen onderscheidt dat het enkelvoud.) Op grond hiervan is het te verwachten dat de betekenisonderscheidingen die het gebruik van sa en o bepalen, de neiging hebben weg te vallen bij de gemarkeerde combinaties met ben.
Ben sa en b'o zijn (zo goed als) synoniem (geworden). We formuleren dit op deze manier omdat we de stellige indruk hebben dat dit een recente ontwikkeling is. In de teksten is ben sa nog in de meerderheid (13 × ben sa, 8 × b'o). Waar de auteurs van de Sranan-zinnen die we aanboden, ben sa gebruikten, kozen onze informanten toch b'o, zoals in zin (3) hierboven (afkomstig uit ‘Maswa’ van Eddy Bruma) en in
(5) Soso lafu a ben sa kan lafu wawan
‘Lachen, hij zou alleen nog maar kunnen lachen’ (uit Temekoe van Edgar Cairo).
De teksten dateren uit de periode ± 1950 tot 1969. Twee ervan, ‘Maswa’ van Bruma (uit 1953) en Temekoe van Cairo (uit 1969), zijn oorspronkelijk literair proza. Schrijftaal is verzorgder en daardoor iets conservatiever dan spreektaal.
| |
| |
| |
5. Discussie
We beginnen met een korte samenvatting van de resultaten van ons onderzoek.
De hypothesen over het betekenisverschil tussen sa en o zijn redelijk tot goed bevestigd. De keuze tussen sa en o kan met redelijk succes voorspeld worden op grond van de twee betekeniskenmerken: (niet-)realiseerbaarheid en (on-)zekerheid van de toekomstige gebeurtenis.
Het interessantst is de uitkomst dat de verhouding sa - o bij wat wij de realiseerbare toekomst hebben genoemd, omgekeerd is aan die bij de niet-realiseerbare toekomst. Bij de niet-realiseerbare toekomst lijkt sa (vooralsnog) het ‘gewone’ partikel, dat niet speciaal iets uitdrukt over de mate van (on-)zekerheid van de toekomstige gebeurtenis; o voegt er het element van (absolute) zekerheid aan toe. Bij de realiseerbare toekomst wijst alles erop dat o het ‘gewone’ partikel is of in elk geval in toenemende mate wordt; ten opzichte van o voegt sa het element onzekerheid toe. Neutralisatie is veel vaker in de richting van o dan in de richting van sa, hetgeen erop wijst dat o inderdaad in opmars is, ten koste van sa. De opmars van b'o ten opzichte van ben sa is al veel verder voortgeschreden, zozeer dat de informanten in bijna alle gevallen b'o verkiezen boven ben sa. Er zijn hoogstens nog enige sporen van een betekenisverschil, in deze zin dat ben sa een toekomstverwachting uit het verleden onzekerder maakt dan b'o of een hypothetisch alternatief op de werkelijkheid ‘onmogelijker’.
Maar ook in duidelijke gevallen van een onzekere verleden toekomst en een definitieve irrealis wordt b'o gekozen.
Zijn deze resultaten in strijd met de eerste bevindingen van Voorhoeve, Simons en Donicie? Naar onze mening niet. In de eerste plaats niet omdat de taal tussen de jaren '50, waarin de discussie plaatsvond, en nu veranderingen heeft ondergaan. Deze zijn in het voorgaande al ter sprake gekomen. Maar ook afgezien van de veranderingen in het Sranan zelf, zijn onze resultaten niet zozeer in strijd met eerdere bevindingen als wel een aanvulling daarop, een nadere precisering ervan.
De beste globale formulering van het verschil tussen sa en o is volgens ons die van Donicie: o brengt toekomstige gebeurtenissen ‘psychisch nabij’, dichterbij dus dan sa. Een taaluiting geeft nooit een objectieve beschrijving van de werkelijkheid, maar de beschrijving van de werkelijkheid zoals de spreker die beleeft. Als het meest dichtbij beleeft de spreker datgene wat zij/hij voor zich ziet of in zichzelf ervaart, in het hier-en-nu van de spreeksituatie. De tegenwoordige tijd is hiervoor de aangewezen vorm. Als een spreker hetzij over een voorbije periode hetzij over een toekomst vertelt en zich daarbij werkelijk verplaatst in die andere tijd, dus het verleden herbeleeft dan wel de toekomst ‘vooruit-beleeft’, dan wordt ook de tegenwoordige tijd gebruikt: ‘Ik zie me zelf nog/al lopen. Ik heb mijn mooiste kleren aan. Alle mensen kijken naar me...’ De tegenwoordige tijd geeft aan dat voor de spreker die andere tijd nog c.q. al werkelijkheid is, ‘psychisch’ even nabij als het hier-en-nu.
