| |
| |
| |
Boekbespreking
Vier dochters, door Fanny Hurst. Den Haag, N.V. H.P. Leopold's U.M. 1939.
De romantische geschiedenis, die wij in dit verhaal van den Amerikaanschen auteur voor ons hebben, verschilt nog al aanmerkelijk van haar voorgaande boeken, die bij dezelfde uitgeefster eveneens in Nederlandsche vertaling zijn verschenen. De vier dochters - een vierling - van den musicus Lemp verlieven alle vier op dezelfde jongeman. Dat hij met een der zusters en wel met de verkeerde, trouwt, behoeft evenmin gezegd te worden als dat een huwelijk met 't meisje dat hij behoeft en hem begeert op de laatste bladzijde in 't vooruitzicht wordt gesteld. Het boek is door zijn vertelwijze niet minder dan door z'n verhaal-intrige echt een damesboek geworden, dat dan ook wel met smaak zal gelezen worden, méér dan 't een roman werd, die een vergelijking met voorgaand werk van de schrijfster zou toelaten. Wie de film, naar dit verhaal gemaakt, zag, kan zich op menige verrassing voorbereiden.
P.H.M.
| |
De razende berg, door Melis Stoke. Den Haag, N.V. H.P. Leopold's U.M. 1939.
Een vlotte Indische roman van een man, die de Ned. Indische samenleving kent. De spilzieke, artistiekerige en babbellustige echtgenoote van een kleinestadsburgermeester haalt het onheil over de leden der kleine samenleving, waarin zij met een stuk of wat andere notabelen, een sterk overschatte rol spelen. Wij, die Indië en de Indische gemeenschap niet kennen, kunnen ten hoogste zeggen, dat de gefantaseerde historie, die Stoke in dit boek schreef, aannemelijk lijkt. Dat hij van een geschiedenis, die op zichzelf niet zoo belangrijk of belangwekkend is, een vlot verteld verhaal wist te maken, is voor ons belangrijker. De kleine kanten van individu en samenleving worden door den auteur op de wijze, die we van hem kennen, zachtzinnig gehekeld en in de maling genomen. Hier en daar zou 't boek best een bekortende bewerking kunnen velen zonder dat 't iets anders werd dan wat 't nu is: een wat uitvoerige, soms ook breedsprakige, maar lichte en dikwijls amusante vertelling.
P.H.M.
| |
| |
| |
‘Schandaal in Holland’, door E. du Perron. Uitg.: N.V. H.P. Leopold Uitg. Mij., Den Haag. 1939.
‘Schandaal in Holland’ laat in romanvorm een belangrijk Nederlander voor ons leven, waarvan (bedoeld wordt waarschijnlijk: van wien. (M.) bijna iedereen den naam, doch vrijwel niemand méér dan dien naam kent’. Dit is de aanvang van de karakteristiek, die op het omslag van dit boek over de familie Van Haren, ter voorlichting van den lezer is afgedrukt. We zijn evenwel verplicht, dien lezer uit den droom te helpen, door hem te verzekeren, dat dit boek in het geheel niets heeft van een roman en dat de vaak slecht schrijvende en dikwijls ook slecht styleerende auteur erin zijn onmacht op de duidelijkste wijze toont om iets of iemand ook maar het geringste sprankje leven in te blazen. Deze meneer Du Perron, van wie hetzelfde uitgevers-omslag beweert, dat hij ‘met veel kennis van zaken en met den hem eigen humor en geest’ het familieleven der Van Harens heeft geteekend, zal moeilijk in staat zijn, in eenig geschrift van zijn hand minder geest en humor te toonen dan hij in dit werk blijkt te bezitten. Dit, meer op een schooljongensopstel - en in de beste gedeelten slechts op een verslag gelijkende ‘roman’ - toont de zonderlinge voorkeur van een scribent, die zich met een onbegrijpelijk cynisme en met een ontstellend gebrek aan ‘hart’ verdiept in de levenslotgevallen van manschen, wier ervaringen en belevenissen van dien aard waren dat het onder beschaafden beter is, er het zwijgen aan toe te doen. Het heeft nut noch zin om de stuitende historie rond het familieleven van Onno Zwier en Willem van Haren weer op te rakelen. Niemand stelt er belang in dan alleen de schrijver, die zichzelf weinig eer gedaan heeft, nog eens weer in dit poeltje van ongerechtigheid rond te modderen. Met moeite leest men dit boek door en wanneer men, zoo omstreeks bladzijde honderd opmerkt, dat taal en stijl van het geschrevene vlotter worden, valt het op, dat deze opleving en verbetering samenvalt met het moment,
waarin de onverkwikkelijke en immoreele historie haar crisis bereikt. Voor ons gevoel is daarmede de schrijver en de aard van zijn interesse voldoende duidelijk geteekend. Men mag slechts de hoop uitspreken, dat de auteur zich vergist heeft, toen hij speculeerde op de lagere instincten van zijn lezers; zoozeer vergist, dat de uitgeefster een volgend, soortgelijk werk (dat de auteur zoo vriendelijk is, ons al in het vooruitzicht te stellen) niet aandurft.
