Het Oranje vreugde-maal
(1747)–Anoniem Oranje vreugde-maal, Het– Auteursrechtvrijopgedischt in de gaare-keuken van de Gekroonde B. Ter gelegenheyd van de Verheffing van zijne Hoogheid
[pagina 68]
| |
Voys: Wat voor droeve Maaren.
Prins van Luyk.
BEyervorst zeer schoone,
Mijn Broeder ydoone,
Zijt welkom al in Braband,
Ik bied uw de hand,
Met blijdschap en Glorie
Want gy in uw Land,
Bevogten heb de Victorie,
Al op ons Vyand.
Gy en Callard spoedig,
Als Leeuwen kloekmoedig,
Hebt gy door uw groot geweld,
Uw Vyand uyt ’t Veld
Geheel al verslagen,
Doet my nu bystand,
Op dat ik in korten Dagen,
Weder krijg mijn Land.
| |
[pagina 69]
| |
Beyer-Vorst.
Ach! Broeder wilt hooren,
Het is al verlooren,
Ik heb eylaas de Nederlag,
By Hogsted in de Slag
Want al mijn Soldaten,
Zijn Dood en Gevaan,
Ik moest Vrouw en Kinders laaten,
En mijn Lande zaam.
Prins van Luyk.
Sant Joris wilt mijn helpen,
Sant Jacob met uw Schelpen,
St. Jut, St. Jan, en St. Lojaale
Gy Santen altemaale,
Heylge Vader, principaale,
Van ’t Rooms b’leyd,
Met al uw Cardinale
Het is meer dan tijd.
Hebt gy uw’ Zoldaten,
Dan agter gelaten,
Daar ik hoopten op uw bystand,
Dat gy my in mijn Land,
Ten eersten zoud zetten,
En dan met uw Magt,
De Hollanders verpletten,
Dat hadd’ ik gedagt.
Beyer-Vorst.
Wilt uw klagten staaken,
’t En kan al niet baaten,
Louis dit is den regten Man,
Die ons helpen kan,
Met Ruyters en Knegten,
Te Voet en te Paard,
Die zullen voor ons Vegten,
Dus weest niet vervaard.
| |
[pagina 70]
| |
Maar hoord na mijn Woorden,
Hy heeft mijn verkooren,
Tot Generaal van ’t Franse Rijk
Braband en Vlaanderen gelijk,
Binnen Brussel de Steden,
Zal ik met mijn Magt,
Regeeren met dapperheden,
Als ik eertijds plagt.
Prins van Luyk.
Ik zeg met klagten,
Hebt gy nog gedagten
Dat de Burgers uw met Lof,
Te Brussel op het Hof,
Uw zullen op passen,
Ik zeg uw sertijn,
Als den eersten dag in de Vasten
Zal gy welkom zijn.
Gy hoord na Louis zijn vlyen,
Dat bragt ons in lyen,
Hy zwoer hy zoud doen bystand,
Maar nu wy met schand,
Uyt ons Land zijn verdreven,
Zo zeg ik uw plaan,
Laat wy trekken beneven,
Want ’t is met ons gedaan.
Nu ik ben buyten hoopen,
Ik ga Brille Verkoopen,
Aan alle Vorst en Potentaat,
Weest gy mijn Kameraad,
Wy kunnen der van leven,
Op onze gemak
’k Ga mijn op de Rijs begeven,
Dus volg mijn strak.
| |
[pagina 71]
| |
Want ik ga na Romen,
Gy den Paus heel vromen,
En by zijn Cardinalen zaam,
Of haar mijn Brillen aan staan,
Zo zullen zy aanschouwen,
Hoe Louis met vliet,
Ons alle beyd’ bragt in rouwen,
En geheel tot niet.
Beyer-Vorst.
Den Paus den Heylgen Vader,
En Louis te gader,
Zy trekken te zamen eenen Lijn,
Hoord na de raad van mijn,
Wanneer dat zal komen,
Den Hertog Anjou,
Uyt Spanjen, dan gaanw’ na Romen
En zijn malkaar getrouw.
|
|