Zowel o als sa duiden afstand ten opzichte van dat hier-en-nu aan, maar daarbinnen duidt sa op een grotere afstand dan o. Nabij - veraf kan zich echter in meerdere dimensies afspelen; diverse betekeniselementen definiëren die dimensies, zoals:
- | de werkelijke tijd: de nabije toekomst tegenover de verre of nog onbepaalde toekomst; |
- | de emotionele betrokkenheid: grote emotionele betrokkenheid maakt een gebeurtenis voor de beleving dichtbij; |
- | de mate van realiseerbaarheid of controleerbaarheid van de toekomstige ge- |
| |
| |
| beurtenis: een controleerbare gebeurtenis is dichterbij; |
- | de mate van zekerheid over het plaatsvinden van de toekomstige gebeurtenis: hoe groter de zekerheid daarover, hoe dichterbij die gebeurtenis; |
- | werkelijkheid - fictie: de gebeurtenissen in een verzonnen (gedachte, gedroomde) wereld zijn psychisch verder weg dan gebeurtenissen die we in de werkelijkheid verwachten - tenzij een spreker zich geheel in die fictieve wereld verplaatst. |
Hiermee zijn zo goed als alle tot nu geconstateerde verschillen tussen sa en o verantwoord. Er is dus wel éér, noemer voor de oppositie tussen o en sa: (psychisch) nabij - veraf. Maar voor een nauwkeurige beschrijving moeter de verschillende dimensies toch onderscheiden worden omdat één gebeurtenis in de ene dimensie dichtbij en tegelijkertijd in een andere dimensie veraf kan zijn. Bijvoorbeeld een uitspraak over een 100% zekere gebeurtenis in een verre, onbepaalde toekomst, zoals: Wan dey wi alamala sa/o (?) dede. Er is dan een conflict tussen de betekeniskenmerken en nader onderzoek moet uitwijzen hoe die kenmerken op elkaar inwerken en uiteindelijk resulteren in een keus voor sa of o. Het onderzoek van Wendela, waarvan dit artikel een samenvatting is, heeft dit gedaan ten aanzien van de twee betekeniskenmerken (niet-)realiseerbaar en (on-)zeker. Daarmee is een gedeeltelijke precisering gegeven van de algemene oppositie nabij - veraf. De interferentie tussen deze twee factoren en die welke de andere dimensies van nabij - veraf definiëren, moet nog worden onderzocht.
We willen ons, op grond van onze bevindingen, nog wagen aan een voorzichtige voorspelling: o wordt, in tegenstelling tot sa, (nog) niet gebruikt in puur modale betekenis. We verwachten echter dat, in een niet zo verre toekomst, o ook op dit terrein met sa gaat concurreren. Opmerkelijk is in elk geval dat in het Surinaams-Nederlands ‘gaan’ al wèl in een niet-futurale, puur modale betekenis wordt gebruikt, bijvoorbeeld in: ‘U gaat hem wel kennen’ in de betekenis: ik veronderstel dat u hem kent.
Er is nog één factor die een rol zou kunnen spelen en die we eerder al aangestipt hebben: het karakter van de spreeksituatie. We veronderstellen dat gebruik van sa wellicht iets plechtiger, iets formeler is dan gebuik van o. Plechtig of formeel taalgebruik is in het algemeen wat conservatiever dan vlot taalgebruik, het vertegenwoordigt, net als schrijftaal, een iets ouder taalstadium. In zekere zin valt ook dit verschil onder de noemer nabij - veraf: plechtig taalgebruik is ‘afstandelijker’ dan vlot taalgebruik.
Het menselijk taalvermogen is een wonder van efficiëntie, door de combinatie van zuinigheid, logica en flexibiliteit. Het stelt mensen in staat tot een maximaal gebruik van een minimum aantal middelen, in dit geval: de sprekers van Sranan tot het uitdrukken van een groot aantal subtiele betekenisonderscheidingen met behulp van het ene oppositiepaar sa en o.
We hopen dat dit artikel tot verder onderzoek zal inspireren. Reacties, ook of beter: júist reacties van tegenspraak, van lezers die vanuit hun moedertaalkennis van het Sranan het verschil tussen sa en o heel anders ervaren dan wij het zien, zijn zeer welkom.
* Wij danken onze twee informanten, Henry Bell en Martin Heyde, heel hartelijk voor alle tijd en aandacht die zij aan ons onderzoek hebben gegeven.
| |
| |
| |
Bijlage A
De gebruikte teksten zijn afkomstig uit:
Bruma, E. 1958. ‘Maswa’. Tongoni, 1 (eerder gepubliceerd in De Tsjerne, 1953). |
Cairo, E. 1969. Temekoe. Paramaribo. |
Redmond, S. 1972. 4 toneelstukken, bijeengebracht door Thea Doelwijt. Paramaribo (2e druk). Hieruit: ‘A sowtoe’ en ‘Misi Jana e go na stembus’ (resp. blz. 50-53 en 43-49). |
Voorhoeve, J. en U.M. Lichtveld (red.) 1975.Creole Drum. New Haven/London, Yale U.P. Hieruit het verhaal ‘Basya Adyuku koni’, verteller Alex de Drie (blz. 80-108). |
| |
Literatuur
Donicie, A., C.ss.R. 1954, De creolentaal van Suriname, Spraakkunst. Paramaribo, Radhakishun & Co. (derde druk 1967) |
Donicie, A., C.ss.R. 1955. ‘De partikels sa en (de) go in de creolentaal van Suriname’. West-Indische Gids, 36: 183-188. |
Lie, C. 1983. ‘Het Sranan van de verschillende bevolkingsgroepen: uniform of verschillend?’, in E. Charry, G. Koefoed, P. Muysken (red.) De talen van Suriname. Muiderberg, Coutinho, 53-65. |
Seuren, P.A.M. 1981. Tense and Aspect in Sranan. Nijmegen, I.B.S. |
Simons, R.D. 1954. ‘Het partikel sa in het Surinaams’. West-Indische Gids 35: 166-170. |
Voorhoeve, J. 1953. Voorstudies tot een beschrijving van het Sranan Tongo. Amsterdam, Proefschrift Universiteit van Amsterdam. |
Voorhoeve, J. 1957. ‘The verbal system of Sranan’. Lingua, 6: 374-396. |
Voorhoeve, J. 1962. Sranan Syntax. Amsterdam, Publications of the Bureau for Linguistic Research in Surinam. |
Wendelaar, W. 1985. Sa of e go: een voorspelbare keus? Doctoraalscriptie Rijksuniversiteit te Utrecht, Algemene Taalwetenschap. |
|
|