P.H.M.
| |
Pinksterblommen, deur Jan Boer (Deel I van een reeks folkloristische, historische en literaire boeken van en over Groningen. Uitg. Van Gorcum en Comp., Assen).
Enkele jaren geleden heb ik in Opwaartsche Wegen den dichter jan Boer uitvoerig belicht, naar aanleiding van zijn bundel ‘Nunerkes’ en niet lang
| |
| |
daarna een artikel aan hem gewijd in het Korenland, bij het verschijnen van zijn tweede bundel ‘Vonken van 't Verleden’. Ik koester grote verwachtingen van Jan Boer en heb hem altijd gezien als de leider van de literaire dialectbeweging in Groningen, als ik zulk een groot woord mag gebruiken. De folkloritische motieven in vele zijner gedichten rechtvaardigen de vergelijking met (als men de schaal in 't oog houdt!) den lersen dichter W.B. Yeats, maar de volle ontplooiïng van zijn talent wordt bij Boer belemmerd door zijn drukke werkkring. En mede doordat de Groningse voedingsbodem, artistiek gesproken, schraler is dan de Friese, zal hij nooit worden voor Groningen en Nederland wat Fedde Schurer kan worden voor Friesland en Nederland. De Groningse volksaard is, ik heb dit al eerder betreurd en opgemerkt, minder mystiek, minder religieus dan de Friese. Groningen is te veel het land van vrijzinnig godsdienstige geest, wetenschap en economisch materialisme. Bij Jan Boer heb ik nog altijd iets gevonden van dieper levensinzicht en metaphisisch heimwee, maar hoe troosteloos en hoe kenmerkend tevens is de burgermansphilosofie van toch zo'n gevoelig en belangrijk schrijver als Nikl. Griep:
Och joa, ik ken die doagen,
Wat dàn komt? niet vroagen:
Nog 'n zetje, jong! dan 's 't uut.
Op dit negativisme zal het dialect van ons Noorden gedoemd zijn te stranden, ondanks alle ijveren van bekwame en poëziegevoelige mensen als K. ter Laan en Jan Boer en eveneens ondanks de rake en originele humor van een grotere groep dichters.
Ik heb bezwaren tegen deze bloemlezing, bijeengebracht door Jan Boer en daarmee vang ik aan, om geleidelijk tot de voortreffelijkheden er van te geraken. Om te beginnen mis ik enkele zeer belangrijke namen. Ik weet niet of Geert Teisz in de tweede bundel ‘Poaskeblommen’ is opgenomen, maar waarom ontbreken hier bijdragen van P. Keuning, Geert Blas en Jan Bos, die alle dialectisch proza geschreven hebben, dat uitstekende literaire kwaliteiten bevat en zeker niet onderdoet voor hetgeen ik in dit boekje aantrof. Is Jan Boer niet een weinig te exclusief geweest? Natuurlijk waardeer ik zijn standpunt dat hij zoekt ‘van 't beste dat ons ‘jongeren’? schreven hemmen. Ik vind het loffelijk dat hij daarbij ‘'n bepoalde doemstok’ gebruikt heeft, maar wat we hier verenigd zien is toch geen rijke en volledige oogst te noemen! Zeker, binnen de grenzen waar Jan Boer zijn keuze maakte, is hij uitstekend gslaagd, hoewel blijft, dat ik de gedichten van Elema niet bijzonder sterk kan vinden. Maar wanneer we de ‘oudere jongeren’, Rietema en Dijkstra
| |
| |
(ps. Nikl. Griep) even buiten beschouwing laten, dan blijven er maar drie wezenlijke jongeren, Jan Boer, Sien Jensema en J. Elema, waarvan de tweede en derde het pijl van Jan Boer niet halen.
Ik geloof graag dat Jan Boer ter zake bevoegd is, een keuze te maken, maar dan moeten wij tot de conclusie komen, dat het er voor de literatuur van ons gewest donker uitziet. Het is niet moeilijk een dozijn goede Fries-schrijvende dichters te noemen, maar...... men moet in dezen liever niet vergelijken, slechts hopen. Want gelukkig, er is te hopen. Stellen wij voorop dat de uitgevers Hak en Prakke (= Van Gorcum en Comp.) een mooi werk doen, de bloei van het Gronings dialect te bevorderen, door deze serie keurig uitgevoerde boekjes in 't licht te geven. Dat is reeds iets, zo niet veel. Het kan schrijvers stimuleren, latente krachten opwekken. Dan is de keuze an sich zeer te waarderen. Er zit lijn in, stijl.
