De van den hemel afgebeeden, in alle verdrukking, nog bloeiënden Oranjeboom
(ca. 1784)–Anoniem Oranjeboom, De van den hemel afgebeeden, in alle verdrukking, nog bloeiënden– Auteursrechtvrij
[pagina 88]
| |
1.Veels geluk myn Vorst geluk,
Gy hebt de Keeze overwonnen,
Ach! wat was het regt aan stuk,
Wie zou dat gedoogen konnen,
Zoo te stryden voor Willems eer,
Hem doemen in den Afgrond neer,
Alles op een valsche grond,
ô Vervloekte Keeze Hond. bis.
| |
2.Blyke zyn hoe zy altyd,
Op een valsche Vryheid roemde,
Dat heeft meenig een misleid,
Dat men Muitzucht Vryheid noemde,
Daarom zeg ik Keeze Hond,
Steek je Zabel in de Grond,
Want een Zabel hoeft niets schoon,
Voor een laffe Vryheids Zoon. bis.
| |
3.Keesje legt je Wapens af,
Scheid 'er uit uit met Exerceeren,
Want gy zyt dog veels te laf,
Pruissen kon jy dog niet keeren.
Daarom roept nu voor en na,
Vorst ik bid U om genâ,
En dat zonder veinzery,
ô Vervloekte Keezery. bis.
| |
4.Kees voort scheerje uit de Hal,
Dat is voor jou vervloekte plage,
Met moetwil kwam jy in 't geval,
Dat jy jou lieve Vorst wou plage,
Daarom roep ik overluid,
Kees jy hebt het mooy verbruid,
Gooid je Snaphaan in de Vaart,
En ook mee jou Knevelbaard, bis.
| |
5.Jy wist immers van 't geval,
't Waaren niet dan Schelmstukken,
Weerligs tuig jy was te mal,
Dat kon immers niet gelukken,
Daarom Dieven keer nu weer,
En betoond aan Willem eer,
Want die Vorst die is het waard,
Geroemd te zyn op al de Aard. bis.
|
|