Het werk valt in twee delen uiteen. Dat der beide ‘Tachtigers’ en dat der jongeren. Ik zeg Tachtigers en ik geloof met recht de beide ouderen zo te mogen noemen, vooral Dijkstra en niet alleen op grond van hun Nederlandse publicaties in oudere jaargangen van de Nieuwe Gids, maar ook afgaand op hun werkwijze en stijl. Dijkstra's sonnet ‘October’ is een geheel gaaf en plastisch vers, bekoorlijk van rhytme en zuiver van sfeer. Ik overdrijf niet, wanneer ik dit een der meest geslaagde verzen noem uit de gehele Groningse dialectliteratuur en zo mij geen plaatsruimte ontbrak, zou ik het in zijn geheel citeren. Van Dijkstra is er eveneens een goed gecomponeerde, psychologisch tot in details verantwoorde novelle ‘De Stille’, die ik niet gaarne in deze bundel gemist zou hebben. En het verheugt mij een fragment van ‘Reynaart de Vos’ aan te treffen, zo goed als ik het betreur, dat Dijkstra's meesterlijke bewerking van dit dieren-epos zo weinig bekend is.
Van de beide novellen ‘Vrede’ en ‘Jurrien’ van J. Rietema, vind ik de tweede de beste en de meest verantwoorde. De eerste is niet vrij te pleiten van een vaag rhetorische sentimentaliteit, de tweede is menschkundig, sober en goed geschreven. De novelle van de enige dame in dit gezelschap. Sien Jensema, die ons binnenkort zal verrassen met een dialect-roman, is fris en zakelijk geschreven en gekruid met een puntige, didactische humor. Zoals gezegd, kunnen de verzen van Elema mij niet bijzonder bekoren. De gedachte, die hier en daar treffend is, wordt niet voldoende geruggesteund door een plastische versvorm.
Tenslotte keren wij terug tot den samensteller en ik ben grif, om aanstonds toe te geven dat hij ons in geen enkel opzicht teleurstelt. De natuurbeschrijving van Jan Boer is vol sfeer en zijn stijl is hecht en regel na regel verzorgd, terwijl men zich telkens verbaast over zijn rijke kennis van het taal karakteristiek en veel verwaarloosd en toch zo kostelijk idioom. Ik hoop nog altijd eens een breed
| |
| |
opgezette roman van Jan Boer onder ogen te krijgen. Het prachtige vers ‘Ons Volk’ is het beste specimen van rhetoriek-vrije volkspoëzie en rijkgeïnstrumenteerd is ook het vers ‘Oetjoagers’, dat jan Boers talent overtuigend bewijst.
Afgezien van mijn tevoren genoemde opmerkingen is dus deze bundel een absoluut te waarderen en geslaagde poging van uitgevers en samensteller, om de Groningse dialectliteratuur op hoger plan te brengen en naar voren te schuiven.
AB. VISSER.
| |
Adat, door M.A.M. Renes-Boldingh. Uitg.: G.F. Callenbach N.V., Nijkerk.
De schrijfster van dit boek heeft zich de niet gemakkelijke taak gesteld aan te tonen, hoe het Christendom - in dit geval speciaal het Protestantse Christendom - tot een zegen wordt voor de inlanders, die nog gebukt gaan onder de wetten van de adat. Zij tekent het leven van enkele jeugdige Batakse mensen die door hun schoolontwikkeling en hun werk in de Europese samenleving van Indië, ontgroeid zijn aan de wetten van die strenge, niet met het individuële leven rekening houdende adat, terwijl bovendien hun Christendom hen vrij heeft gemaakt van het ontzag, liever de angst er voor.
De gedeelten, waarin het leven in een Bataks dorp wordt geschilderd, zijn bijzonder goed geslaagd; de beklemmende sfeer, die het meisje Sitti gaat beïnvloeden, zodra zij door haar ouders terug is geroepen uit Medan, wordt ook tot werkelijkheid voor den lezer. Ongetwijfeld heeft mevrouw Renes-Boldingh het doel, dat zij met haar boek beoogde, bereikt; het is echter jammer, dat het Christendom van de mensen in dit boek, zowel waar het de zendelingen, als de gekerstende inlanders betreft, zo weinig diep gaat, zo weinig is geworden tot de bodem, waarin hun leven en hun daden wortelen. De invloed van het Christendom bestaat bijna uitsluitend uit het doden van bijgeloof en het verbeteren van levensomstandigheden; werkelijk herboren is van alle Christenen alleen Marcoes, de vader van Moedin.
In een enkel opzicht is er een opmerkelijk verschil tussen mevrouw Renes-Boldingh en het merendeel van onze Christelijke schrijvers: zij spreekt met vrijmoedigheid over onderwerpen en toestanden, die meestal niet worden aangeroerd. Maar waar zij dit doet op een zuivere wijze, met tactvol gekozen bewoordingen, kan men dit niet anders dan verblijdend vinden.
Het boek is met zorg geschreven; de stijl is rijk aan beelden, al te rijk zelfs, zodat het soms wat hinderlijk en gemaniëreerd aandoet. Bovendien is de beeldspraak niet steeds juist, een reden te meer voor de schrijfster om een volgend maal wat zuiniger te zijn met haar taalversieringen.
WILLY STRIJT
|
|